Andries Gerret Los, zeer kortstondig zaalopziener bij het eerste gesticht te Veenhuizen die kinderen 'zoms tot de lendens uijt het vuijl moet haalen'

De ondergang van de zaalopziener Los is beschreven in De kinderkolonie pagina's 48-50. Verder is er weinig over hem bekend, maar wat er is staat hieronder.


Op 3 oktober 1823 wendt Los zich met een sollicitatie tot de permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid. De brief bevindt zich in invnr 67 scan 43 (zie bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn):


Aan den WelEdele Heere der Commissie van Weldaadighijd

Hoog Edele Geboore Heere

De ondergeteekende neemt de vreijhijd uijt hoofde van zijn drukkende omstandigheijd en als gediend militaer zijn toestand te kennen te geeven met neederege sollisitasie dat zijn verzoek hem zal worden toe gestaan daar hij ondergeteekende van het jaar 1798 is dienende geweest en nu het laast bij het 14 Rigement Curassiers heeft gediend dog nu zonder eenig werk en geheel buijten bestaan zwervende met zijn vrouw dog zijnde zonder gebreeken en wel bekwaam om eenig emploij te kunen waarneemen sollisiteerende U Ed ter vriendelekste mij en mijn vrouw een klijne plaatsing te geeven op Frederik of Willemsoort of aan de Ommerschans als kamerbewaarder geplaats te worden

ik beveel mijn droevige toestand in U Ed gunstig aandenke daar ik niets tot mijn redding tegemoet zie als door zulk een plaatsing want mijn lot en groote armoede met mijn vrouw is tans onhelstelbaar

Dus smeek ik U Ed nogmaals door U Ed menslievendheijd mij deese redding te vergunnen en mij met een plaatsing na U Ed goedunken te begunstige ten eijnde ik van armoede en zwerven bevrijd zal zijn na mij nogmaals in U Ed geeerde protexsie te hebben aanbevoolen teeken ik mij met waare eerbied
U Ed

Andries Geret Los
Mijn adres is in het lamjie groen letter M: `No. 139 ten huijzen van Henderik Mieten

Vlijtig en eerlijk

Op de brief is aangetekend dat Los op 10 januari 1824 is geplaatst als employé. Dat wordt bevestigd door het brievenboek met invnr 20 (geen scans) waarin bij 10 februari 1824 is aangetekend het besluit der permanente commissie 'Dat tot zaalopziener voor Veenhuizen aangesteld is en den 13 derwaards vertrekt A.G. Los en vrouw.'

Als mosterd na de maaltijd komt op 11 januari 1824, invnr 68, een brief van de : subcommissie van weldadigheid te Leeuwarden:


In antwoord op UWEd. missive van den 6 januarij ll. no. 5/1 dient, dat de getuigenissen ingewonnen over A.G. Los alleszins gunstig zijn. De Heer Meursingh bij wien dezen man oppasser geweest is, en Ploegsma bij wien hij gewerkt heeft, verklaren hem eenparig voor een vlijtig en eerlijk man.


Aalmoezeniershuis

Los is op 22 september 1824 een van de ondertekenaars van de steunverklaring voor de met ontslag bedreigde boekhouder Riekel Smit, maar kort erop komt hij zelf in de problemen.

Het aalmoezeniersweeshuis in Amsterdam moet zijn deuren sluiten en de in dat huis aanwezige kinderen komen naar Veenhuizen. Drie grote groepen van 200 kinderen elk, zie een overzichtje van de aankomsten.

Op 21 augustus 1824 komt de eerste groep van 200 kinderen aan en dat kost Los zijn baan. Hij wordt weggestuurd en schrijft vervolgens vanuit Den Haag. De brief is niet gedateerd maar zal ergens rond 1 oktober 1824 geschreven zijn.


Daar ik niet twijfel of mijn aanklagt door de heer Poelman aan UEd gedaan zal bij UEd heere van de Commissie berustende zijn, welke mij zeer onschul­dig aangedaan is, daar ik mij durf te beroemen mijn pligt geduurende mijn aanstelling trouw en eerlijk waargenomen te hebben.

Vier maande heb ik gefungeerd als wijkmeester en van de heer Adj. Poelman de orders bekoom­en met de zaalopziener Brands alle huishoudens ten stipsten nategaan en alle te onderzoeken van wat aart het ook zijn mogt, hetgeen wij in alle order zijn na gekoomen. het geloop van de kolisten werd ook door de voornoemde heer Poelman verbooden en de orders gekreegen die menschen op zondag verlof te geeven, het geen ik en mijn vriend goed geopserveerd hebben.

Zoo is het UEd bewust dat toen de dienst zoo zwaar niet was ik mij zelve met mijn vrouw ten voordeele van de Commissie in staat bevond mijn zaale schoon te houden blijkens de reekeninge van 16 april 1824 daar andere zaale van onderhoud 12 a 16 gulden bedragen en mijn zaale geen onkoste aan zijn geweest.

Zoo ben ik op een leedige tijd met mijn vrouw aan het schoonmaaken der zaal, komende de onderdirecteur de heer Textor met zijn huisvrouw en de dogter van de heer Poelman, zeggende vertel ent gij aan het schoonmaaken van u zaal, daar doet gij wel aan.

Dog de dogter van de heer Poelman wilde mij nette stellen ik zulks zelf niet hoefde te doen het geen ik beantwoorde dat niet ik wil maar u vaader heeft mij zulks gepermi­teerd en gezegt als gij het betaalt wil hebben moet gij doen als de anderen en brenge het op de staat voor een kolonist.

Zulks begeerde ik niet en wilde het ten respecte van de Commissie doen waar ik met dankbaarheid mijn bestaan aan verschuldig ben.

Dog de dogter van de heer Poelman scheen niet voldaan te zijn en liet niet af om haar met mijn zaalsaffaire in te laaten en zij mij verbieden voor haar te zwijgen, het geen ik zijde geen vrouwe in mijn dienst te kennen zij mij ten antwoord gaf ik zal er wel een vinden.

Zoo geviel een week daar op, dat van der Waal den brief gekreegen had van de sup commissie van Rotterdam, het geen ons belast.
Waar na te gaan zo heb ik mij na de vrouw vervoegt vraagende na de brief.
Dog onder haar mans berusting zijnde op het werk, kon zij deselver mij niet ter hande stellen zeggende is dat de orders van de heer Poelman.
Ik zijde ja, waar op vrouw van der Waal bij de heer Poelman is gaan vraagen.
Die zijde daar neits van te spreeken en mij wel te zullen spreeken het geen daags daarna geschieden dat ik ontbooden werd bij de heer Poelman.
Vraagde wie mij order gegeeven had de brieven aan te houden.
Ik zijde u mijnheer daar met ik niets van de heer Poelman berispelde mij voer het verlof geeven der koloniste hegeen de order van de heer Poelman ook waaren en dat ik zijn dogter ook bejegent heb dit waar dat ik mij van geen vrouw de orders wel laaten geeven en zijde indien u mij iets had gezegt was zulks niet voor gevallen.
Toen is de zaal opziender Brands geroepen en heeft informatie moeten geeven en heeft de heer Poelman overtuigt waar bij die zaak is berustende gebleeven.

Dog daar ik ten allen deele gezogt ben en mij niet hebben kunnen vinden uithoofde ik mijn pligt behoorlijk heb waargenomen.

Maar op den 21 augustus heb ik onder mijn order gekreegen hondert kinderen uit Amsterdam uit het Almoezeniershuis vol miseren en gebreken dog zonder eenige orders hoe dezelve moeten gehandelt worden, maar na ons goeddunken in alle braaf had gehandelt, zoo ben ik gekommandeert met de zaal opzigter Bakkers des nagts bij die kinderen te waaken.

Zoo hebben wij de vrijheid genoomen te saamen voor des snagts 6 stuivers drank te laaten haalen door een koloniemeid, dewelke fles met dit weinige drank door de heer Poelman is aangehouden, zonder dat ik daar aan gefrouveert(?) heb.

Maar heeft rapport gemaakt aan de Directeur Visser die mij aan de heere van de Permante Commissie heeft aangeklaagt en mij buiten dienst gestelt, het geen mij en mijn vrouw smertelijk valt voor onse braave oppassing en goede opvoeding en regering van de kinderen die door mij zouden mishandeling worde opge­voed en nu niet kan zien dat die kinderen onder zwaare dissipline staan.

Verschoon dus heere mijn vrijpostigheid dat ik mij zelve in geschrifte tot u vervoeg tot mijner verdeediging en hoop na regt en geregtigheid gehandelt te worden daar de heer Generaal van den Bos mijn behartiging in mijn post gezien heeft en blijkens sertificaat en voldoende papiere hier in geslooten.

Mijne Heere daar ik bij het aanvaarden mijne post geen reglement heb gekreegen of verbod van in ordentelijk een borrel in zoo een geleegent­heid te moogen gebruiken daar men in den nagt die kinderen zoms tot de lendens uit het vuijl moet haalen en dan wel tot verfrissing een borrel toekomt.

Dog onder reserfie en eerbied zoo het niet zijn mag en ik daar in gefrodeert heb smeek ik ten allen ootmoedigst vergeeving voor mijne onwee­tende en verbooden misstap en verzoeke UEd mij te hooren en soo spoedig moogelijk is regt te doen daar ik buijten staat ben mij hier lang op te kunnen houden. In verwagting van UEd Heere na regte gehandelt te worden teeken ik mij UEd dienaar A.G. Los zaalopziender

mijn adres is bij H. Miete in de Rijsende Maan op de amenisie haven.


Meer brieven

Dat hij in conflict raakt met adjunct-directeur Jannes Poelman is niet vreemd, want die grossiert in conflicten. Het verzoek van Los wordt afgewezen. Hij schrijft nog meerdere brieven, tot in 1827 aan toe, maar daarvan heb ik geen transcripties. Ga daarvoor naar www.alledrenten.nl -> kies in de linkerkolom 'Maatschappij van Weldadigheid' -> klik 'Kolonistendatabse' weg zodat alleen 'Brieven' rood is en vul dan 'Los' in.

Eén briefje heb ik nog, 17 oktober 1824, invnr 71:

Verzoek aan de Heeren van de Permanente Kommissie van Weldadigheid van weegens te goed gemaakt traktemend van den 19 september tot en met den 16 october 1824, te zaamen vier weeken, per week ƒ5-20, maakt te zaamen tot een toetal ƒ20-80. Ik ondergetekende verzoek zeer vriendelijk zoo gau vortgang te maaken als het de Heeren moogelijk is uit hoofde dat ik mijn hier niet op kan houde zonder verdienste.

En blijkbaar heeft hij te Leiden ook wat geld gehad, want op 31 januari 1825, invnr 72, stuurt de subcommissie van weldadigheid Leiden een kwitantie:

Ondergeteekende bekent ontvangen te hebben van J.T. Bodel Nijenhuis, secretaris der Leijdsche subkommissie van de Maatschappij van Weldadig­heid, voor reiskosten, om op zijne soldij aftedoen, de som van een gulden, vijftig cents. Leiden 20 nov. 1824
A.G. Los gewezen zaalopziener te Veenhuizen

Verdere vermeldingen ontbreken.