Theodorus Lindeman, algemeen magazijnmeester van de koloniën te Frederiksoord van 1822 tot aan zijn
dood in 1860

Theodorus Lindeman duikt het eerst op eind 1821. De Maatschappij van Weldadigheid in het algemeen en Johannes van den Bosch te Frederiksoord in het bijzonder zijn op zoek naar personeel. Daarbij krijgen ze de hulp van koning Willem I. Johannes van den Bosch schrijft 24 december 1821, invnr 59 dat 'de Koning besloten heeft het verlof op half tractement zoveel mogelijk te encourageren'.


Dat houdt in dat een militair die in dienst van de Maatschappij treedt verlof krijgt van zijn dienst en de helft van zijn soldij krijgt doorbetaald, zodat de Maatschappij de employé minder loon hoeft te betalen. In dat kader duikt ook sergeant Lindeman op.

Op 16 december 1821, invnr 59, schrijft Johannes van den Bosch:

Ik heb bedoelt Theodorus Landeman. Zo hij nog niet toegestaan is zal eene demarche bij de Prins nodig worden.

En op 31 december 1821, invnr 59, vraagt hij in een ps-je met het gebruikelijke ongeduld:

Hoe zit het met Lindeman.

Ter dispositie

Het lukt. Op 24 januari 1822, invnr 60 stelt de commissaris-generaal van oorlog

ter dispositie van de Maatschappij de sergean­ten T. Lindemans, Vogelsang en de ser­geant-majoor H. Jurgens

Blijkbaar gaat Theodorus Lindeman op weg naar de kolonie langs het kantoor van de Maatschappij in Den Haag, want hij arriveert te Frederiksoord met niet alleen zijn gezin, maar ook een stapel stukken. Op 2 februari 1822, invnr 60, schrijft de directeur der koloniën:

Dat de sergt. Lindeman (...) alhier is aangekomen, bij zich hebbende een paket administratiestukken aan mijn adres; dat dezelf­de hoofdzakelijk zal zijn belast met de administratie van het algemeen magazijn in de fabriek, en dat hij bewoond het huisje in kol. N1, te voren door Bodestaf geoccupeert.


Frederiksoord

Zie de locatie van genoemde huisje op dit kaartje. Dat is bij het Sterrebos dat er heden ten dage nog ligt. Voor zover mij bekend is Lindeman daar altijd blijven wonen. Op 8 februari 1822 krijgen ze tijdelijk gezelschap van ene Frederik Willem Dumoulin, die als employé is aangenomen maar omdat hij ongehuwd is 'bij Lindeman in de woning is geplaatst'.
Dat duurt niet lang want Dumoulin neemt april 1822 al ontslag.

Op 14 februari 1822, invnr 60, schrijft de directeur dat lang niet alle nieuw aangetrokken werknemers er iets van terechtbrengen. Maar:

Daar en tegen strekt het mij tot genoegen te kunnen melden dat Lindeman, en eenen genaamde Morriën door mij voor eenige tijd in dienst genomen, volkomen aan de verwag­ting beantwoorden.

De familie Tijmes/Tiemes

We moeten even een uitstapje maken naar het huishouden van de proefkolonist Klaas Tiemes, die in de beginperiode meestal als Tijmes door het leven gaat. Daar gebeurt van alles, op 17 januari 1822 is daar een dochtertje Trijntje Tiemes geboren, maar in het voorjaar valt echtgenote Antje Elles ten slachtoffer aan de besmettelijke ziekte (De proefkolonie pagina's 325-327) die in de kolonie heerst. Zij overlijdt 29 mei 1822. Enkele maanden later wordt de weduwnaar Tiemes bevorderd tot hoevenaar bij de Ommerschans.

Op enig moment komt de kleine Trijntje Tijmes in huis bij de familie Lindeman. Volgens invnr 1579 folio 1:

Trijntje Tijmes is door de Magazijnmeester Lindeman opgenomen te verzorging en groot te brengen
.

Ik zeg 'op enig moment' want een datum heb ik niet kunnen vinden. In het personeelsregister met invnr 1004 staat weliswaar dat Trijntje op 31 maart 1833 'in de sterkte' van het ambtenarengezin is opgenomen, maar dat is slechts een administratieve handeling. Volgens mij is ze al sinds 1822 bij de Lindemans.

Request

Terug naar de carrière van Theodorus Lindeman die heel goed lijkt te voldoen. Hij vervult de functie van boekhouder van het magazijn, maar in mei 1823 lijkt de betaling van zijn halve soldij in het geding te komen. Op 5 mei 1823, invnr 65, schrijft Johannes van den Bosch:

Ik gebruik de vrijheid UWelEd hier nevens toetezenden het request van Lindeman aan Zijne Majesteit de Koning.

De diensttijd van dien onderofficier is geexpireert en zijn chef weigerd hem te reengageren.

De man heeft 22 jaren dienst en zou dus in dit geval beter doen dan de dienst van de Maatschappij te quiteren.

Daar hij ons echter van het uiterste nut is verzoek ik dit rekwest aan de Koning te zenden, met de opmerking dat wij, zo een onderofficier bij ons geem­ployeerd niet reengageerd kan worden, gevaar lopen van eenige onmisbare sujecten te verliezen.

Met Boy indertijd heeft het zelve geval plaats gehad en de Koning heeft last gegeven om dezelve te reengageren.

Het zou tevens nodig zijn Prins Frederik hier van kennis te geven met verzoek van appui, anders vrees ik zullen onze onderofficieren successif afmarcheren tot groot nadeel der onderneming.

Opgelost

Het duurt tot oktober eer dit gevaar is afgewend. Bij Koninklijk Besluit van 26 oktober 1823, invnr 67, wordt bepaald dat ser­geant F. Lindeman zijn diensttijd kan verlen­gen zodat hij bij de Maatschappij werkzaam kan blijven en dat sergeant Goosens Alberts van Veen voor onbepaalde tijd met behoud van soldij in dienst van de Maatschappij kan treden.

Daarna gaat het allemaal weer crecendo met de koloniale carrière van Theodorus Lindeman, die nog steeds als boekhouder van het magazijn te boek staat. Op 10 januari 1824, invnr 68, schrijft de directeur dat Lindeman 'volstrekt een hulp behoefde' en dat hem daarom Cornelis Albert Brandt, gepensioneerd conducteur der artillerie, is toegevoegd, zie het briefje op deze pagina.

Brutaliteit

Maar later dat jaar raakt hij in conflict met de adjunct-directeur voor de administratie Gijsbert Falck. Die schrijft op 5 mei 1824, invnr 69, aan de directeur:

Frederiksoord den 5 mey 1824

Ik heb de eer UWelEd bij deze te rapporteren dat ik den boekhouder van het Algemeen Magazijn provisioneel en in afwagting UWelEds nadere orders, van zijne werkzaamheden heb gesuspendeert. De reden hier toe aanleiding gevende bestaan in het navolgende.

De kolonist Limbeek had zich aan het Bureau vervoegd om eenige hem kompenterende wagevragten en expuse(?)lonen te ontvangen.

Hier onder waren 2 vragten waar van één door hem op zondag namiddag, en de andere op heden naar Steenwijk gedaan (volgens opgaven van het maga­zijn).

De wagen van heden zag ik beladen met magazijns goederen terug komen en bepaalde dus dat de vragt hier van aan Limbeek zoude worden uitbetaald, doch over die van zondag, wilde ik eerst met Lindeman (welke op dat ogenblik niet aan het Bureau was) spreeken.

Even daarna kwam hij terug, op zijn vraag aan Limbeek of hij de 2 vragten had betaald gekregen antwoorde laatstgem. die van heden wel, doch van zondag niet.

Lindeman voegde zich daar op tot mij, zeggende zondag niet voor zijn plaisier te zijn uitgeweest, maar op last van UWEG. naar Steenwijk was vertrokken.

Ik repliceerde dat hij van hier geene wagen behoefde mede te nemen op risico, maar dat indien hij naar Steenwijk wierdt gezonden om over goederen te onderzoeken, of de behoorlijk ontvangst nategaan, hij dan ook, indien hij die goederen naar herwaards moeten worden overgebragt, zeer goed wagens in Steenwijk kon aannemen, daar meede altijd die van de kolonien (enzo als nu weder het geval was) den gehelen dag in Steenwijk zich moest ophouden en dit extra kosten voor de Maatschappij kon veroorzaken, zo als met de vragt van zondag, die geheel vergeefsch geweest is.

Lindeman antwoorde mij hier op, dat hij ook in alle gevallen niet verpligt kon worde naar Steenwijk te gaan en toen ik hem ripleerde(?) dat dit wel degelijk zijnen post mede bragt, antwoorde hij kortaf neen, hier toe ben ik niet verpligt.

Ik beschouwde dit als weigerachtig in de vervulling zijner ambtsbe­trekking en annonceerde hem, hij van dit ogenblik af aan gesuspendeert was.

Ik zal UWEds order ten zijnen opzigte afwagten terwijl het mij voorkoomt dat weder in dit geval, geheel en al doorstraalt Lindeman wil doen kennen hij voor zijnen post onmisbaar is.

Intusschen staan de magazijns werkzaamheden op dit ogenblik stil en indien het UWEG. intentie mogt zijn aan deze zaak gevolg te geven, dan zoude ik UWEG. bij deze voorstellen om den boekhouder Heijser provisioneel met die werkzaamheden te belasten, en den adsistend van Boven, kolonie N3 te laten overneemen.

Half tractement

Daar zit de directeur enigszins mee in zijn maag. De Maatschappij verlangt absolute gehoorzaamheid van employés aan iedereen die boven hen gesteld is, maar anderzijds is Lindeman een zeer capabele kracht die eigenlijk echt, net zoals hij schijnt te denken, onmisbaar is. Dus als de directeur op 8 mei 1824, invnr 69, de bovenstaande brief van Lindeman aan de permanente commissie stuurt, doet hij een tussenoplossing:


Kopij eener missive van ZijnWelEdelGestrenge den Here Adjunkt Directeur Falck, houdende rapport van het provisioneel buiten dienst stellen van den boekhouder Lindeman, en verslag van het voorgevallene welke ZijnWelEd­Gestr. voorn. daar toe aanleiding hebben gegeven.

Hoe zeer ik het gedrag van gem. boekhouder afkeure en van gevoe­len ben dat het nodig is, hij voor zijn brutaliteit waar aan hij zich bij herhaling schuldig maakt ernstig worde gecorrigeerd, is het mij echter voorgekomen, dat een finaal ontslag uit den dienst der Maatschappij misschien eene te zware straf zoude zijn aan iemand die ander bekwaam voor zijne post, dezelve met ijver behartigd;

vooral wanneer zodanige onder belofte van beterschap zijne misstap bekend, en vergeving vraagt; en terwijl de menigvul­dige en belangrijke bezigheden waar mede meergem. boekhouder is belast, voor het tegenwoordige geene vertraging in derzelfde loop gedogen, heb ik gemeend het meeste overeenkomstig der intentie der Permanente Kommissie te handelen door hem provisioneel en met voorkennis van den heer Falck wederom in dienst te stellen, tot zolang de Permanente Kommissie daarom­trend zal hebben bepaald.

Ik neem de vrijheid hier bij te voegen dat het mijns bedunkens niet onvrug(?)zaam zoude wezen, wanneer Lindeman verpligt wierd om geduren­de twee maanden voor halve soldij zijn gewone diensten te presteren en ingeval hij hier aan zich niet wilde onderwerpen, finaal uit den dienst der Maatschappij wierd ontslagen.

Dat vindt de permanente commissie een goede oplossing. Op 10 mei 1824 neemt ze overeenkomstig dit voorstel het besluit Lindeman een tijdje voor half geld te laten werken. Blijkbaar accepteert hij het, want er volgt geen ontslag.

Gratificatie

Daarna is er weer voortdurend sprake van tevredenheid. Als de leden van de permanente commissie Johannes van den Bosch en Jeremias Faber van Riemsdijk september 1825 in de koloniën zijn, nemen zij ook het besluit om vier employés voor hun ijver te belonen met een gratificatie van twee weken tractement, en onder hen bevindt zich Lindeman.

Mishandeling assistent

Eind van dat jaar, de dag na kerstmis 1825, is er een conflict dat de rechtbank haalt. Een kort verhaaltje over die gebeurtenissen staat hier. Een assistent komt na de middagpauze voor de warme maaltijd te laat terug op kantoor. Er onstaat een woordenwisseling tussen Lindeman en die assistent en Lindeman wordt zo kwaad dat hij de man in elkaar slaat. Omdat de man daarvan aangifte doet, wordt het een rechtzaak, waarvan sommige processtukken zijn samengevat op deze pagina.

Volgens het brievenboek met invnr 348 schrijft de directeur der koloniën over deze zaak op 27 januari 1826, welke brief zich in invnr 77 zou moeten bevinden.

Personeelsregisters

In de personeelsregisters in invnr 1007, die bewaard zijn gebleven vanaf 1832, staat Lindeman als 'Algemeen Magazijnmeester', met als aanstellingsdatum 21 januari 1822 en als loon vijfhonderd gulden per jaar, oftewel ƒ 9,61½ per week. Hij wordt op 20 augustus 1828 ook aangesteld tot algemeen winkelier te Frederiksoord. Dat maakt in de salariering geen verschil, maar hij mag wel tien procent winst op de verkoop maken.

In het stamboek van employés met invnr 998 staat Theodorus Lindeman op folio 4 en van die inschrijving neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

● Theodorus Lindeman is volgens die kolonieadministratie geboren op 21 februari 1782. Hij is net als de rest van het gezin 'Roomsch'. Hij is getrouwd met:

Wijntje Gestmeter, geboren 2 mei 1784. Het echtpaar heeft één kind bij zich.

Antje Grobbie Lindeman, geboren op 16 april 1806.

En daarnaast is dus in huis de al genoemde
Trijntje Tiemes, geboren 17 januari 1822.

Verder heb ik niet veel aantekeningen over Lindeman. Chronologisch:

Mutaties

Op 12 augustus 1834 overlijdt echtgenote Wijntje Gestmeter.

Op 1 februari 1835 hertrouwt Lindeman met:
● Anna Maria Wilhelmina Stroomberg, geboren 11 juni 1793.

Op 7 augustus 1835 verlaar dochter Antje Grobbie Lindeman het ouderlijk nest en de koloniën.

Op 25 september 1835 gaat Trijntje Tiemes naar haar vader en diens tweede echtgenote op de hoeve bij de Ommerschans. Ze staat voortaan in de stamboeken van hoevenaars.

Inbraak

Als Theodorus Lindeman en zijn gezin op zondag 1 september 1839 naar de kerk zijn, wordt er ingebroken in zijn woning en het magazijn door een ruit stuk te slaan. Diverse spullen zijn met bloed besmeurd, omdat een van de daders wonden aan zijn hand heeft, maar vermist wordt er slechts een tarwebrood.

Drie kolonistenjongeren van zestien tot achttien jaar worden hiervan verdacht, zie bijlage 1 op deze pagina en hoger op die pagina de behandeling in de tuchtraad.

Tekort aan olie

Naar aanleiding van de magazijnvoorraad in december 1842 krijgt Lindeman in oktober 1846 (!) te horen dat hij moet opdraaien voor het indertijd geconstateerde tekort aan olie. In een fraaie brief aan de permanente commissie, ongedateerd maar ergens begin november 1846, invnr 328 scans 322-323, legt hij uit hoe tijdens het vervoer van Steenwijk naar de kolonie olie verloren wordt door lekkende vaten.


Ten slotte

Op 9 november 1848 overlijdt zijn tweede echtgenote Anna Maria Wilhelmina Stroomberg.

En op 5 januari 1860 overlijdt magazijnmeester Theodorus Lindeman, 77 jaar oud.