Philip Leeuwenberg en gezin worden op 29 april 1820 gelijk met
een aantal andere gezinnen voorgedragen door de subcommissie van
weldadigheid Rotterdam, invnr 55 scan 227 en verder. Zie helemaal
bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn. De voordracht:
Philippus Leeuwenberg, oud 41 jaren, van Hessen Kassel, gereformeerd lidmaat, bakkersnoodhulp, zijnde in den landbouw opgebragt en daarin zeer ervaren. -- de vrouw is Elisabeth Fontein, oud 43 jaren, alhier geboren, mede gereformeerd lidmaat. Zij zijn gehuwd den 29 April 1804.
Aankomst
Daarna volgen de gegevens van hun drie kinderen, allemaal
meisjes en dus is er wat weinig mannelijke werkkracht in het
huishouden, maar blijkbaar wordt de voordracht toch goedgekeurd,
want zodra de eerste woningen van de nieuwe kolonie Willemsoord af
zijn reizen ze die kant op. Zonder dat Rotterdam dat even heeft
laten weten aan de kassier van de Maatschappij, Petrus Ameshoff,
die in Amsterdam het transport van kolonisten regelt, zie invnr 55
scan 569.
Ze komen 8 juni 1820 aan te Willemsoord en worden ondergebracht in wat dan hoeve 25 van die kolonie is. Ze staan vermeld in een stamboek van die periode, zie daarover deze pagina, waarvan geen scans zijn zodat we het met mijn amateuristische fotootje moeten doen:
Genever
Het tot stand komen van Willemsoord wordt dagelijks begeleid door
Johannes van den Bosch en die schrijft op 16 juni 1820 dat de daar
aangekomen Dordtenaren best best 'ijverig en genoegelijk' zijn. En
dan volgt een zin die hoogstwaarschijnlijk op Leeuwenberg slaat;
Met uitzondering van een bakkersbaas (die echter blijkt uit Rotterdam te zijn) die een bakkerij tegen een lading genever die hem door de keel gezeild is verkwispeld heeft,
Deze uitspraak wordt geciteerd op pagina 253 van De
proefkolonie.
Broodbakker
Uit latere brieven, zie verderop, blijkt dat Philip Leeuwenberg in
het begin zijn oude stiel van broodbakker mag uitoefenen. Tot het
aardappelbrood wordt uitgevonden waarna alle broodbak-activiteit
plaatsvindt in de aardappelbroodbakkerij te Frederiksoord.
Per 1 juni 1825 wordt op grond van dit besluit alles
in de vrije koloniën hernummerd en daarna heeft hun hoeve het
nummer 8. Ze staan als bewoners van die hoeve op scan 6 van het
stamboek met invnr 1358. Uit die inschrijving neem ik de
gezinsgegevens over, met de waarschuwing dat geboortedata in de
kolonieadministratie lang niet altijd correct zijn:
Gezinssamenstelling
● Philip Leeuwenberg is volgens die kolonieadministratie
geboren 24 oktober 1776. Hij is getrouwd met
● Elisabeth Fonteijn, geboren 15 september 1775. Ze zijn
aangekomen met de kinderen:
● Johanna Leeuwenberg, geboren 12 mei 1805,
● Cathatina Leeuwenberg, geboren 26 mei 1807, en
● Elisabeth Leeuwenberg, geboren 8 augustus 1818.
Nieuw betaalsysteem
Behalve nieuwe nummers en indelingen is er nog iets dat op 1 juni
1825 verandert. Kolonisten worden niet meer in Rijksmunt
uitbetaald, maar in winkelkaartjes, 'eene papieren munt, die
alleen gangbaar is bij den winkelier in de kolonie'.
Dat is voor Philip Leeuwenberg de druppel die de emmer doet
overlopen. Op 19 september 1825 wendt hij zich tot zijn
subcommissie, invnr 75 de scans 850 en 851 is een door de
subcommissie Rotterdam gemaakte kopie van die brief, waarin ik
omwille van de leesbaarheid wat interlinies heb aangebracht:
Neeme de vrijheid om UWelEd: bij deeze ten aller vriendelijkste te solliciteeren om te bewerkstelligen, dat wij tegen het aanstaande voorjaar ons ontslag van de colonie mogen erlangen, alzoo er zich tegen dien tijd eene gelegentheid opdoet, waarin ik mijn bestaan kan vinden, dog waaromtrent aangaande de huur ik mij nu bepaalen moet,
en dus mij hoogst aangenaam zoude zijn, spoedig berigt terug te mogen ontvangen, of ik voornoemde ontslag tegen dien tijd bekoomen kan, alsoo ik mij dan dadelijk omtrent de huur kan declareeren, en zulks ander veelligt te laat komt, en door een ander in beslag zou worden genomen,
ik twijfel geenszints of UWelEd: zal wel de goedheid gelieven te hebben van aan ons verzoek te voldoen, want ongeschikt door ligchaamsgebreeken, eenig veldarbeid te verrichten, zal UEd: zelfs gevoelen ik veel beter buiten dien aan de kost kan koomen, want geen de minste verdienste van de colonie heb,
dog ook van mijn kant, na kleeding of foerageering ook niets neem of begeer, als zulks niet kunnende verdienen, en om daardoor geen grooter schuld te maaken, maar mij veel liever ten zuinigste behelpen wil, want de gemaakte schuld op het boekie grootendeels ontspruit voor de kosten die op het lang gemaakt zijn,
dagelijks word ik wel aangezogt en als het waare gepersuadeerd om op het land te werken, dog vinde mij hiertoe niet in staat, alsnog zooveel doenlijk bij huis te werken, als met maaken van mest waarvan ik jaarlijks 200 300 voer benodigt ben en zooveel nog doen als in mijn vermogen is, dus mijn geen bestaan opleverd,
toen ik 1½ jaar hier geweest waar, heb ik met voorkennis van Zijn Excellentie den WelEd: Heer Generaal der colonies voor de colonie 5 maanden gebakken, maar toen met de verandering van brood, van rog en aardappelen, is alles naar Frederiksoord gegaan en voor mijn opgehouden,
ik heb wel is waar naar dien tijd nog wel wat in het klijn gebakken, waaruit wij ons bestaan zogten, maar zints meij jl: heeft er weer een heele verandering plaats gehad, namentlijk dat de uitbetaaling geschied met een nieuwe kopere munt en met kaartjes van 10 en 25 cents waarvoor ik buiten de colonies niets in kan slaan,
en daarbij men heeft hier op de colonies door de Permanente Commissie ook vastgestelde winkels, waarvoor men de hoogste benodigdheden koopen en dat geld slijten kan en wij dus door het hieraangehaalde geen de minste verdienste hebben,
uit het hierin geavanceerde zal UWelEd: de billijkheid van ons verzoek beseffen, en te vergunnen, wij hier buiten de colonie ons brood te hebben, zonder UWelEd: verder in het een of ander ten eenige lasten te willen zijn,
dus in hoop zulks namentlijk tegen het aanstaande voorjaar lukken zal, zoo heb ik de eer in dit verhoopt vooruitzicht, en van spoedig met antwoord terug vereerd te worden, mij te noeme met de meest achting
UWelEdDWDienaar
Philip Leeuwenberg op de 3de colonie Wijk 1 N25 Willemsoord bij Steenwijk.
Willemsoord, den 19 september 1825.
Naar de permanente commissie
De subcommissie kopieert de brief dus en stuurt hem naar de
permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid met de
volgende begeleidende tekst:
Van een der koloniale huisgezinnen, uit onze stad overgenomen, met name Philip Leeuwenberg, hebben wij eenen brief ontvangen, waarvan wij de eer hebben UWEd. hiernevens een afschrift te doen toekomen, met vriendelijk verzoek, van ons in staat te willen stellen, om hem daarop te antwoorden;
voorlopig hebben wij hem gerescribeerd, dat het van onze subkommissie niet afhangt, om hem het verlangd ontslag toe te staan, edoch van zijn begeerte aan UWEd. hebben kennis gegeven, en hem nader UWEd. dispositie deswege kenbaar zullen maken.
Geen ontslag
Het antwoord van de permanente commissie hierop heb ik niet
gezien, maar dat zal zich bevinden in invnr 357 (geen scans) en
gezien de reactie van Rotterdam mag Leeuwenberg niet weg uit de
kolonie, maar wel weer brood bakken. Die reactie van Rotterdam is
op 22 oktober 1825, invnr 76 maar het scannummer weet ik niet, en
luidt:
Zijn wij UWEd. erkentelijk voor de betoonde inschikkelijkheid ten aanzien van de kolonist Leeuwenberg.
Uit dien hoofde en op de verder door UWEd. gealligueerde gronden zijn wij het met UWEd. eens, om hem voor als nog zijn ontslag te weigeren. Uit nevensgaande brief aan hem (welken UWEd. de goedheid gelieve te hebben, na daarvan lecture genomen te hebben, te expedieeren) zal UWEd. ontwaren, dat wij hem ter neder gezet, en op uwe goedwilligheid opmerkzaam gemaakt hebben, terwijl wij willen hopen, dat hij nu in zijn vak als bakker geplaatst zijnde of wordende, zich door een voegzamer gedrag, dan tot dus verre door hem gehouden is, signaleeren zal.
Volgende pogingen
Er zijn echter geen aanwijzingen dat hij weer brood mag
bakken, want dan zou hij moeten verhuizen naar Frederiksoord en
dat gebeurt niet. Het is anderhalf jaar later als Philip
Leeuwenberg weer activiteiten ontplooit om ontslagen te worden. Op
1 maart 1827, invnr 84 scan 130, richt hij zich tot de permanente
commissie en daarin is inderdaad weer sprake van landarbeid..
En 27 april 1827 doet hij het nog een keer, invnr 84 scan 617,
met de adressering op scan 618.
De permanente commissie moet daarover aan de subcommissie
geschreven hebben op 2 mei 1827 (moet in invnr 361 zitten), want
op 31 mei 1827, invnr 85 scan 653 schrijft de subcommissie:
UwEd missive van den 2e dezer N387, aangaande philip Leeuwenberg, die zoo zeer op zijn ontslag uit de kolonien aandringt, is door ons in handen gesteld van het armbestuur, hetwelk tot de overname van dat huisgezin in der tijd gekontrakteerd heeft.
Leeuwenberg heeft zich daarenboven in persoon vervoegd ter onzer laatste vergadering, hebbende wij hem toen mede gerenvoyeerd naar Heeren kontraktanten, welke op hunne eerstvolgende bijeenkomst over de zaak delibereeren, en daarna den uitslag daarvan ons mededeelen zullen.
Armbestuur
Het Armbestuur heeft er mee te maken omdat het gezin is geplaatst
op contract A8 tussen dat armbestuur en de Maatschappij. Zie hier een uitleg over
A-contracten en vandaar kun je doorklikken naar een overzicht van
alle afgesloten A-contracten.
Als het armbestuur op 8 juni 1827 reageert, invnr 85 scan 61, is
dat niet gunstig voor de familie:
Namens de Commissie van oppertoezigt over het algemeen Stads armbestuur heb ik de eer UwEd te berigten, dat genoemde commissie volstrekt niet treden kan in de overneming der schuld, of de overbrenging van die op een ander gezin, van Ph. Leeuwenberg, maar aan denzelven is aangeschreven, dat hij zich ten dien opzigte met en benevens zijne Amsterdamsche vrienden met zijne superieuren verstaan moet, waarna het de commissie om het even is, of hij als colonist blijft of gaat.
Desertie
Maar met zijn 'superieuren' oftewel de Maatschappij zal hij er
nooit uit komen, want die wil altijd eerst het geld terug dat in
hem geïnvesteerd is. Dus zo komt hij niet weg. En vanuit dat besef
deserteert het hele gezin op 18 juli 1827 van de kolonie. Daar
ziet men hen nooit meer terug.