De eerste keer dat hij opduikt is op 5 juni 1820. Johannes van den Bosch staat er nagenoeg alleen voor bij het bevolken van de nieuwe kolonie Willemsoord en is wanhopig op zoek naar personeel. In dat kader schrijft hij in deze brief, invnr 55:
Ik hoop dat de Utrechtse maitre de logis een geschikte voorwerp zal zijn. De luitenant-kolonel Bagelaar had verder nog een goed suject tamboer majoor. Beide zeer geschikt om optesturen naar het zich laat aanzien. Ik ben om vier of vijf duchtige kaerels verlegen om order te houden.
Die tamboer-majoor is Christiaan Adrianus Koppe. Nog steeds in de stress schrijft Johannes van den Bosch op 11 juni 1820, ook invnr 55:
Harlot en Koppen zijn aangekomen. Zij doen zich beiden goed voor. Het overige blijkt op de proef.
Met Harlot bedoelt hij volgens mij Jacob Vertraugott Harloff,
die het als wijkmeester zo goed zal doen dat hij eerst
onderdirecteur en dan adjunct-directeur wordt van de Ommerschans.
Zie voor
meer over hem hier.
Terug naar Koppe. Een week na zijn aankomst, op 18 juni 1820, ook
invnr 55, schrijft Johannes van den Bosch vanuit Willemsoord:
De tamboer majoor voldoet tot dus verre wel.
Christiaan Adrianus Koppe blijft in dienst van de Maatschappij.
Hij is volgens de kolonieadministratie geboren op 17 januari 1787
en als hij in Willemsoord aankomt dus 33 jaar. Hij is getrouwd met
Anna Elizabeth Gerhard, geboren op 29-08-1791. Christiaan Adrianus
staat te boek als katholiek, zijn vrouw als hervormd en de
kinderen ook.
Ze hebben bij hun aankomst drie kinderen:
• Cornelis C. Koppe, geboren op 09-03-1813, volgens een latere
trouwakte is hij geboren in Den Helder.
• Maria Magdalena Koppe, geboren op 30-05-1815, en
• Gerrit Hermanus Koppe, geboren op 23-02-1818.
Na een tijdje Willemsoord komt er nog een zoon bij. Op 1 juni 1821
wordt geboren Willem George Frederik Koppe, die echter in de
kolonieadministratie wordt uitgescholden voor Carel Willem F.
Koppe.
Blijkbaar runt de familie ook de winkel in het centrale stukje
Willemsoord waar ze wonen, want daarover barst augustus 1821 een
rel los. Die staat beschreven
op een andere pagina.
Daarna zet Koppe zijn werk als wijkmeester voort in een ander
gedeelte van Willemsoord. Wat dan kolonie 6 genoemd wordt is
Willemsoord-Steggerda, het noordelijkste stukje van die kolonie.
Op 10 maart 1824 krijgt hij nog een dochter, Willemina Louiza
Koppe.
Op de zitting van de raad van politie en tucht voor de gewone koloniën van 1 mei 1830 krijgt Christiaan Adrianus de aanmaning om zit wat meer 'menschkundig' te gedragen.
Bij een andere gelegenheid heeft hij staan neus wrijven met een
kolonist, dit moet nog een plekje op de site vinden.
Koppe staat vermeld in het personeelsregister 1828-1834, invnr
997, op folio 12 en in het personeelsregister 1834-1859 op folio
26. Hij verdient f 7 per week, wat dus 364 gulden per jaar is,
waarvan hij 65 gulden in koloniale munt (winkelgeld) krijgt. Zijn
oudste zoon Cornelis gaat op 1 mei 1832 in militaire dienst.
In 1837 valt het doek. Op 25 augustus 1837 schrijft de directeur een brief met nummer N1934, invnr 186 scans 541-543, aan de permanente commissie:
Ik heb de eer UwEdG. te berigten, dat de kolonist J.van Achteren en vrouw, van kolonie No 3 hoeve No 149, zich verleden week bij mij kwamen beklagen over minachting en kwade bejegening, die zij hadden te ondergaan van hunnen Wijkmeester A.C.Koppen, maar nog veel meer van diens vrouw, waar van oorzaak was, gelijk hij mij zeide dat hij in dat voorjaar bedankt had, om langer in daggeld bij dien Wijkmeester te werken, daar hij bij het Stuk en als opziener, gelijk hij geworden is, meer verdienen kon en hij, zoo als hij mij te kennen gaf, ook niet langer voor dien Wijkmeester van de Maatschappij wilde ontvreemden, waarover man en vrouw hem thans ongenegen waren.
Op mijne vraag, waarin die ontvreemding bestond, deed hij mij daarin verslag, hetgeen ik van belang genoeg oordeelde nader te onderzoeken en er den Wijkmeester op te hooren.
Zulks den 22e dezer maand, onverwacht, bij den Wijkmeester aan huis gedaan hebbende, in bijwezen des Adjunct Directeur en OnderDirecteur, heb ik bevonden en is door Koppen ook erkent, dat hij althans verleden jaar, het benoodigde hooi van zijne 2 koeijen grotendeels van de Maatschappij heeft genomen; dat hij ook zoo gedaan heeft met den benoodigden turf, daar de laatste in 1835 van zijn huisgezin gestoken plag gen, niet meer dan 12000 stuks zijn geweest, dat nog wel geschied is door gemelden van Achteren en den kolonist Teskes in daggeld van de Maatschappij.
Wel heeft Koppen dezen winter 8 stok turf van de Maatschappij gekocht, maar meer dan die hoeveelheid heeft hij nu nog in zijne Schuur en vroeger heeft hij ze nimmer van de Maatschappij gekocht.-
Van Achteren begroot het op 5 à 6 kruiwagens vol, die hij wekelijks in de schuur des Wijkmeesters gebragt heeft.
Voorts, dat, behalvehet doen steken dier turfzoden, hij ook zijnen tuin, tot eene oppervlakte van ongeveer 300 roeden, door gem. van Achteren heeft doen spitten.
Den Wijkmeester over al deze verkeerdheden onderhoudende, gaf hij mij ten antwoord, dat hij een en ander van geen aanbelang oordeelde; dat vele andere ambtenaren niet beter zouden handelen en van Achteren en Teskes een en ander hadden verrigt in verloren ogenblikken, tusschen het opzetten van hooi- bulten, wanneer er op andere vrachten gewacht werd en tusschen het uitgeven van hooi en turf aan de kolonisten en ook, omdat ik verleden najaar hunne mestbult niet voor de kolonie had willen koopen, en zoo meer.
Al die redenen komen mij echter, maar voor een zeer klein gdeelte geldend voor, daar, onder anderen, de brand zoden in drie achter een volgende dagen zijn gestoken en de Wijkmeester het werk voor zijne handlangers wel zoo danig regelen kan, dat er niet zoo veel tijds overschiet.
Van den anderen kant is Koppen als Wijkmeester, vast en getrouw in de vervulling zijner verpligtingen en zou hij zelfs tot de beste behooren, indien zijne vrouw niet altoos duurend in twist leefde met de kolonisten, die zij doorgaande met minachting behandelt, waarover de klagten zoo oud zijn, als ik haar ken.
Uit aanmerking van een en ander, maar vooral op het inschikkelijk advijs van Onder Directeur en Adjunct Directeur heb ik gemeend UwEdGeb ten dezen te moeten voorstellen, om den Wijkmeester Koppen op te leggen eene inhouding van tractement van F 1.- sWeeks, tot eene som van F 25.- toe en om hem tevens te verplaatsen naar de 3e Wijk van Kol:N2, in vervanging van den Wijkmeester J. Verhagen, welke, ofschoon nog kort in dienst, echter, zeer wel voldoet, met eene vermaning nog, om zich voortaan voor diergelijke onbehoorlijkheden te wachten, terwijl ik den Adjunct Directeur heb opgedragen, om al de tuinen der ambtenaren, onder hem gesteld, tot eene geevenredigde hoegrootheid te bekrimpen en zich te verzekeren, dat een ieder op den duur veevoeder voor zijne koe of koeijen, benevens de vereischte hoeveelheid turf, op eene behoorlijke wijze koopen of zich aanschaffen.
De Directeur der Kolonie
J.van Konijnenburg
In de kantlijk bijgeschreven door een lid van de permanente commissie: in(?) dit met geldboete kan worden afgemaakt acht ik de som te gering
In de kantlijn bijgeschreven door het lid van de permanente commissie Faber van Riemsdijk: overigens houde ik Koppen ook voor een goede wijkm.r
Als reactie op die brief besluit de permanente commissie op 13 september 1837 onder agendapunt N8, invnr 464, dat Koppe wordt ontslagen en dat hij per 31 oktober 1837 de kolonie moet hebben verlaten.
Dat brengt de kolonistenvrouw Scholte ertoe om de vrouw van Koppe
te slaan en toe te voegen: gij zult buiten de Kolonie indien ge
misschien niet te eten zult hebben, nog wel eens
aan de Kolonie, waar gij nu uit moet denken. Zie de raad van toezicht
van Willemsoord van 24 oktober 1837. Dat komt echter niet
aan de orde op de zitting van de raad van politie en tucht van 25
november 1837, als de familie Koppe al van de kolonie vertrokken
is.
Vrouw Scholte heeft wel gelijk, want later moet Christiaan Adrianus Koppe zich melden bij het bedelaarsgesticht (al hebben ze daar zijn voornamen omgedraaid), zie daarvoor deze pagina.
Blijkbaar zijn man en vrouw uit elkaar, want zijn echtgenote is er niet bij. Zij overlijdt 4 februari 1858 te Zwolle, 66 jaar oud.
Zoon Cornelis Koppe trouwt 1844 en heeft dan als beroep deurwaarder en als zoon Willem George Fredrik Koppe in 1851 trouwt heeft hij als beroep agent van politie.