Het gezinnetje komt op 4 augustus 1825 aan in kolonie 2,
Wilhelminaoord. Ze zijn geplaatst 'uit de contributie' (zie voor een uitleg) van de stad
Amsterdam en worden ondergebracht op hoeve 53. Ze zijn op dat
hoevenummer te vinden in het eerste stamboek van Wilhelminaoord
met invnr 1352, scannummer 20 en vandaar neem ik de gezinsgegevens
over:
Gezinssamenstelling
● Willem Kalbe is volgens de op dat gebied lang niet
altijd betrouwbare kolonieadministratie geboren op 12
september 1772. Hij is evenals de rest van het gezin
'Lutersch'. Hij is getrouwd met
● Anna Margaretha Harcke, geboren 15 oktober 1778.
Ze hebben één kind bij zich:
● Frederich Wilhelm Kalbe. geboren 26 maart 1824.
Kleine Raad
Als alle kolonisten hebben ze regelmatig met de kleine raad te
maken:
● Op de zitting van 5
november 1825, dus drie maanden na aankomst, komt de
onderdirecteur vraagen of ze - nu er een wees bij hen opgenomen
is, meer brood per week kunnen krijgen. Dat wordt goedgevonden.
● Die wees is Adriaan Bolleman, geboren 24 januari 1811
en afkomstig uit Vlissingen, maar die komt op de zitting van de kleine
raad van 7 januari 1826 klagen 'niet voorzien te zijn van de
noodige verschooning, alzoo hij, naar zijn zeggen, slechts een
hemd bezat'. Hij heeft ook andere problemen, maar die hebben niets
met de familie Kalbe te maken. Het zal worden onderzocht en
opgelost.
● Op de zitting van de
kleine raad van 15 juli 1826 komt 'vrouw Kalbe' vragen om met
verlof naar Amsterdam te mogen, maar dat wordt an niet
goedgevonden.
Frederiksoord
Dan wordt het gezin op 12 juni 1828 overgeplaatst naar
Frederiksoord. Ze zijn nu te vinden bij hoeve 121 in het stamboek
Frederiksoord met invrn 1346, scannummer 43. Er zijn inmiddels de
nodige ingedeelden ingekomen en uitgegaan en momenteel is in huis
Gerrit Pieters Runia die met hen is meeverhuisd uit
Wilhelminaoord naar Frederiksoord. Hij is geboren 3 augustus
1807 en afkomstig uit Bolsward.
● En hij komt ook klagen bij de kleine raad. Het verslag van de zitting van 9
augustus 1828 meldt: 'Gerrit Runia, tot hiertoe
ingedeeld bij de zwakke en ongelukkige kolonist Kalbe in kol.2
verzoekende van daar verplaatst te worden.' Twee dagen later
vertrekt hij.
Het stamboek Frederiksoord 1828-1830 met invnr 1347 meldt geen
ingedeelden in het toch schamel bezette huishouden. Uit het
stamboek Frederiksoord 1831-1835 blijkt dat Jan Lodewijk
Winter van 5 april 1832 tot 28 juli 1832 even bij het gezin
woont, maar verder niemand. En dan is het 1837.
Directeur
Op 8 april 1837 schrijft de directeur der koloniën over het gezin, hij beschrijft het als 'twee oude aan uitwendige gebreken lijdende lieden met eenen onnoozelen zoon' die helemaal niets kunnen verdienen, die volledig door de Maatschappij moeten worden onderhouden en er niets tegenover stellen, ook niet door het opnemen van ingedeelde weeskinderen, 'als welke er volstrekt niet zouden kunnen wezen'.
Hij stelt voor ze of naar Amsterdam terug te sturen of in een van
de bedelaarsgestichten te verplegen. De brief bevindt zich bij de
post van 29 mei 1837 N29a, invnr 460. De volledige tekst:
Ik moet UWEd eens opzettelijk onder de aandacht brengen, gelijk ik de eer heb bij dezen te doen, dat het huisgezin van den gewonen Kolonist W. Kalbe N121 van Kolonie N1, bestaande uit twee oude aan uitwendige gebreken lijdende lieden, met eenen onnozelen zoon, niet in staat is, om iets hoegenaamd te verdienen,
niet alleen, maar daarop zelfs ook geen de minste uitzigt in de toekomst bestaat, wordende hetzelve tans geheel en al door de Maatschappij onderhouden, zonder dat het eenige vergoeding daarvoor erlangt, ook niet door bij hen andere kinderen te kunnen indeelen, als welk er volstrekt niet zouden kunnen weezen.
Ik zou UWelEd dus in bedenking geven, om dit ellendig huisgezin te ontslaan, of in eene der Bedelaarsgestichten te doen overgaan, alwaar ieder afzonderlijk beter kan worden verpleegd of behandeld, dan dat zij in de gewone Kolonien aan zichzelve zijn overgelaten.
Mag of kan dit ook niet, dan zou ik hen gaarne overplaatsen op N58 dierzelfde Kolonie, waarbij tans geen land meer behoort, hun ook de koe afnemende, waarvan het genot beter op eene andere wijze kan worden verstrekt.
De Directeur der Kolonien,
J. van Konijnenburg
Amsterdam
De permanente commissie schrijft hierover op 25 april 1837
aan de subcommissie van weldadigheid te Amsterdam en die reageert
op 9 mei 1837. Ze delen mee 'dat er binnen deze stad geene
gelegenheid is, om het huisgezin van den kolonist W. Kalbe in een
Gesticht van liefdadigheid te verpleegen en te verzorgen' en dat
ze er daarom mee akkoord gaan hen uit de vrije koloniën weg te
halen.
Ook die brief bevindt zich bij de post van 29 mei 1837 N29a,
invnr 460. Omdat de brief over meerdere onderwerpen gaat is die
afgedrukt op een andere
pagina.
Daarna besluit de permanente commissie om het te doen zoals de
directeur had voorgesteld.
Vertrek
Op 7 juni 1837 gaan ze over naar Veenhuizen, waar ze
worden ondergebracht op de zalen van het tweede of
bedelaarsgesticht. Maar ze staan te boek als arbeidersgezin en
worden dus vermeld in het register van arbediersgezinnen met invnr
1574. En daarin staat dat het gezin op 5 juni 1838 met
ontslag gaat en de koloniën verlaat.