De voordracht wordt goedgekeurd en ze krijgen een plek in de
vrije koloniën toegekend 'uit de contributie' (zie een uitleg van dat begrip).
Op 13 juli 1830 komen ze aan. Ze worden gehuisvest in hoeve nummer
1 van de kolonie Wilhelminaoord en ze staan ingeschreven op scan 3
van het stamboek met invnr 1354.
Gezinssamenstelling
Uit dat stamboek neem ik de gegevens over, met de kanttekening dat
de kolonieadministratie slechts de gegevens zijn van een
particuliere organisatie.
● Johannes Inpijn is volgens die kolonieadministratie
geboren 3 augustus 1802. Hij is net als de rest van het gezin
gereformeerd. Hij is in 1829 getrouwd met
● Margaretha Koosius, geboren 24 juni 1793. Er zijn twee
kinderen:
● Hendrica Koosius, geboren 15 november 1818, en
● Naatje Koosius, geboren 16 juni 1822.
Naamsvariaties
De achternaam Inpijn komt in de stukken af en toe voor als Impijn,
dus met een 'm' als tweede letter. De achternaam Koosius komt ook
voor als Kosius en Cosius. Maar als Hendrica Koosius/Kosius/Cosius
na twee jaar kolonie overlijdt, wordt in het stamboek genoteerd
'H. Inpijn overleden 10 april 1832'. De overlijdensakte meldt
zelfs 'Hendrica van Inpijn'.
Diezelfde fout wordt trouwens gemaakt in het
volkstellingsregister 1829 van Haarlem. Daar staan de kinderen ook
als Inpijn, maar dat kan niet kloppen. Johannes Inpijn staat daar
overigens als schoenmaker en Margaretha Kosius als schoonmaakster.
Ingedeelden
De inschrijving loopt door in het stamboek met invnr 1355, scan 2.
Zoals alle koloniale gezinnen hebben ze ingedeelden in huis. Op de zitting van de kleine
raad van 5 november 1836 komt Johannes Inpijn vragen om een 'pijen
buis' voor een bij hun ingedeelde jongeman, maar de kleine raad
vindt dat hij zelf voor de kosten moet opdraaien.
De daar genoemde jongeman heet in het stamboek niet Boudewijn
Schraaf maar Boudewijn Schaaf, is geboren 27 september 1819 en
komt uit Rotterdam. Ze hebben ook de weduwe Pracht een tijdje in
huis, zie daarover deze pagina.
Turf stelen
Een maand later komt de familie serieus in de problemen. Bij de
raad van toezicht van Wilhelminaoord van 13 december 1836, bijlage
9 op deze pagina,
komt ter sprake dat het gezin turf van de bult van de Maatschappij
heeft afgehaald.
Omdat Johannes Inpijn 'niet goed in orde' zou zijn en er ook geen
schuld aan heeft, verschijnt Margaretha Koosius. Die zegt dat het
alleen maar was om het fabriekswerk af te kunnen maken, wat
natuurlijk altijd goed klinkt. De raad van toezicht stuurt het wel
door naar de raad van politie en tucht, maar vraagt een zachte
behandeling 'van deze lieden nimmer iets tot hunne lasten vernomen
hebbende'.
Hoe clement de tuchtraad uiteindelijk is, weet ik niet, want daar
heb ik geen transcriptie van.
Ontslag
Maar ze willen niet meer. Op 18 april 183,7 invnr 182 scan 502,
schrijft de subcommissie Haarlem:
Johannes Inpijn, kolonist te Frederiksoord, in de kolonie N2, in de Westvierdeparten, en in den jare 1830 door ons derwaards met zijn gezin opgezonden, heeft ons bij herhaling verzocht deszelfs ontslag bij UwEdG, tegen het uiteinde dezer maand, te provoceren; en tevens voor hem te willen verzoeken de gunst, om zijn huisraad te mogen medenemen.
Ofschoon wij nu wel willen geloven dat de man tegen zijn eigen belang handelt, en dat wij vrezen hij, ontslagen zijnde, spoedig in diepe armoede zal geraken, en zich welligt ook weder aan het misbruik van den drank zal overgeven, waaraan hij zich, vóór zijne opzending, te buiten ging; zoo willen wij echter ons niet onttrekken zijn verlangen aan UwEdG kenbaar te maken; tevens met betuiging dat wij, voorzooveel ons betreft, gaarne mogen zien, dat aan zijn verzoek voldaan worde.
Naar Haarlem
Dat van dat misbruik van drank hadden ze NIET gezegd bij hun
voordracht in 1830, dus ze laten zich lelijk in de kaart kijken.
Van huisraad meenemen is natuurlijk geen sprake, dat is eigendom
van de Maatschappij, maar verder is het ontslag akkoord. Op 8 juli
1837 vertrekt het gezin van de kolonie. Johannes Inpijn, dan 34
jaar oud, Margaretha Koosius, 44 jaar, en Naatje Koosius, 15 jaar,
keren terug naar Haarlem. Pas later blijkt dat Margaretha het er
eigenlijk niet mee eens is.
En terug
Te Haarlem blijkt dat de subcommissie gelijk had. Op 10 september
1839, invnr 217 de scans 309-310, dragen ze het gezin opnieuw voor
als kolonistengezin:
Wij hebben aanvankelijk nog al eenige zwarigheid gemaakt, deze voordragt aan UwEdG. te doen om reden die man in 1837 tegen onzen raad en zijn eigen belang, en tegen den zin zijner vrouw deszelfs ontslag heeft doorgedrongen, dan de diepe armoede, waarin hij zich met zijn gezin thans bevindt, en het eindelijk gevolg van zijn onberaden stap is geworden, maar bijzonderlijk ook de smekingen zijner vrouw, hebben ons ten laatste daartoe bewogen, en wij hoopen dan ook om hunnentwil, dat deze onze voordragt door UwEdG zal mogen worden geaggreërd.
Wilhelminaoord revisited
Op 1 oktober 1839 zijn ze er weer. Ze staan opnieuw in het
stamboek van Wilhelminaoord met invnr 1355, maar nu op scan 38 als
bewoners van hoeve 40. De inschrijving loopt door in het stamboek
met invnr 1356 op scan 40. Margaretha staat nu ingeschreven als
Kosius, met één 'o', en dochter Naatje staat nu ingeschreven als
Johanna.
Laatstgenoemde vertrekt op 24 september 1840 met drie maanden
groot verlof om te proberen een baantje in de gewone maatschappij
te vinden, zie de
regeling waar de op gebaseerd is. Het lijkt eerst te lukken,
maar op 24 juni 1841 wordt ze weer in het gezin opgenomen.
Geweldige slag
Voor die tijd is er al weer sprake geweest van drankmisbruik. Bij
de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 23 december 1840,
bijlage 2 op deze
pagina, komt de ingedeelde Jan Dubois klagen dat 'Inpijn hem
op den weg bij het naar huis gaan met een tang een zo geweldige
slag aan het hoofd heeft toegebracht, dat hetzelve door den
wijkmeester Keijzer verbonden is geworden'.
Zie over het slachtoffer Jan Dubois op deze pagina. Bij het
doorverwijzen van de zaak naar de tuchtraad, merkt de raad van
toezicht op 'dat voornoemde Inpijn gedurende 6 dagen niet veel
heeft verricht en dikwijls aan het gebruik van sterken drank heeft
schuldig gemaakt'. Bij de tuchtraad wordt Johannes Inpijn
veroordeeld tot vier dagen opsluiting.
Het huis uitgejaagd
In 1842 is het weer mis. Bij de raad van toezicht van
Wilhelminaoord van 25 april 1842, zie deze pagina, moet
Johannes Inpijn voorkomen 'uit hoofde hij op maandag den 11 dezer
door huisselijke ongenoegens met zijne vrouw en ingedeelden,
dezelfden buiten de deur heeft gejaagd'.
Johannes beweert dat ze uit eigen beweging het huis hebben
verlaten en dat verhaal houdt hij vol bij de tuchtraad. Daar wordt
niets van geloofd, met als resultaat drie dagen opsluiting.
Grove mishandelingen
Het gaat van kwaad tot erger. Bij de raad van toezicht van
Wilhelminaoord, bijlage 2 op deze pagina, gaat
het over incidenten op 6 januari 1843. De onderdirecteur is
'geroepen op verzoek van de huisvrouw van den kolonist J. Inpijn
om tn hunne huize te komen ten einde te adsisteren wegens de grove
mishandelingen door hare man, in het huisgezin aangerigt, en welke
reeds bij voortduring hebben plaats gehad van 1e januarij af aan,
en tot die graad is geklommen, dat hij zich niet ontzag, zelf het
bed en anderen huishoudelijke voorwerpen te willen verkopen,
vergezeld met dreigementen van messen te gebruiken enzo'.
Johannes Inpijn wordt opgesloten in de strafkamer en vandaar 'tot
voorkoming van ongelukken' overgebracht naar de strafkolonie op de
Ommerschans, waar hij volgens dit overzicht
op 10 januari 1843 aankomt.
Margaretha naar strafkolonie
MAAR... bij de behandeling in de tuchtraad, hoger op dezelfde
pagina als de raad van toezicht, wordt vastgesteld 'dat men man en
vrouw niet willekeurig van elkanderen kan scheiden'. Deze
uitspraak wordt geciteerd op pagina 147 van De strafkolonie.
De permanente commissie bekrachtigt dat oordeel op haar
vergadering van 27 februari 1843 bij agendapunt N11, invnr 537.
Daarna worden op 14 maart 1843 alle ingedeelden overgeplaatst naar
andere hoeves en op 25 maart moet ook Margaretha Kosius naar de
strafkolonie. Dochter Johanna kiest daar niet voor en gaat niet
mee, ze vertrekt diezelfde 25 maart opnieuw van de kolonie 'om te
gaan dienen' en dit keer is het voorgoed.
Een poging tot visite
Margaretha Koosius schijnt voor haar vertrek naar de strafkolonie
tegen een wees die bij hen ingedeeld is geweest te hebben gezegd
'dat zou hij willen, hij maar naar haar moest komen naar de
ommerschans'. Dat probeert die wees, Izaak Aartman, op zaterdag 22
juli 1843, maar hij komt niet verder dan Meppel waar hij wordt
opgepakt en vanwaar hij zondag 23 weer naar de kolonie wordt
teruggebracht.
Het staat in het verslag van de raad van toezicht van
Wilhelminaoord van 1 augustus 1843, bijlage 3 op deze pagina. De
raad wijt het 'aan jeugdigen onnozelheid' en ook de tuchtraad,
hoger op dezelfde pagina, tilt er niet zwaar aan. Zie over Izaak
Aartman op deze pagina.
1844
Blijkbaar zijn Johannes Inpijn en Margaretha Koosius in de
strafkolonie afzonderlijk gehuisvest, wat mij gezien de
voorgeschiedenis niet onverstandig lijkt, maar vanaf 31 juli 1844
worden ze door de directie weer als gezin beschouwd.
Het stamboek meldt: 'Inpijn en vrouw van de enkele persone alhier
als huisgezin gevestigd 31 Julij 1844'.
Huwelijk
Later dat jaar schrijft de directeur der koloniën aan de
adjunct-directeur van de Ommerschans, invnr 559:
Ik verzoek UwEd aan de Strafkolonist Vrouw Inpijn voor den 15e dezer maand voor eenige dagen verlof te geven ten einde bij het huwelijk harer dochter te Wolvega tegenwoordig te kunnen zijn.
Zodoende is 'Grietje Cosius' aanwezig op 26 september 1844 bij
het huwelijk te Weststellingwerf van 'Naatje Cosius', die volgens
de huwelijksakte is geboren te Brussel, en de kolonistenzoon Harm
Marinus. Zie over de familie Marinus deze
pagina. Het jonge stel heeft dan al één kind en gaat wonen
in het semi-illegale huttendorp onder Noordwolde.
Ziekelijken toestand
Het gaat inmiddels niet goed met Johannes Inpijn. Volgens de
subcommissie Haarlem op 28 februari 1845. invnr 302 de scans
329-330, heeft hij 'een geruime tijd geleden' aan hen geschreven
en gemeld
dat hij reeds meer dan een jaar in ziekelijken toestand verkeerde en twijfelde of hij zijne gezondheid wel ooit in zooverre zoude terug bekomen dat hij in staat zij, om, wanneer zijne straf werd opgeheven, in de vrije kolonie zijn bestaan te kunnen verdienen.
Hij verzocht, uit dien hoofde, onze tusschenkomst bij UwEdG, ten einde zijne dochter Johanna Inpijn, met haren echtgenoot Harm Marinus, op zijne nog ledig staande hoeve te Frederiksoord mogt worden geplaatst, zijnde deze zijne kinderen, tot de overname der hoeve, met de daarop staande schulden, wel genegen, terwijl hij, in dat geval, bereid zoude zijn van dezelve afstand te doen, echter onder beding van, met zijne vrouw, bij hunne kinderen te worden ingedeeld, zoodra hunne straf zal zijn opgeheeven.
.
Wilhelminaoord revisited (alweer)
Er wordt uiteindelijk niet toe beslist. Naatje Cosius en Harm
Marinus blijven in het huttendorp wonen en Johannes Inpijn en
Margaretha Koosius in de strafkolonie. Tot er op 4 september 1846
een einde komt aan hun straf.
Ze gaan die dag naar hoeve 100 van Wilhelminaoord en staan op
scan 103 van het stamboek met invnr 1356 en op scan 102 van het
stamboek met invnr 1357. Daar wordt vermeld dat Johannes Inpijn
overlijdt op 27 maart 1848.
Tot slot
Margaretha Kosius weduwe Inpijn blijft op de hoeve wonen en heeft
het aan het stamboek te zien druk met de verzorging van enorme
hoeveelheden door de directie bij haar ingedeelde jongeren. Dat
duurt tot 23 oktober 1860, want dan volgen haar schoonzoon Harm
Marinus en haar dochter Johanna Cosius haar op als hoofdbewoners
van de hoeve. Gegevens van dat gezin staan op de pagina Marinus.
Margaretha Kosius woont bij hun in tot ze op 2 mei 1873, bijna
tachtig jaar oud, overlijdt.