Johannes Inpijn en Margaretha Koosius of Kosius of Cosius en haar twee voorkinderen als vrije kolonisten uit Haarlem

Johannes Inpijn en de zijnen worden op 22 juni 1830 voorgedragen door de subcommissie van weldadigheid te Haarlem, invnr 106 de scans 359-360. De daar genoemde stamlijst met de samenstelling van het gezin zit er niet meer bij, maar uit stamboeken wordt duidelijk dat het gezin bestaat uit man, vrouw en twee voorkinderen van de vrouw.

De voordracht wordt goedgekeurd en ze krijgen een plek in de vrije koloniën toegekend 'uit de contributie' (zie een uitleg van dat begrip). Op 13 juli 1830 komen ze aan. Ze worden gehuisvest in hoeve nummer 1 van de kolonie Wilhelminaoord en ze staan ingeschreven op scan 3 van het stamboek met invnr 1354.

Gezinssamenstelling
Uit dat stamboek neem ik de gegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de gegevens zijn van een particuliere organisatie.

Johannes Inpijn is volgens die kolonieadministratie geboren 3 augustus 1802. Hij is net als de rest van het gezin gereformeerd. Hij is in 1829 getrouwd met

Margaretha Koosius, geboren 24 juni 1793. Er zijn twee kinderen:

Hendrica Koosius, geboren 15 november 1818, en
Naatje Koosius, geboren 16 juni 1822.

Naamsvariaties
De achternaam Inpijn komt in de stukken af en toe voor als Impijn, dus met een 'm' als tweede letter. De achternaam Koosius komt ook voor als Kosius en Cosius. Maar als Hendrica Koosius/Kosius/Cosius na twee jaar kolonie overlijdt, wordt in het stamboek genoteerd 'H. Inpijn overleden 10 april 1832'. De overlijdensakte meldt zelfs 'Hendrica van Inpijn'.

Diezelfde fout wordt trouwens gemaakt in het volkstellingsregister 1829 van Haarlem. Daar staan de kinderen ook als Inpijn, maar dat kan niet kloppen. Johannes Inpijn staat daar overigens als schoenmaker en Margaretha Kosius als schoonmaakster.

Ingedeelden
De inschrijving loopt door in het stamboek met invnr 1355, scan 2. Zoals alle koloniale gezinnen hebben ze ingedeelden in huis. Op de zitting van de kleine raad van 5 november 1836 komt Johannes Inpijn vragen om een 'pijen buis' voor een bij hun ingedeelde jongeman, maar de kleine raad vindt dat hij zelf voor de kosten moet opdraaien.

De daar genoemde jongeman heet in het stamboek niet Boudewijn Schraaf maar Boudewijn Schaaf, is geboren 27 september 1819 en komt uit Rotterdam. Ze hebben ook de weduwe Pracht een tijdje in huis, zie daarover deze pagina.

Turf stelen
Een maand later komt de familie serieus in de problemen. Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 13 december 1836, bijlage 9 op deze pagina, komt ter sprake dat het gezin turf van de bult van de Maatschappij heeft afgehaald.

Omdat Johannes Inpijn 'niet goed in orde' zou zijn en er ook geen schuld aan heeft, verschijnt Margaretha Koosius. Die zegt dat het alleen maar was om het fabriekswerk af te kunnen maken, wat natuurlijk altijd goed klinkt. De raad van toezicht stuurt het wel door naar de raad van politie en tucht, maar vraagt een zachte behandeling 'van deze lieden nimmer iets tot hunne lasten vernomen hebbende'.

Hoe clement de tuchtraad uiteindelijk is, weet ik niet, want daar heb ik geen transcriptie van.

Ontslag
Maar ze willen niet meer. Op 18 april 183,7 invnr 182 scan 502, schrijft de subcommissie Haarlem:

Johannes Inpijn, kolonist te Frederiksoord, in de kolonie N2, in de Westvierdeparten, en in den jare 1830 door ons derwaards met zijn gezin opgezonden, heeft ons bij herhaling verzocht deszelfs ontslag bij UwEdG, tegen het uiteinde dezer maand, te provoceren; en tevens voor hem te willen verzoeken de gunst, om zijn huisraad te mogen medenemen.

Ofschoon wij nu wel willen geloven dat de man tegen zijn eigen belang handelt, en dat wij vrezen hij, ontslagen zijnde, spoedig in diepe armoede zal geraken, en zich welligt ook weder aan het misbruik van den drank zal overgeven, waaraan hij zich, vóór zijne opzending, te buiten ging; zoo willen wij echter ons niet onttrekken zijn verlangen aan UwEdG kenbaar te maken; tevens met betuiging dat wij, voorzooveel ons betreft, gaarne mogen zien, dat aan zijn verzoek voldaan worde.

Naar Haarlem
Dat van dat misbruik van drank hadden ze NIET gezegd bij hun voordracht in 1830, dus ze laten zich lelijk in de kaart kijken.

Van huisraad meenemen is natuurlijk geen sprake, dat is eigendom van de Maatschappij, maar verder is het ontslag akkoord. Op 8 juli 1837 vertrekt het gezin van de kolonie. Johannes Inpijn, dan 34 jaar oud, Margaretha Koosius, 44 jaar, en Naatje Koosius, 15 jaar, keren terug naar Haarlem. Pas later blijkt dat Margaretha het er eigenlijk niet mee eens is.

En terug
Te Haarlem blijkt dat de subcommissie gelijk had. Op 10 september 1839, invnr 217 de scans 309-310, dragen ze het gezin opnieuw voor als kolonistengezin:

Wij hebben aanvankelijk nog al eenige zwarigheid gemaakt, deze voordragt aan UwEdG. te doen om reden die man in 1837 tegen onzen raad en zijn eigen belang, en tegen den zin zijner vrouw deszelfs ontslag heeft doorgedrongen, dan de diepe armoede, waarin hij zich met zijn gezin thans bevindt, en het eindelijk gevolg van zijn onberaden stap is geworden, maar bijzonderlijk ook de smekingen zijner vrouw, hebben ons ten laatste daartoe bewogen, en wij hoopen dan ook om hunnentwil, dat deze onze voordragt door UwEdG zal mogen worden geaggreërd.

Wilhelminaoord revisited
Op 1 oktober 1839 zijn ze er weer. Ze staan opnieuw in het stamboek van Wilhelminaoord met invnr 1355, maar nu op scan 38 als bewoners van hoeve 40. De inschrijving loopt door in het stamboek met invnr 1356 op scan 40. Margaretha staat nu ingeschreven als Kosius, met één 'o', en dochter Naatje staat nu ingeschreven als Johanna.

Laatstgenoemde vertrekt op 24 september 1840 met drie maanden groot verlof om te proberen een baantje in de gewone maatschappij te vinden, zie de regeling waar de op gebaseerd is. Het lijkt eerst te lukken, maar op 24 juni 1841 wordt ze weer in het gezin opgenomen.

Geweldige slag
Voor die tijd is er al weer sprake geweest van drankmisbruik. Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 23 december 1840, bijlage 2 op deze pagina, komt de ingedeelde Jan Dubois klagen dat 'Inpijn hem op den weg bij het naar huis gaan met een tang een zo geweldige slag aan het hoofd heeft toegebracht, dat hetzelve door den wijkmeester Keijzer verbonden is geworden'.

Zie over het slachtoffer Jan Dubois op deze pagina. Bij het doorverwijzen van de zaak naar de tuchtraad, merkt de raad van toezicht op 'dat voornoemde Inpijn gedurende 6 dagen niet veel heeft verricht en dikwijls aan het gebruik van sterken drank heeft schuldig gemaakt'. Bij de tuchtraad wordt Johannes Inpijn veroordeeld tot vier dagen opsluiting.

Het huis uitgejaagd
In 1842 is het weer mis. Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 25 april 1842, zie deze pagina, moet Johannes Inpijn voorkomen 'uit hoofde hij op maandag den 11 dezer door huisselijke ongenoegens met zijne vrouw en ingedeelden, dezelfden buiten de deur heeft gejaagd'.

Johannes beweert dat ze uit eigen beweging het huis hebben verlaten en dat verhaal houdt hij vol bij de tuchtraad. Daar wordt niets van geloofd, met als resultaat drie dagen opsluiting.

Grove mishandelingen
Het gaat van kwaad tot erger. Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord, bijlage 2 op deze pagina, gaat het over incidenten op 6 januari 1843. De onderdirecteur is 'geroepen op verzoek van de huisvrouw van den kolonist J. Inpijn om tn hunne huize te komen ten einde te adsisteren wegens de grove mishandelingen door hare man, in het huisgezin aangerigt, en welke reeds bij voortduring hebben plaats gehad van 1e januarij af aan, en tot die graad is geklommen, dat hij zich niet ontzag, zelf het bed en anderen huishoudelijke voorwerpen te willen verkopen, vergezeld met dreigementen van messen te gebruiken enzo'.

Johannes Inpijn wordt opgesloten in de strafkamer en vandaar 'tot voorkoming van ongelukken' overgebracht naar de strafkolonie op de Ommerschans, waar hij volgens dit overzicht op 10 januari 1843 aankomt.

Margaretha naar strafkolonie
MAAR... bij de behandeling in de tuchtraad, hoger op dezelfde pagina als de raad van toezicht, wordt vastgesteld 'dat men man en vrouw niet willekeurig van elkanderen kan scheiden'. Deze uitspraak wordt geciteerd op pagina 147 van De strafkolonie.

De permanente commissie bekrachtigt dat oordeel op haar vergadering van 27 februari 1843 bij agendapunt N11, invnr 537. Daarna worden op 14 maart 1843 alle ingedeelden overgeplaatst naar andere hoeves en op 25 maart moet ook Margaretha Kosius naar de strafkolonie. Dochter Johanna kiest daar niet voor en gaat niet mee, ze vertrekt diezelfde 25 maart opnieuw van de kolonie 'om te gaan dienen' en dit keer is het voorgoed.

Een poging tot visite
Margaretha Koosius schijnt voor haar vertrek naar de strafkolonie tegen een wees die bij hen ingedeeld is geweest te hebben gezegd 'dat zou hij willen, hij maar naar haar moest komen naar de ommerschans'. Dat probeert die wees, Izaak Aartman, op zaterdag 22 juli 1843, maar hij komt niet verder dan Meppel waar hij wordt opgepakt en vanwaar hij zondag 23 weer naar de kolonie wordt teruggebracht.

Het staat in het verslag van de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 1 augustus 1843, bijlage 3 op deze pagina. De raad wijt het 'aan jeugdigen onnozelheid' en ook de tuchtraad, hoger op dezelfde pagina, tilt er niet zwaar aan. Zie over Izaak Aartman op deze pagina.

1844
Blijkbaar zijn Johannes Inpijn en Margaretha Koosius in de strafkolonie afzonderlijk gehuisvest, wat mij gezien de voorgeschiedenis niet onverstandig lijkt, maar vanaf 31 juli 1844 worden ze door de directie weer als gezin beschouwd.

Het stamboek meldt: 'Inpijn en vrouw van de enkele persone alhier als huisgezin gevestigd 31 Julij 1844'.

Huwelijk
Later dat jaar schrijft de directeur der koloniën aan de adjunct-directeur van de Ommerschans, invnr 559:

Ik verzoek UwEd aan de Strafkolonist Vrouw Inpijn voor den 15e dezer maand voor eenige dagen verlof te geven ten einde bij het huwelijk harer dochter te Wolvega tegenwoordig te kunnen zijn.

Zodoende is 'Grietje Cosius' aanwezig op 26 september 1844 bij het huwelijk te Weststellingwerf van 'Naatje Cosius', die volgens de huwelijksakte is geboren te Brussel, en de kolonistenzoon Harm Marinus. Zie over de familie Marinus deze pagina. Het jonge stel heeft dan al één kind en gaat wonen in het semi-illegale huttendorp onder Noordwolde.

Ziekelijken toestand
Het gaat inmiddels niet goed met Johannes Inpijn. Volgens de subcommissie Haarlem op 28 februari 1845. invnr 302 de scans 329-330, heeft hij 'een geruime tijd geleden' aan hen geschreven en gemeld

dat hij reeds meer dan een jaar in ziekelijken toestand verkeerde en twijfelde of hij zijne gezondheid wel ooit in zooverre zoude terug bekomen dat hij in staat zij, om, wanneer zijne straf werd opgeheven, in de vrije kolonie zijn bestaan te kunnen verdienen.
Hij verzocht, uit dien hoofde, onze tusschenkomst bij UwEdG, ten einde zijne dochter Johanna Inpijn, met haren echtgenoot Harm Marinus, op zijne nog ledig staande hoeve te Frederiksoord mogt worden geplaatst, zijnde deze zijne kinderen, tot de overname der hoeve, met de daarop staande schulden, wel genegen, terwijl hij, in dat geval, bereid zoude zijn van dezelve afstand te doen, echter onder beding van, met zijne vrouw, bij hunne kinderen te worden ingedeeld, zoodra hunne straf zal zijn opgeheeven.
.

Wilhelminaoord revisited (alweer)
Er wordt uiteindelijk niet toe beslist. Naatje Cosius en Harm Marinus blijven in het huttendorp wonen en Johannes Inpijn en Margaretha Koosius in de strafkolonie. Tot er op 4 september 1846 een einde komt aan hun straf.

Ze gaan die dag naar hoeve 100 van Wilhelminaoord en staan op scan 103 van het stamboek met invnr 1356 en op scan 102 van het stamboek met invnr 1357. Daar wordt vermeld dat Johannes Inpijn overlijdt op 27 maart 1848.

Tot slot
Margaretha Kosius weduwe Inpijn blijft op de hoeve wonen en heeft het aan het stamboek te zien druk met de verzorging van enorme hoeveelheden door de directie bij haar ingedeelde jongeren. Dat duurt tot 23 oktober 1860, want dan volgen haar schoonzoon Harm Marinus en haar dochter Johanna Cosius haar op als hoofdbewoners van de hoeve. Gegevens van dat gezin staan op de pagina Marinus.

Margaretha Kosius woont bij hun in tot ze op 2 mei 1873, bijna tachtig jaar oud, overlijdt.