Vanaf het allereerste begin
worden er bij de koloniale huisgezinnen wildvreemden in huis
gestopt. Het begrip 'ingedeelde' of 'bestedeling' wordt in het
boek geïntroduceeerd op blz 28-20, de regeling voor het indelen door
'bijzondere personen', waaronder ook particulieren, komt voor
het eerst ter sprake op blz 190.
Het moet maar net lekker gaan met
zo'n willekeurig samengesteld gezin. Soms gaat het goed, soms
niet. Om aan alle mogelijkheden recht te doen komen er meerdere
verhaaltjes over bestedelingen op de site. Hier een voorbeeld
van een minder geslaagde samenwoning.
De familie Hille* uit Schiedam krijgt gelijk bij haar aankomst in
Wilhelminaoord (zie illustratie hierboven, invnr 1370) Catharina
Berenfanger in huis. Haar naam wordt ook wel gespeld als
Bärenfanger en een enkele keer als Perenfanger en in onderstaande
correspondentie wordt er nog een variatie aan toegevoegd. Evenveel
onduidelijkheid is er over haar geboortedatum. In de
kolonie-administratie komt zowel 1801 als 1806 voor, zodat het
enige dat met zekerheid gezegd kan worden is dat zij tussen 16 en
de 22 jaar is als zij bij de Hilles op de hoeve komt. Ze is dan al
een maand op de kolonie. Van de andere ingedeelde, Wouter van
Duijn of Wouter Duijn, is bekend dat hij in 1808 geboren is en nu
dus veertien jaar oud is.
Na een half jaartje kolonie wordt vader Jacobus Hille ziek. Het
maandblad De Star meldt
in het nummer van maart 1823:
'Er zijn gedurende deze maand eenige kolonisten ziek geweest, doch van weinig belang; dezelve zijn thans herstellende. hille alleen, in kolonie No 4, maakt daarop eene uitzondering.'
Dat kun je wel zeggen, want in het volgende nummer wordt gemeld:
'Overleden zijn, in kolonie No 1 en 2, h.s. brandsma en h. vos; in No 4, j. hille, f.c. hille en j. van der zee.'
Het is onbekend aan welke ziekte Jacobus Hille en dochter Theodora
Catharina (want die zal met f.c. bedoeld zijn) leden. De
subcommissie Schiedam krijgt er ook bericht van en als die
subcommissie een brief schrijft aan de permanente commissie komt
er voor het eerst iets naar buiten over de spanningen tussen
Catrharina Berenfanger en de familie, invnr 64:
'Op verzoek van de magistraatsarmenkamer dezer stad brengen wij ter uwe kennisse, dat bij haar berigt is ingekomen van het overlijden van twee hoofden van huisgezinnen, Jacobus Hille en Arij Kamans* in de colonie gevestigd; dat de wed. van de eerstgenoemde zich bij voortduuring bezwaard gevoelt met de inwooning van Catharina Berenfanger en Wouter van Duyn die beide tot den protestantschen godsdienst behoren, terwijl de wed. roomsch is. Ernstig en bij herhaling verzoeken dus regenten van genoemde kamer dat deze kinderen bij een ander huisgezin van dezelfde religie, overeenkomstig de orde en belofte der Permanente Commissie zelve mogen worden ingedeeld.'
Dat godsdienstprobleem is, merkt de directeur van de kolonie
terecht op, de eigen schuld van Schiedam. Ze hebben zelf een rooms
gezin en protestantse wezen naar de kolonie gestuurd. Maar voor de
rest kan directeur Visser zich best voorstellen dat Adriana Daams
weduwe Hille problemen heeft met deze ingedeelden:
'(...) maar hieromtrent behoord in de tweede plaats te worden aangemerkt, dat Catharina Berenfanger aan eene ziekte, de gevolgen van een vroeger schandelijke levenswijze laboreerd (waarmede zij is hier gekomen doch toen niet bij mij bekend) die haar zeker aan ieder huisgezin tot een last zoude doen verstrekken, en dat Wouter van Duin is een jongen wiens zwakke geest vermogens, hem tot bijna alles onbekwaam maken.'
Het is de vraag of directeur Visser wel de bekwaamheid heeft
dergelijke diagnoses te stellen, maar het doet er niet echt toe
want er verandert helemaal niets. Schiedam heeft drie hoeves
gekregen die ze bekostigd door zes wezen a 60 gulden per wees per
jaar erbij te plaatsen en dan moet de Magistraatsarmenkamer maar
zorgen dat het goed gaat. Desnoods door deze jongelui te vervangen
door andere Schiedamse wezen. Maar daar voelen ze niet voor en 26
april 1823 reageert de subcommissie Schiedam:
'De subcommissie van Weldadigheid alhier heeft de eer UL te berigten dat de magistraatskamer volkomen genoegen neemt met (...) de ophelderingen door de Permanente Commissie hare gegeven bij UL missive van den 5. dezer, ons toegezonden met betrekking tot de huisgezinnen van de wed. Hille en Kamans.'
De kwestie gaat weer spelen als Adriana een jaar later
trouwplannen heeft. Op 11 juli 1824 schrijft de directeur:
'Voorts heb ik de eer ter kennis van de Permanente Kommissie te brengen dat de kolonist Bollen* kol: N2 en de kolonisten wed. Hille kol: N4 wenschen een wettig huwelijk aantegaan; terwijl ik de vrijheid neem hier bij te voegen dat ons geen reden daartegen bekend zijn. Alleen moet ik de Permanente Kommissie hierinneren dat de wed. Hille behoord tot die huisgezinnen van Schiedam welke gezamentlijk met zes armen kinderen overeenkomstig kontrakt zijn belast. Aangenaam zal het mij wezen te worden geinformeerd, of dit huwelijk door ons kan worden toegestaan en hoedanig te handelen met de bij haar ingdeelde wezen.'
Ja, daar komen de problemen al. Je kunt Catharina en Wouter niet
op een hoeve van een andere subcommissie plaatsen, want die
betalen voor eigen plaatsgenoten en niet om kinderen van anderen
onderdak te helpen. Dat subcommissie kwaad worden als er vreemden
op hun hoeves zitten, heeft Johannes van den Bosch al eerder
gemerkt (boek blz. 253 en
- Monnickendam - blz. 329-330).
Bij het thuisfront werpt Adriana's moeder zich in de strijd.
Eerder had zij - door de subcommissie omschreven als 'zekere Anna
van der Hout, wed: van J.A. Daens, nu wonende te Rotterdam' -
gevraagd om haar dochter en kleinkinderen naar het westen terug te
sturen omdat het haar 'in het hand valt van hare kinderen
gescheiden te zijn'. Dat is niet doorgegaan, blijkbaar was er
onvoldoende vertrouwen dat het gezin de eigen kost kon verdienen.
Nu gaat het over het aanstaande huwelijk, schrijft de
subcommissie:
'De moeder van de wed. Jacobus Hille, heeft zich tot onze vergadering vervoegd en ons kennis gegeven, dat hare dochter zich andermaal in het huwelijk zoude begeven, dat dat huwelijk reeds voor den etat civil was voltrokken, dog nog niet kerkelijk, om redenen haar aanstaande man vooraf verlangde zij ontslagen wierd van Catharina Beerevinger welke bij haar is ingedeeld.'
Het helpt allemaal niet. Een half jaar later, november 1824,
meldt de directeur zich weer:
'dat Bollen tegenwoordige man van de wed. Hille, welk zich thans met Catharina Berenvanger belast vind, zich daar van gaarne zag ontslagen, zonder dat het ons mogelijk is daar aan te kunnen voldoen;'
Maar hij begint nu wel te zoeken naar een oplossing voor de
Schiedamse kinderen:
'(...) of het tengevolgen van dit een en ander niet doelmatig en billijk zoude wezen, de zes kinderen waarvan er een of twee zijn ontslagen door de overige 4 of 5 onder huisverzorgers tot een huisgezin te vereenigen'.
Dat gebeurt en dan komt er eindelijk een einde aan de blijkbaar
niet zo gelukkige combinatie weduwe Hille - Catharina Berenfanger.
Maar er volgt nog een staartje. De weeskinderen beschuldigen de
weduwe ervan bij haar trouwen spullen uit het huishouden te hebben
meegenomen. Die spullen zijn eigendom van de Maatschappij, horen
bij een hoeve en dienen dan ook in die hoeve te blijven.
Het komt een paar keer ter sprake bij de 'Kleine Raad.voor de
vrije koloniën' die dan nog niet zo lang bestaat en die ondermeer
is opgericht om problemen tussen gezinnen en bestedelingen op te
lossen. Pas in de vergadering van 25 november 1825 wordt de weduwe
helemaal vrijgepleit, invnr 1624:
Nadere informatie over de betrokkenen |