Het verhaal van de boze stiefzus die probeert Willem Godwald
opgesloten te krijgen, vertel ik in De strafkolonie
blz 278-280. Op deze pagina wat nadere informatie en alle
stukken, ook de in het boek niet gebruikte.
Om te beginnen zijn afkomst: Willem Godwald (regelmatig
geschreven als Godwalt en als Godwaldt en die laatste vorm is hoe
het nageslacht meestal gespeld wordt) is geboren te Utrecht op 12
september 1823 als buitenechtelijk kind van Willemina
Margaretha Godwalt, die weduwe is van de in 1821 overleden
Albertus Gerardus Luca.
Dan zijn komst naar de kolonie. De regenten van de
Stadsaalmoezenierskamer Utrecht hebben met de Maatschappij van
Weldadigheid het contract D12 afgesloten voor de plaatsing van 12
kinderen in de kolonie (zie deze
pagina voor uitleg over contracten en zie hier voor een
overzicht van D-contracten).
Frederiksoord
in het kader van dat contract wordt Willem Godwald in de kolonie
Frederiksoord geplaatst en ingedeeld bij koloniale gezinnen. De
ene keer staat er dat hij op 1 oktober 1829 aankomt, de
andere keer zou het op 10 oktober 1829 zijn, maar dat
scheelt niet veel, hij is hoe dan ook bij aankomst zes jaar en een
beetje. Hij is te vinden in het stamboek van alle op contract
geplaatste koloniebewoners met invnr 1389 (zie bovenaan de pagina
hoe de scans daarvan te bereiken zijn) onder het nummer 818.
Hij is ook te vinden op de scans van het stamboek Frederiksoord 1828-1830 met invnr 1347 bij hoeve 11. Hij is met een he-le-boel andere wees- en armenkinderen ondergebracht bij de verzorger Abraham Smit. Voor meer informatie over deze als zeer betrouwbaar te boek staande huisverzorger zie deze pagina. Daar zal Willem heel lang blijven, ook na de dood van Smit.
Tenslotte is Willem ook te vinden in de post van de Maatschappij
van Weldadigheid. Ga daarvoor naar Drents Archief genealogie,
kies 'Uitgebreid zoeken', kruis aan 'correspondentie MvW' en zoek
een keer op Godwald, een keer op Godwalt en een keer op Godwald en
je hebt alle vermeldingen in de post.
Hoeve 11
Ook in de stamboeken Frederiksoord 1830-1835 met invnr 1348 en
Frederiksoord 1835-1841 met invnr 1349 en Frederiksoord 1841-1848
met invnr 1350 staat hij bij hoeve 11. Dat is tegenwoordig
Molenlaan 2, kadastraal Vledder D 339, met de coördinaten
52.841505 en 6.189114, er staat op die plek nog een
kolonistenwoning.
Inmiddels, vanaf 1835, wel met een andere verzorger, de kolonistenzoon Jan Joseph Richmond. Zie hier over zijn moeder de weduwe Richmond, die behoorde tot de eerste proefkolonisten uit 1818.
In het stamboek met invnr 1350 zien we voor het eerst een
overplaatsing. Op 22 december 1842, na dertien jaar op
hoeve nummer 11, gaat Willem Godwald over naar hoeve 29. Dat is op
de Koningin Wilhelminalaan, kadastraal Vledder D 281, coördinaten
52.837832 en 6.187786, maar daar staat nu niets meer. Hij komt het
huishouden versterken van de weduwe Smies (die voorheen de weduwe
Krabshuis heette, zie daarover meer op deze pagina).
Belijdenis
Dan loopt hij tegen de twintig en dat is de gebruikelijke
leeftijd dat ingedeelden de wijde wereld intrekken. Hij wil zelf
ook weg, blijkt uit een brief van 28 december 1842 van de
regenten van de Stadsaalmoezenierskamer in Utrecht, waaruit
duidelijk wordt dat Willem per mei 1843 een baan heeft in de
omgeving van Frederiksoord en dat hij in de loop van het jaar ook
belijdenis wil afleggen, invnr 269, scan 278.
Voor dat belijdenis afleggen krijgt hij trouwens een tientje van
de regenten, blijkt uit een briefje van de directeur der koloniën
op 11 mei 1843, invnr 272 scan 391. Tegen die tijd is
Willem Godwald al weg van de kolonie, hij is met ontslag gegaan op
1 mei 1843.
Eerste poging
Het baantje blijkt te zijn bij een boer in de omgeving, maar het
gaat niet goed. Al tweeënhalve week na zijn vertrek, op 18 mei
1843, schrijft de directeur in een brief met het nummer
N1361 aan Den Haag, invnr 273 scan 13:
Frederiksoord, 18 mei 1843
De met 1 dezer maand ontslagen bestedeling Willem Godwald, oud 20 jaren, onder No. 818B ingeschreven geweest, van wien ik UwEd bij mijnen brief van 11 dezer mand No.1296 een quitancie heb ingezonden, kwam mij dezer dagen verzoeken wederom in de koloniën te mogen terug keren daar hij het bij den boer niet konde uithouden, en ook niet best voldoen, uit hoofde hij te zwak en ook slecht van gezigt is.
De koloniale Directie, die hem en zijnen tegenwoordigen meester kent, gelooft zulks geheel en wil dus wel dat verzoek ondersteunen, al ware zijne weder-opneming slechts voor een bepaalden korteren tijd, om middelerwijl, zoo mogelijk, eene andere betere plaatsing voor hem optesporen.
Wordt zijn verzoek afgeslagen, dan, vrees ik, dat zijn ongeluk niet wel te vermijden zal weezen. Ik heb mitsdien de eer UwEd dat verzoek voortedragen.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg
Volgens een notitie op de brief wordt daar in Den Haag over
beslist op 1 juni 1843 onder het agendapunt N7. Dat moet in invnr
541 zitten (daarvan zijn geen scans), maar dat heb ik niet
bekeken, want het resultaat is duidelijk: op 24 juni 1843
wordt Willem Godwald weer opgenomen in de kolonie. De regenten in
Utrecht gaan daar ook mee akkoord, schrijven zij, invnr 273 scan
289.
Terug
Volgens het stamboek met invnr 1350 komt hij nu op hoeve 14. Dat
is weer aan de Molenlaan, kadastraal Vledder D 348, coördinaten
52.844372 en 6.194510, die woning is later afgebroken. Hoofd van
dit huisgezin is de kolonistenzoon en wijkmeester en
voornaam-genoot Willem Taatgen. Het verblijf hier duurt tweeënhalf
jaar, dan gaat Willem Godwald terug naar hoeve 29 bij de weduwe
Smies waar hij eerder ook gewoond heeft.
Daarvoor al, in 1844, heeft hij gevraagd 'vooreerst nog in de
kolonie te mogen blijven'. Het is vooral door 'zijn uitmuntend
goed gedrag' dat dat door iedereen wordt toegestaan, invnr 292 de
scans 107 (de directeur), 110 (de adjunct-directeur) en 111 (de
regenten uit Utrecht).
Tweede poging
Maar 10 juni 1846 maken de Utrechtse regenten gewag ven een verzoek van van Willem om verlof, invnr 320 scan 450, en op 27 juni 1846 gaat hij inderdaad met Groot Verlof (om 'een middel van bestaan te zoeken', zie hier het besluit waarop het Groot Verlof gebaseerd is).
Het lukt hem echter niet. Volgens directeur Van Konijnenburg komt
dat ook door zijn 'kleinheid van gewas' maar vooral door zijn
'zwakte van gezigt'. Blijkbaar is Willem Godwald zeer slechtziend.
De directeur schrijft dat in een brief van 7 september 1846,
invnr 325 scan 21.
Anonieme brief
In die brief maakt de directeur gewag van twee binnengekomen
brieven. Eentje is van Willem Godwald zelf aan de weduwe Smies,
waarin hij nogal moeite heeft om recht te schrijven, het loopt
nogal scheef. Hij vertelt hoe moeilijk het is om aan werk te
komen. En hij schrijft over zijn moeder van wie hij verwacht dat
ze hem wel zal helpen. Die brief van Willem is invnr 325 scan 25.
De andere brief is een 'naamlooze', dus anonieme brief uit
Amsterdam. En daarin wordt Willem Godwald belasterd. Hij zou zich
in Utrecht misdragen en hij zou daar bedelen. Die anonieme brief
is invnr 326 scans 105 en 106.
De directeur hecht weinig geloof aan die anonieme brief. Hij roemt juist weer het goede gedrag dat Willem Godwald op de kolonie altijd heeft vertoond. Met wel als kanttekening 'dat men hem, in de laatste dagen, van verkeering met meisjes heeft moeten afhouden'.
De directeur stuurt de anonieme brief nog wel voor commentaar
naar de regenten in Utrecht, maar die laten weten er ook niets van
te geloven, invnr 326 scan 103.
Weer terug
Op 17 september 1846 keert Willem weer terug in
Frederiksoord en op 22 september 1846 schrijft de
directeur daarover, invnr 326 scan 78. Hij heeft met Willem
gepraat en volgens hem is de anonieme brief uit Amsterdam van zijn
halfbroer Jan Willem Albertus Luca. Die hoort tot de kinderen die
zijn geboren tijdens het huwelijk van Willems moeder met de daarna
overleden meneer Luca.
Die moeder is inmiddels hertrouwd met een apotheker uit Rotterdam
en de halfbroer en moeder willen dat Willem Godwald terug zou gaan
naar de kolonie 'en zich niet verder bekend maken, opdat de tweede
man zijner moeder niet kwam te vernemen, dat zij na haar eerste
huwelijk, nog een kind buiten huwelijk heeft voortgebragt'.
Overigens zijn die halfbroer en twee van zijn zusjes ook in de
koloniën geweest. Niet in de vrije koloniën, maar in het
kindergesticht te Veenhuizen. Daar zijn ze juli 1828 aangekomen en
Jan Willem Albertus Luca is er april 1836 weer vertrokken en
Geertruida Clasina Luca en Alberta Sara Luca in juni 1837. Dat
overlapt deels de periode dat Willem in Frederiksoord zat, maar of
er toen contact is geweest is niet bekend.
De halfzus
Dan is het 1847. Blijkbaar kan Willem Godwald de
afwijzing door zijn familie niet goed geloven en schrijft hij naar
ze. En dan meldt zich een andere halfzus op het kantoor van de
permanente commissie in Den Haag. Te weten Wilmina Margaretha
Albarta Luca, 32 jaar. Ze gaat nogal tekeer over haar halfbroer.
Als gevolg daarvan neemt de permanente commissie op haar vergadering van zaterdag 29 mei 1847 onder agendapunt N6, invnr 593 (daarvan zijn geen scans) het besluit:
Den Dir der Kol verzoeken de bestedeling W. Godwald onder het oog te doen brengen dat de P.C. ernstig ontevreden is over zijne handelwijze in het schrijven van brieven aan zijne familie van zeer ongepasten inhoud en hem te kennen te geven dat wanneer hij daarmede voortgaat door den Raad van Tucht naar verdienste zal worden gestraft.
En dat besluit voert ze als volgt uit, ook invnr 593:
De permanente commissie der Maatschappij van Weldadigheid
besluit te schrijven als volgt aan den Directeur der kolonien:
Vermits ons is medegedeeld, dat de bestedeling Willem Godwald N 818B zich niet ontziet zijne familie bij herhaling brieven toetezenden,
welker inhoud hoogst ongepast en onbeschaamd moet genoemd worden,
verzoeken wij UwEd hem onder het oog te doen brengen, dat de P.C. over zijne handelwijze ernstig ontevreden is,
en dat, zoo hij in het vervolg mogt voortgaan zijne familie lastig te vallen, zijne brieven aan de koloniale directie zullen worden opgezonden,
teneinde overeenkomstig het reglement van den Raad van Tucht den schuldige naar verdienste te doen straffen
De verbaasde directeur
Directeur der koloniën Jan van Konijnenburg reageert bliksemsnel. Al op woensdag 2 juni 1847 doet hij zijn reactie op de post. Hij is hogelijk verbaasd, invnr 338 de scans 425 en 426:.
Ofschoon het mij verwonderde bij den brief van 29 Mei JL N: 6, welken ik de eer gehad heb van UwHedG: te ontvangen eene uitnoodiging te bekomen om den bestedeling Willem Godwald No. 818B te vermanen, over ongepast en onbeschaamd schrijven aan zijne familie, daar hij mij bekend is, als een zeer ordentelijk jong mensch, op wiens gedrag niets aantemerken valt, die oppassend en vlijtig is, maar wiens kort en zwak gezigt hem tot dusverre buiten staat houdt om buiten de kolonien in zijn onderhoud te voorzien;-
begon ik hem gisteren daarover toch te onderhouden, pogende, hem van zijn verkeerdheid te overtuigen.
Doch ik moet erkennen, geen grond te hebben kunnen vinden, daarmede voorttegaan, of mogelijkheid te hebben gezien, om bij hem doel te bereiken, daar die jongeling veel eer alle reden heeft, om zich over zijne eigene moeder en zijne halve zuster bitterlijk te beklagen.
Toen hij verleden jaar alle moeite had, om een eenig mondgesprek te bekomen met zijne moeder, die andermaal gehuwd is aan den Apothecar Steenwijk de Raad, te Rotterdam, ontving hij, in plaats van eenige hulp en troost, in zijn verlaten toestand, niet dan spijt over zijn aanwezen en afkeer van zijne tegenwoordigheid, en, om van hem af te komen, slechts eenige beloften voor de toekomst.
Nu heeft hij zijne moeder aan die beloften herinnerd, op zoodanige wijze, zegt hij, dat hij zich die brieven geenszins behoeft te schamen.
En in plaats van eenige vervulling daarvan te ondervinden, wordt dit euvel opgenomen niet alleen, maar bekomt hij daarover brieven van zijne halve zuster Wilhelmina H: A: Luca wed van H: Hildman te ’S Gravenhage, dezelfde die zich over zijn schrijven bij UwHEdG: schijnt te hebben beklaagd, wier weêrga zelden gelezen worden.
Althans die van den 24 Mei JL, welken ik gemeend heb, UwHEdG: hiernevens ter lezing te moeten zenden, om deze zaak beter te doen beoordeelen, is van zulken groven, kwaadaardigen, schandelijk, goddeloozen inhoud, dat het haast onbegrijpelijk is, hoe iemand en nog wel eene vrouw en eene halve zuster zulke taal, vier bladzijden vol, kan schrijven.
Evenwel zal ik den beklagenswaardigen Godwald blijven aanraden, zich niet verder met zijne familie intelaten en zich naar zijn lot te schikken.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg
De brief van de halfzus
Als gezegd stuurt hij de brief van de Haagse halfzus, vier bladzijden vol, mee. Inclusief de envelop, invnr 338 scan 431, waarop staat:
Aan
Willem Godwald
Bij de Weedüwe
Smit
Te frederiskhoort
Bedoeld wordt 'Smies' in plaats van 'Smit'. En dan de brief. Die is af en toe niet goed te lezen, dus er staan nogal wat vraagtekens in de transcriptie. Wie ook een poging wil wagen kan kijken op invnr 338 en dan de scans 428 tot 430. De halfzuster doet niet aan punten en komma's en schrijft alles achter elkaar door. Dat wil ik de lezer niet aandoen, dus in de weergave ben ik diverse malen op een nieuwe regel begonnen waar de halfzus dat niet deed:
S Gravenhage den 24 mij 1847
Aan die slegte Willem Godwald
eindelijk begint het mijn te verveele galgebrok om je nog langer voort te laten gaan om mijne braave moeder te mishandele
smeerlap jij heb van de week weer een brief gestuurt en daar mijn vaader het jou verbooden had en in jou brief stel je mijn vaader voor een leugenaar net of die man het je niet gegeneert(?) hat
ik zeg je nu nog eens smeerlap als dat ik joun houd voor een groote dief, een dief ben je en een moordenaar en durf jij nog te zeggen dat er nies op jouw te leggen vald
een dief die ook nog daarbij de kroon van het hoofd steeld van mijne braave zwakke moeder
ik ben hare oudste dogter ?? ik koom nu eens voor mijne goede moeder op ik kan het niet langer dulde dat mijn moeder van jouw door brieve beleedigd wort
Zoon stele broek(?) betaale zal ik jouw Zoo Waaragtig als er een god is
Want die jij o jou gemeene dief daar(?) je bent als jij onder mijn hande koomp al is het midde op de straat dan zal ik joun slaan dat je de eewege beroerte krijgt en dan
O durff jij mijn broer voor een jongen stelde die een amtenaar is en Vrouw en Kindere heb en mijn zusters voor meide te bedille
en smeerlap wat heb je op mijn te zeggen ik ben een vatsoenlijke vrouw ik ben weduw mijn braave man is bijna twee jaar overleede ik heb eene dogter van tien jaar maar ik koom binnenkort in de stat van rotterdam woone en hooris gemeene smeerlap ?? scantbroc lasteraar van mijn moeder
ik ben nu beezig om jou geregtelijk te vervolge hoor je
binne kort gaai jij naar ommerschans naar dommerschans gaai je hoor slegte en dat je niet te vreete krijg noum smeerlap
ik ben in den haag bij de opperste heer Vaabel van riemsdijk gewees en ik heb eens verteld om mijn heen wat een slegte dief en beedelaar of jij bent en ik heb gezeid als dat je te leu ben om te werke dus dat ik voor mijn moeder op koomp die nies met Willem Godwald noodig heb
en ik heb ?? ?? om mij heen Vabel van riemsdijk ?? ?? ?? om die gemeene Willem Godwald naar de straf kolonie genaamp Dommerschans te transporteere
en nu heb mijn heer gezeid als je het hart durft te hebbe om van Vrederikshoort naar hollant durft te koome dat jij hoor smeerlap van de poeliessie gepak wort
pas op slegte galgebrok dat je geen brieve meer an mijn ouders huis stuurt want dan gaat ik daadelijk naar de heer van de kalonie om jou naar dommerschans te laate brengen
en wat zegt je van je leeve nog niet gehat te hebbe hooris duivels kind hooris ?? ?? verstaat mijn nu wel toen jij klijn was heb jij twee jaar ons brood gevreete verstaaije mijn twee jaar ons brood gevreete
en jou beroerte geboorte is ons ongeluk geweest en het is nog geen neegen jaar geleeden toen heb ik nog twaalf gulde voor jou betaald in Utregt bij dat wijf die jou wegt gemofveld heb
Daar heb ik nog de kwietansjes van leggen en durft gij dan nog te zeggen nies gehat te hebben en dan schrijft gij van die braave piet luca die scijnheilige huigelaar jij schrijft die piet luca zijn zin gedaan te moete hebbe en dat mijn moeder dan zoo makkelijk niet van jou af gekoome zijn hoe ?? ?? hem durf jij uit jou gemeene bek(?) duivel ??
hooris smeerlap het zal niet makkelijk met jou aff loope Wie ?? ?? ?? ?? ?? zoo iest gehoort wel wel jou gemeene dief dief ?? lasteraar daar weete wij wegt mee dat mogt bij onsze goede kooning geen plaats hebbe daar staat strenge straf op die mijn moeder lastert en dat jij met dat slegte ?? ?? volk die nies als weldaade van mijn luca die zijn broers kindere liet verhongere en die piet luca die zijn spiegel kapot slaat dat hij zelff bijna dood bloeid dat zijn goede vrouw met de dood heb moete bekoope en zijn ongeboorene kind daar bij
Van de man net zon smeerlap als jij maar jij bent zoo slegt dat als de weduw smit wis wat een slegte hont of jij was zij is haar leeve niet zeeker met jou
darom moet jij naar Dommerschans hoor je ?? ?? ?? ?? de gansche Vamielje godwald en de lucas hebbe nies dan weldaade genoode en om dat mijn goede moeder nu nies meer geeve kan om dat mijn vader het volstrekt niet hebbe wel daarom koome die beroelinge als dolle honde op mijn zwakke moeder aff
maar wat denk je smeerlap als dat mijn moeder hare man zou besteele om een godwald off een luca nou schandbrok(?)
maar ik zal al dat jan hagel is dat ?? ?? Je ?? eens gaan leeze de altoos benadeele zijn geweest van weeuwen en weesche
gelukkig is mijn braave vader van alles onderrigt(?) en mijn vader houd veel van mijn braave moeder en mijn braave vader zijn vatsoen is veel te naa(?) om zig de scendege(?) brieve van afgunstige vamielje te stoore en mag er ook geen een meer van dat uitschot ?? Meer bij mijn ouders in huis koome
en als jij smeerlap in mijn ouders huis durft te koome dan laate wij van een diender in het spinhuis brengen
en jou pas het het aller mins om mijn moeder te beleedigen en ik zal het lappie niet dun hebbe ?? als je onder mijn hande koomp geloof dat eewig eewig ik je vijandin ben
mijn wraak zal ik jou voele geregtelijk wor je vervolg ik vrees voor geen hel heemel duuvel of dood als het er op aan koomp die an mijn moeder koomp off an mijn vader die off wie het ook zij die ontgaan mijn wraak niet
dus smeerlap zijt gewaarscoud
Vrdomeling pas op heb ik je toe gewens hoor en als er een van de Vamilje luca of godwald bagaazie bij mijn ouders in huis durft koome of jij smeerlap dat zal ik de heel troep met de tang tusche hals en nek slaan
hooris al zegt ik het zelf want ik heb 8 jaar getroud geweest met een braaf man die ook veel van mijn hiew en ik als een vrouw betaamp ik was altijd wel ?? met mijn ?? man dag steelaars
ik heb mijn ?? ?? ook ondervonde tot mijn leetweeche ben ik weeduw maar ik laat mijn of mijn ouders om te plukken niet beleedigen en laat nu de ?? ??
Wilhelmina M A Luca
Weduwe van M. Hildman
Voor notificatie
Ook al is het niet helemaal leesbaar, het is duidelijk dat
Wilhelmina Luca boos is. Met 'Vaabel van riemsdijk' bedoelt ze
Jeremias Faber van Riemsdijk, advocaat en lid van de permanente
commissie vanaf het allereerste begin van de Maatschappij van
Weldadigheid.
Verder begrijp ik dat Willem zijn eerste twee levensjaren bij zijn
moeder heeft gewoond. Dat er daarna geld zou zijn betaald aan een
vrouw die hem 'wegt gemofveld' heeft, snap ik niet. De Utrechtse
Stadsaalmoezenierskamer grijpt gewoon in als een vrouw haar
kinderen niet meer kan onderhouden en hoeft daar niet voor betaald
te worden.
Wie die 'Pier Luca' is die een spiegel kapot heeft geslagen, weet
ik ook niet. Misschien is dat wel de biologische vader van Willem
Godwald, maar dat soort dingen mogen anderen uitzoeken.
De permanente commissie doet er even over om dit te verwerken. Op maandag 14 juni 1847 melden de notulen bij agendapunt 4, invnr 594 (daarvan zijn geen scans):
Miss(ive) Directeur 2 Juny N1579, berigtende den bestedeling W. Godwalt over het onbeschaamd schrijven aan zijne familie te hebben onderhouden en inzendende eenen aan hem gerigten brief tot wederlegging van de hem ten laste gelegde handelingen -> Notificatie.
De derde poging
Notificatie betekent kennisgeving, ze doen er verder niets aan.
Willem Godwald blijft nog een kleine twee jaar op de kolonie, tot
hij 31 maart 1849 weer met ontslag gaat, En drie keer is
scheepsrecht, want dit keer blijft hij weg. En er wordt ook
duidelijk wat de directeur eerder bedoelde met 'verkeering'.
Want een dag na Willems vertrek van de kolonie deserteert de op de
kolonie opgegroeide Petronella Kwakkelaar, een weesmeisje
uit Tholen. Ze wordt echter opgepakt en op de tuchtzitting van 18
juni 1849, zie het
verslag, deelt de voorzitter van de tuchtraad mee dat ze om
verdere desertie te voorkomen naar de strafkolonie op de
Ommerschans is gestuurd.
Men is coulant. Het overzicht
van strafkolonisten toont dat ze na zes maanden weer vrijgelaten
wordt.
Ze voegt zich bij Willem en ze trouwen te Vledder op 10 april
1850. Vijf maanden later wordt hun eerste kind geboren. Er
volgen er meer en dat is steeds te Weststellingwerf, dus
vermoedelijk woont het stel in het dorp van zelfgebouwde hutten
onder Noordwolde. Daar blijft hij wonen na de dood van zijn
echtgenote in 1864, waarna hij hertrouwt met Jentje Gozens, weduwe
van de kolonist Hendrik Zwier (zie onderaan deze
pagina).
Willem Godwald overlijdt, 50 jaar oud, in 1873. Of hij ooit nog
met zijn familie contact heeft gezocht weet ik niet, maar ik
betwijfel het.