Het vrije kolonistengezin van Johannes Götz en Johanna Spurrij komt in maart 1821 uit Den Haag naar Frederiksoord en gaat er grotendeels nooit meer weg

De subcommissie van weldadigheid te Den Haag heeft in november 1820 met de Maatschappij van Weldadigheid het contract C10 afgesloten. Zie een uitleg van C-contracten en vandaar kun je doorklikken naar de pagina met alle afgesloten C-contracten.


In het kader van dat contract arriveert op 8 maart 1821 een contingent Hagenaars waaronder het gezin van Johannes Götz en Johanna Spurrij. Ze worden gehuisvest in hoeve 4 van Frederiksoord en zullen daar altijd blijven wonen, zie voor de locatie dit kaartje.

Uit die beginperiode is alleen een stamboek bewaard gebleven dat in zo'n slechte staat verkeert dat het niet in de studiezaal geraadpleegd kan worden, maar wat ik wel een keer op foto heb gezet:


Er is één ingedeelde in huis, Hendrik Douwes uit Leeuwarden, zie deze pagina. Vanaf 1825 zijn er wel stamboeken bewaard gebleven en dan staat de familie Götz als bewoners van hoeve 4 in de stamboeken Frederiksoord met de invnrs 1346 tot en met 1351. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans van die invnrs te bereiken zijn.

Uit die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiële bron waarop blindgevaren mag worden.

Gezinssamenstelling

● Johannes Götz is volgens die inschrijvingen geboren op 14 juni 1795. Hij is net als de rest van het gezin hervormd. Hij is getrouwd met:

Johanna Spurrij, geboren 22 december 1788. Het echtpaar heeft de volgende kinderen bij zich:

● Cornelis Spurrij, een kind dat Johanna vóór haar huwelijk gekregen heeft, geboren 18 juli 1812,
● Johanna Gerardina Götz, geboren 23 december 1815,
● Johannes Götz, geboren 11 januari 1818, en
● Adrianus Götz, geboren 10 mei 1820.

Op de kolonie komen daar bij:

● Ferdinand Albregt Götz, geboren 3 mei 1824,
● Johan Adam Götz, geboren 20 mei 1826,
● Johanna Götz, geboren 13 augustus 1828, en
● Christiaan Götz, geboren 8 december 1831.


Twee zussen

Eind 1826 krijgt echtgenote Johanna Spurrij er familie bij in Frederiksoord. Haar jongere zus Christina Spurrij is getrouwd met Frans van Hensbergen (soms Heijnsbergen) en dat echtpaar wordt op 20 oktober 1826 als kolonisten geplaatst door de subcommissie van weldadigheid Den Haag 'uit de contributie', Een uitleg van dat begrip staat ook op de contractenpagina.

Het echtpaar Van Hensbergen-Spurrij wordt gehuisvest in hoeve 36 van Frederiksoord. Zoals uit dit kaartje blijkt is dat niet vlakbij de hoeve van het echtpaar Götz-Spurrij, maar het valt voor de zussen wel te belopen.

Blijkbaar is Johannes Götz in april 1826 op verlof, want volgens het brievenboek met invnr 348 schrijft de directeur op 28 april 1826 dat hij adviseert tegen verlenging verlof kolonist Götz.

Werken in Den Haag

Op de zitting van de kleine raad van 14 april 1827 wordt Johannes Götz 'vrijboer' genoemd, wat op dat moment in de geschiedenis van de koloniën wil zeggen dat hij zelf zijn tijd mag indelen en niet elke ochtend bij de wijkmeester op appčl hoeft te komen om te vernemen wat hij moet doen. Het betekent NIET dat hij 'vrij' is.

Want hij 'wil voor onbepaalde tijd in Gravenhage gaan werken' omdat hij anders 'nimmer uit zijne schulden kon komen' en dat mag niet. De directeur 'weigert het verzoek regtstreeks, daar het land van denzelven verleden jaar geheel verwaarloosd is'.

Desertie

Het gevolg is dat Johannes Götz vier dagen later, 18 april 1827, van de kolonie deserteert. Waarschijnlijk gaat hij gewoon toch in Den Haag werken. Met uit de schulden komen bedoelt hij dat elke kolonist begint met een beginschuld van zo'n tweehonderd gulden voor de spulletjes die hij bij aankomst krijgt en dat hij die schuld moet aflossen.

Johannes Götz is op 8 juli 1827 weer terug bij de rest van het gezin. Vreemd genoeg is nergens in de tuchtverslagen te vinden dat hij voor zijn ongeoorloofde afwezigheid straf krijgt.

Cornelis Spurrij

Op de zitting van de kleine raad van 7 maart 1829 komt Johannes Götz toestemming vragen 'om zijnen zoon Kornelis, oud 17 jaren, voor 3 maanden te mogen laten dienen bij eenen boer buiten de kolonie'. Dat zal gaan om Cornelis Spurrij wat strikt genomen zijn aangenomen zoon is.

Het wordt goedgevonden en Cornelis Spurrij vertrekt 28 maart 1829 uit het gezin.


Pak slaag

Op de tuchtzitting van 24 augustus 1829 blijkt dat de elfjarige Johannes Götz junior een pak slaag heeft gehad van een Zwolse jongeman die hier Evert Haverman genoemd wordt, maar die in de boeken staat als Evert Roebers, zie over hem op deze pagina. De reden is volgens Haverman/Roebers dat hij 'in twist' met Johannes Götz en anderen verkeert en 'deze daartoe aanleiding hadden gegeven'.

Op de zitting van de kleine raad van later dat jaar, 3 oktober 1829, komt Johannes Götz vragen of het verlof van zijn zoon, bedoeld wordt Cornelis Spurrij, verlengd mag worden.

Maar de regeling is dat iemand maar zes maanden verlof kan krijgen, dus het wordt afgewezen. Cornelis Spurrij blijft voorlopig weg van de kolonie.

Johanna Gerardina-1

Johannes Götz vraagt tegelijk toestemming zijn oudste dochter te laten dienen en dat mag.

Op 10 oktober 1829 trekt Johanna Gerardina Götz, veertien jaar oud, de wereld in. Ze zal na zo'n negen maanden, op 24 juli 1830, 'van dienstbaarheid terug' keren.

Op 15 januari 1830 overlijdt het jongste dochtertje Johanna Götz, anderhalf jaar oud.


Kolonisten van den 1o rang

in april 1830 worden de regels voor vrijboeren en dergelijke veranderd. Het is lastig te volgen, maar Johannes Götz behoort voortaan tot de 'kolonisten van den 1o rang'. Daarbij hoort een heel reglement met voorschriften.

Of het ermee te maken heeft weet ik niet, maar op de zitting van de kleine raad van 11 september van dat jaar komt Götz vertellen 'dat zijne tuinaardappelen op waren' en vraagt hij 'van de andere aardappelen het noodige gebruik te mogen maken'. Het mag.

Overlijden Johannes Götz senior

Dan, op 17 december 1831, overlijdt de man des huizes Johannes Götz. Het huishouden wordt versterkt met ingedeelden.

Johannes Götz junior moet verschijnen voor de raad van toezicht van Frederiksoord van 12 mei 1834, zie bijlage 1 op deze pagina. Hij krijgt een derdegraadje omdat hij 'zoo traag en onwillig' in zijn werk is en 'in zes dagen maar een el linnen' geweven heeft. Hij heeft niet veel in te brengen en als het bij de tuchtraad komt krijgt de zestienjarige Johannes drie dagen opsluiting in de strafkamer.

Johanna Gerardina-2

Op 7 februari 1835 gaat Johanna Gerardina Götz voor de tweede keer de wijde wereld in en dit keer blijft ze weg. Maar of ze blijft de hele tijd in de buurt of ze keert na een tijdje weer terug naar de omgeving van de koloniën, want ze trouwt in 1840 de kolonistenzoon Johannes Braun. Ze worden kolonisten als opvolgers van de ouders van Johannes, zie voor meer over de familie Braun en de kinderen van Johannes Braun en Johanna Gerardina Götz de pagina van de familie Braun vanaf het tussenkopje 'Johannes jr'.

Hertrouwen

Op 28 maart 1835 hertrouwt Johanna Spurrij weduwe Götz met Willem Perrijn. Hij is een voormalige ingedeelde, en weduwnaar van de proefkoloniste Catharina Glas weduwe Richmand, zie diens eigen pagina. Willem Perrijn neemt enkele gezinsleden mee naar hoeve nummer 4 en voor de overzichtelijkheid even hoe het nieuwe gezin er per 28 maart 1835 uitziet, op volgorde van leeftijd:

▪ Johanna Spurrij weduwe Götz, ± 46 jaar,
▪ Willem Perrijn, 38 jaar,
▪ Jan Joseph Richmond, ± 24 jaar,
▪ Johannes Götz, 16 jaar,
▪ Adrianus Götz, 14 jaar,
▪ Suzanna Adriana Perrijn, 14 jaar,
▪ Sara Perrijn, 11 jaar,
▪ Ferdinand Albregt Götz, 10 jaar,
▪ Johan Adam Götz, 8 jaar,
▪ Christiaan Götz, 4 jaar.

Vertrekkers

Zo groot zijn die hoeves nu ook weer niet. Er lijkt wel wat ruimte te komen als Johannes Götz op 3 mei 1835 'gaat dienen', maar hij is op 1 augustus 1835 al weer terug.

Jan Joseph Richmond doet het beter, hij gaat 13 september 1835 weg uit het huishouden door te trouwen met de kolonistendochter Grietje Weender en als kolonist de hoeve van de familie Weender - zie over hen hier - over te nemen.

Johannes Götz junior

Dan probeert Johannes Götz junior het nog een keer, hij gaat 23 april 1836 met drie maanden verlof volgens dezelfde regeling als eerder al eens genoemd bij Cornelis Spurrij. Hij is echter op 30 juli 1836 al weer terug. Het jaar erop wil hij het nog een keer proberen. Bij de kleine raad van 20 mei 1837 vraagt hij 'een verlofpas voor de tijd van drie maanden om te gaan dienen in Assen'.

Dat wordt geweigerd 'uit hoofde der veelvuldige werkzaamheden' die op de kolonie moeten gebeuren. 'Daarop vraagt betrokkene ontslag, hetgeen hem niet geweigerd kan worden'. Op 27 mei 1837 verlaat Johannes Götz junior voorgoed de kolonie (informatie van Jan Eefting).

Ontuchtig lied

Bij de raad van toezicht van Frederiksoord van 19 juli 1838, bijlage 12 op deze pagina, behoort de veertienjarige Ferdinand Götz tot een groepje van vier jongens die 'in de katoenweverij een ontuchtig lied gezongen hebben, waarin de R.K. Pastoor de heer van Dam, betrokken was'.

De raad van politie en tucht in de gewone koloniën neemt dit zwaar op en besluit de jongens 'de straf op te leggen van acht dagen opsluiting in de strafkamer'.

Een gat in het hoofd

Een paar maanden later moet dezelfde Ferdinand weer acht dagen de strafkamer in. Op de zitting van de raad van toezicht van 25 oktober 1838, bijlage 3 op deze pagina, komt een jongen klagen dat Ferdinand hem 'in de katoenweverij, waar beiden werken, met een klomp naar het hoofd heeft gegooid'.

Ferdinand zegt dat hij de ander 'slechts gedreigd had, toen deze zijne spoel, die van het getouw gevallen was, wilde oprapen', maar bij de behandeling in de tuchtraad heet het dat hij hem 'met de klomp een gat in het hoofd zoude hebben gegooid' en volgt straf.

Adsistent katoenweverij

In diezelfde katoenweverij blijkt oktober 1839 de dan negentienjarige Adrianus Götz 'als adsistent in de katoenfabriek' te werken. Daarbij moet je soms ingrijpen. Adrianus heeft tegen de kolonistenzoon Dirk Klaver gezegd 'om tot 6 uur 's avonds aan het werk te blijven, uit hoofde hij anders zijne taak niet zou kunnen afmaken',

Als Dirk Klaver er toch vandoor wil gaan, heeft Adrianus 'hem bij den arm gegrepen en naar zijn weefgetouw gebragt'. Daarop was later de vader van Dirk de weverij binnengestormd en had 'Götz bij de borst gevat en in het gezicht geslagen', omdat hij 'zijne kinderen niet door anderen wilde mishandeld hebben', zie bijlage 1 op deze pagina. Dit incident komt ook ter sprake op pagina 180 van De strafkolonie.

Die vader is Albert Klaver, een zoon van de proefkolonist Klaver uit Harderwijk, zie hier, en die staat bekend als 'een zeer ongemakkelijk kolonist' en krijgt dus de volle acht dagen strafkamer. De uitdrukking 'een zeer ongemakkelijk kolonist' wordt geciteerd op pagina 223 van De strafkolonie.

Adrianus

Susanna Adriana Perrijn verhuist op 11 juli 1840 naar de hoeve waar haar halfbroer Jan Joseph Richmond na zijn huwelijk is gaan wonen. Maar ze zal 7 juli 1842 weer terugkeren.

In de tussentijd, op 26 juni 1841 verlaat Adrianus Götz het gezin. Hij wordt aangesteld als assistent bij de katoenspinnerij te Veenhuizen. Hij staat nu op folio 83 van het personeelsregister met invnr 998 (daarvan zijn geen scans). Er worden over zijn functie besluiten genomen op 7 maart 1842 N24 en 15 december 1843 N7, waardoor zijn loon van vier gulden per week naar vijf gulden en tenslotte naar zes gulden gaat.

Hij trouwt 28 augustus 1842 met Margaretha de Kruiff, een dochter van de proefkolonist uit Utrecht. Op de kolonie krijgen zij de volgende kinderen:

Johannes Götz, geboren 14 juni 1843,
Franciscus Adrianus Götz, geboren 5 mei 1845, maar hij overlijdt 29 oktober 1847,
Ferdinand Albrecht Gotz, geboren 4 juli 1847, en
Adrianus Gotz, geboren 11 november 1849.

Op 1 mei 1851 wordt Adrianus Götz uit de dienst van de Maatschappij ontslagen. Of dat tegen zijn wil of op eigen verzoek is weet ik niet, maar dat zal ongetwijfeld staan in het besluit dat daar op 8 april 1851 N4 over genomen is. Daarna wordt op 6 mei 1851 nog besloten dat zijn vrouw en kinderen iets langer mogen blijven.

Verdere mutaties

■ Cornelis Spurrij, de voorzoon van Johanna Spurrij, wordt op 14 mei 1842 weer in het gezin opgenomen.

Ferdinand Albrecht Götz gaat 4 mei 1843 naar het buitengebied van de Ommerschans. Hij wordt tijdelijk ondergebracht op een grote boerderij bij een dochter van de kolonist Klaas Pieters Dijkstra, over wier voornaam de klerken van de Maatschappij wat vaag doen, maar die gewoon Dieuke Dijkstra heet. Hij keert 4 juli 1843 weer in Frederiksoord terug.

Suzanna Adriana Perrijn en Sara Perrijn vertrekken om te 'gaan dienen' op 4 juli 1843.

Cornelis Spurrij doet hetzelfde op 1 mei 1844.

Ferdinand Albrecht

Ferdinand Albrecht Götz wordt 'gehuwd ontslagen' op 20 november 1844. Hij trouwt te Avereest niet geheel onverwacht met de hiervoor genoemde Dieuke Dijkstra. Zie voor meer over de familie Dijkstra en het eerdere huwelijk van Dieuke Dijkstra op de pagina Dijkstra vanaf het tussenkopje 'Sjouke = Dieuwke ?'.

Ferdinand Albrecht wordt hoevenaar op de grote boerderij nummer 2 op het terrein van de Ommerschans. Hij staat daar tevens te boek als 'wijkmeester'. Uit het huwelijk komen de volgende kinderen (folio 7 van invnr 1582 en folio 11 van invnr 1583):

Cornelis Götz, geboren 28 augustus 1845,
Johanna Götz, geboren 10 oktober 1846,
Klaas Pieter Götz, geboren 15 januari 1849,
Johannes Götz, geboren 6 november 1850,
Gerritdina Johanna Götz, geboren 27 december 1853,
Anna Maria Götz, geboren 13 januari 1856, en
Adrianus Götz, geboren 15 juli 1860.

De laatste mutaties

Johan Adam Götz gaat in militaire dienst op 7 mei 1846, keert terug op 13 augustus 1846, gaat weer in dienst op 1 september 1847 en is weer terug 5 oktober 1847. gaat 13 maart 1848 ten derde male in militaire dienst en keert ten derde male terug op 11 september 1848. Dan gaat hij dienen in de gewone maatschappij op 1 februari 1850.

Ze krijgen tijdelijk in huis Francina van Hensbergen, geboren 16 september 1828, een dochter van de zus van Johanna Spurrij, wier ouders inmiddels zijn overleden, maar Francina van Hensbergen overlijdt 27 januari 1852.

Christiaan Götz gaat 'met verlof in afwachting van het formele ontslag', dat enkele weken later zal volgen, op 3 juli 1859.

Daarmee is iedereen uit huis. Althans van de kinderen, want de directie stopt er hele hopen ingedeelden bij.

De stamboeken na 1859 heb ik niet gedaan, dus ik neem uit de kolonistendatabase over dat Johanna Spurrij weduwe Götz echtgenote van Perrijn op 26 april 1863 te Frederiksoord overlijdt en Willem Perrijn op 13 februari 1873 en laat het daar bij