In het kader van dat contract arriveert op 8 maart 1821
een contingent Hagenaars waaronder het gezin van Johannes Götz
en Johanna Spurrij. Ze worden gehuisvest in hoeve 4 van
Frederiksoord en zullen daar altijd blijven wonen, zie voor de
locatie dit
kaartje.
Uit die beginperiode is alleen een stamboek bewaard gebleven dat
in zo'n slechte staat verkeert dat het niet in de studiezaal
geraadpleegd kan worden, maar wat ik wel een keer op foto heb
gezet:
Er is één ingedeelde in huis, Hendrik Douwes uit Leeuwarden, zie deze pagina.
Vanaf 1825 zijn er wel stamboeken bewaard gebleven en dan staat de
familie Götz als bewoners van hoeve 4 in de stamboeken
Frederiksoord met de invnrs 1346 tot en met 1351. Zie helemaal
bovenaan de pagina hoe de scans van die invnrs te bereiken zijn.
Uit die inschrijvingen neem ik de gezinsgegevens over, met de
kanttekening dat de kolonieadministratie slechts de aantekeningen
zijn van een particuliere organisatie en dus geen officiële bron
waarop blindgevaren mag worden.
Gezinssamenstelling
● Johannes Götz is volgens die inschrijvingen geboren
op 14 juni 1795. Hij is net als de rest van het gezin
hervormd. Hij is getrouwd met:
● Johanna Spurrij, geboren 22 december 1788. Het
echtpaar heeft de volgende kinderen bij zich:
● Cornelis Spurrij, een kind dat Johanna vóór haar
huwelijk gekregen heeft, geboren 18 juli 1812,
● Johanna Gerardina Götz, geboren 23 december 1815,
● Johannes Götz, geboren 11 januari 1818, en
● Adrianus Götz, geboren 10 mei 1820.
Op de kolonie komen daar bij:
● Ferdinand Albregt Götz, geboren 3 mei 1824,
● Johan Adam Götz, geboren 20 mei 1826,
● Johanna Götz, geboren 13 augustus 1828, en
● Christiaan Götz, geboren 8 december 1831.
Twee zussen
Eind 1826 krijgt echtgenote Johanna Spurrij er
familie bij in Frederiksoord. Haar jongere zus Christina Spurrij
is getrouwd met Frans van Hensbergen (soms Heijnsbergen) en dat
echtpaar wordt op 20 oktober 1826 als kolonisten geplaatst
door de subcommissie van weldadigheid Den Haag 'uit de
contributie', Een uitleg
van dat begrip staat ook op de contractenpagina.
Het echtpaar Van Hensbergen-Spurrij wordt gehuisvest in hoeve 36 van Frederiksoord. Zoals uit dit kaartje blijkt is dat niet vlakbij de hoeve van het echtpaar Götz-Spurrij, maar het valt voor de zussen wel te belopen.
Blijkbaar is Johannes Götz in april 1826 op verlof, want
volgens het brievenboek met invnr 348 schrijft de directeur op 28
april 1826 dat hij adviseert tegen verlenging verlof kolonist
Götz.
Werken in Den Haag
Op de zitting van de
kleine raad van 14 april 1827 wordt Johannes Götz
'vrijboer' genoemd, wat op dat moment in de geschiedenis van de
koloniën wil zeggen dat hij zelf zijn tijd mag indelen en niet
elke ochtend bij de wijkmeester op appčl hoeft te komen om te
vernemen wat hij moet doen. Het betekent NIET dat hij 'vrij' is.
Want hij 'wil voor onbepaalde tijd in Gravenhage gaan werken'
omdat hij anders 'nimmer uit zijne schulden kon komen' en dat mag
niet. De directeur 'weigert het verzoek regtstreeks, daar het land
van denzelven verleden jaar geheel verwaarloosd is'.
Desertie
Het gevolg is dat Johannes Götz vier dagen later, 18 april
1827, van de kolonie deserteert. Waarschijnlijk gaat hij
gewoon toch in Den Haag werken. Met uit de schulden komen bedoelt
hij dat elke kolonist begint met een beginschuld van zo'n
tweehonderd gulden voor de spulletjes die hij bij aankomst krijgt
en dat hij die schuld moet aflossen.
Johannes Götz is op 8 juli 1827 weer terug bij de rest
van het gezin. Vreemd genoeg is nergens in de tuchtverslagen te
vinden dat hij voor zijn ongeoorloofde afwezigheid straf krijgt.
Cornelis Spurrij
Op de zitting van de
kleine raad van 7 maart 1829 komt Johannes Götz
toestemming vragen 'om zijnen zoon Kornelis, oud 17 jaren, voor 3
maanden te mogen laten dienen bij eenen boer buiten de kolonie'.
Dat zal gaan om Cornelis Spurrij wat strikt genomen zijn
aangenomen zoon is.
Het wordt goedgevonden en Cornelis Spurrij vertrekt 28 maart
1829 uit het gezin.
Pak slaag
Op de tuchtzitting
van 24 augustus 1829 blijkt dat de elfjarige Johannes Götz
junior een pak slaag heeft gehad van een Zwolse jongeman die hier
Evert Haverman genoemd wordt, maar die in de boeken staat als
Evert Roebers, zie over hem op deze pagina.
De reden is volgens Haverman/Roebers dat hij 'in twist' met
Johannes Götz en anderen verkeert en 'deze daartoe aanleiding
hadden gegeven'.
Op de zitting van de
kleine raad van later dat jaar, 3 oktober 1829, komt
Johannes Götz vragen of het verlof van zijn zoon, bedoeld wordt
Cornelis Spurrij, verlengd mag worden.
Maar de
regeling is dat iemand maar zes maanden verlof kan krijgen,
dus het wordt afgewezen. Cornelis Spurrij blijft voorlopig weg van
de kolonie.
Johanna Gerardina-1
Johannes Götz vraagt tegelijk toestemming zijn oudste dochter te
laten dienen en dat mag.
Op 10 oktober 1829 trekt Johanna Gerardina Götz, veertien jaar oud, de wereld in. Ze zal na zo'n negen maanden, op 24 juli 1830, 'van dienstbaarheid terug' keren.
Op 15 januari 1830 overlijdt het jongste dochtertje Johanna Götz, anderhalf jaar oud.
Kolonisten van den 1o rang
in april 1830 worden de regels voor vrijboeren en
dergelijke veranderd. Het is lastig te volgen, maar
Johannes Götz behoort voortaan tot de 'kolonisten van den 1o
rang'. Daarbij hoort een heel reglement met voorschriften.
Of het ermee te maken heeft weet ik niet, maar op de zitting van de kleine
raad van 11 september van dat jaar komt Götz vertellen
'dat zijne tuinaardappelen op waren' en vraagt hij 'van de andere
aardappelen het noodige gebruik te mogen maken'. Het mag.
Overlijden Johannes Götz senior
Dan, op 17 december 1831, overlijdt de man des huizes
Johannes Götz. Het huishouden wordt versterkt met ingedeelden.
Johannes Götz junior moet verschijnen voor de raad van toezicht
van Frederiksoord van 12 mei 1834, zie bijlage 1 op deze pagina. Hij
krijgt een derdegraadje omdat hij 'zoo traag en onwillig' in zijn
werk is en 'in zes dagen maar een el linnen' geweven heeft. Hij
heeft niet veel in te brengen en als het bij de tuchtraad komt
krijgt de zestienjarige Johannes drie dagen opsluiting in de
strafkamer.
Johanna Gerardina-2
Op 7 februari 1835 gaat Johanna Gerardina Götz
voor de tweede keer de wijde wereld in en dit keer blijft ze weg.
Maar of ze blijft de hele tijd in de buurt of ze keert na een
tijdje weer terug naar de omgeving van de koloniën, want ze trouwt
in 1840 de kolonistenzoon Johannes Braun. Ze worden
kolonisten als opvolgers van de ouders van Johannes, zie voor meer
over de familie Braun en de kinderen van Johannes Braun en Johanna
Gerardina Götz de pagina van de familie
Braun vanaf het tussenkopje 'Johannes jr'.
Hertrouwen
Op 28 maart 1835 hertrouwt Johanna Spurrij weduwe Götz met Willem Perrijn. Hij is een voormalige ingedeelde, en weduwnaar van de proefkoloniste Catharina Glas weduwe Richmand, zie diens eigen pagina. Willem Perrijn neemt enkele gezinsleden mee naar hoeve nummer 4 en voor de overzichtelijkheid even hoe het nieuwe gezin er per 28 maart 1835 uitziet, op volgorde van leeftijd:
▪ Johanna Spurrij weduwe Götz, ± 46 jaar,
▪ Willem Perrijn, 38 jaar,
▪ Jan Joseph Richmond, ± 24 jaar,
▪ Johannes Götz, 16 jaar,
▪ Adrianus Götz, 14 jaar,
▪ Suzanna Adriana Perrijn, 14 jaar,
▪ Sara Perrijn, 11 jaar,
▪ Ferdinand Albregt Götz, 10 jaar,
▪ Johan Adam Götz, 8 jaar,
▪ Christiaan Götz, 4 jaar.
Vertrekkers
Zo groot zijn die hoeves nu ook weer niet. Er lijkt wel wat
ruimte te komen als Johannes Götz op 3 mei 1835
'gaat dienen', maar hij is op 1 augustus 1835 al weer
terug.
Jan Joseph Richmond doet het beter, hij gaat 13
september 1835 weg uit het huishouden door te trouwen met de
kolonistendochter Grietje Weender en als kolonist de hoeve
van de familie Weender - zie over hen hier - over te
nemen.
Johannes Götz junior
Dan probeert Johannes Götz junior het nog een keer, hij
gaat 23 april 1836 met drie maanden verlof volgens
dezelfde regeling
als eerder al eens genoemd bij Cornelis Spurrij. Hij is echter op
30 juli 1836 al weer terug. Het jaar erop wil hij het nog
een keer proberen. Bij de kleine raad van 20 mei 1837
vraagt hij 'een verlofpas voor de tijd van drie maanden om te gaan
dienen in Assen'.
Dat wordt geweigerd 'uit hoofde der veelvuldige werkzaamheden'
die op de kolonie moeten gebeuren. 'Daarop vraagt betrokkene
ontslag, hetgeen hem niet geweigerd kan worden'. Op 27 mei
1837 verlaat Johannes Götz junior voorgoed de kolonie
(informatie van Jan Eefting).
Ontuchtig lied
Bij de raad van toezicht van Frederiksoord van 19 juli 1838, bijlage 12 op deze pagina, behoort de veertienjarige Ferdinand Götz tot een groepje van vier jongens die 'in de katoenweverij een ontuchtig lied gezongen hebben, waarin de R.K. Pastoor de heer van Dam, betrokken was'.
De raad van politie en tucht in de gewone koloniën neemt dit
zwaar op en besluit de jongens 'de straf op te leggen van acht
dagen opsluiting in de strafkamer'.
Een gat in het hoofd
Een paar maanden later moet dezelfde Ferdinand weer acht dagen de
strafkamer in. Op de zitting van de raad van toezicht van 25
oktober 1838, bijlage 3 op deze pagina, komt
een jongen klagen dat Ferdinand hem 'in de katoenweverij, waar
beiden werken, met een klomp naar het hoofd heeft gegooid'.
Ferdinand zegt dat hij de ander 'slechts gedreigd had, toen deze
zijne spoel, die van het getouw gevallen was, wilde oprapen', maar
bij de behandeling in de tuchtraad heet het dat hij hem 'met de
klomp een gat in het hoofd zoude hebben gegooid' en volgt straf.
Adsistent katoenweverij
In diezelfde katoenweverij blijkt oktober 1839 de dan
negentienjarige Adrianus Götz 'als adsistent in de
katoenfabriek' te werken. Daarbij moet je soms ingrijpen. Adrianus
heeft tegen de kolonistenzoon Dirk Klaver gezegd 'om tot 6 uur 's
avonds aan het werk te blijven, uit hoofde hij anders zijne taak
niet zou kunnen afmaken',
Als Dirk Klaver er toch vandoor wil gaan, heeft Adrianus 'hem bij
den arm gegrepen en naar zijn weefgetouw gebragt'. Daarop was
later de vader van Dirk de weverij binnengestormd en had 'Götz bij
de borst gevat en in het gezicht geslagen', omdat hij 'zijne
kinderen niet door anderen wilde mishandeld hebben', zie bijlage 1
op deze pagina.
Dit incident komt ook ter sprake op pagina 180 van De
strafkolonie.
Die vader is Albert Klaver, een zoon van de proefkolonist
Klaver uit Harderwijk, zie
hier, en die staat bekend als 'een zeer ongemakkelijk
kolonist' en krijgt dus de volle acht dagen strafkamer. De
uitdrukking 'een zeer ongemakkelijk kolonist' wordt geciteerd op
pagina 223 van De strafkolonie.
Adrianus
Susanna Adriana Perrijn verhuist op 11 juli 1840
naar de hoeve waar haar halfbroer Jan Joseph Richmond na zijn
huwelijk is gaan wonen. Maar ze zal 7 juli 1842 weer
terugkeren.
In de tussentijd, op 26 juni 1841 verlaat Adrianus
Götz het gezin. Hij wordt aangesteld als assistent bij de
katoenspinnerij te Veenhuizen. Hij staat nu op folio 83 van het
personeelsregister met invnr 998 (daarvan zijn geen scans). Er
worden over zijn functie besluiten genomen op 7 maart 1842 N24 en
15 december 1843 N7, waardoor zijn loon van vier gulden per week
naar vijf gulden en tenslotte naar zes gulden gaat.
Hij trouwt 28 augustus 1842 met Margaretha de Kruiff, een
dochter van de proefkolonist uit
Utrecht. Op de kolonie krijgen zij de volgende kinderen:
● Johannes Götz, geboren 14 juni 1843,
● Franciscus Adrianus Götz, geboren 5 mei 1845,
maar hij overlijdt 29 oktober 1847,
● Ferdinand Albrecht Gotz, geboren 4 juli 1847,
en
● Adrianus Gotz, geboren 11 november 1849.
Op 1 mei 1851 wordt Adrianus Götz uit de dienst van de
Maatschappij ontslagen. Of dat tegen zijn wil of op eigen verzoek
is weet ik niet, maar dat zal ongetwijfeld staan in het besluit
dat daar op 8 april 1851 N4 over genomen is. Daarna wordt op 6 mei
1851 nog besloten dat zijn vrouw en kinderen iets langer mogen
blijven.
Verdere mutaties
■ Cornelis Spurrij, de voorzoon van Johanna Spurrij, wordt
op 14 mei 1842 weer in het gezin opgenomen.
■ Ferdinand Albrecht Götz gaat 4 mei 1843
naar het buitengebied van de Ommerschans. Hij wordt tijdelijk
ondergebracht op een grote boerderij bij een dochter van de
kolonist Klaas Pieters Dijkstra, over wier voornaam de klerken van
de Maatschappij wat vaag doen, maar die gewoon Dieuke Dijkstra
heet. Hij keert 4 juli 1843 weer in Frederiksoord terug.
■ Suzanna Adriana Perrijn en Sara Perrijn
vertrekken om te 'gaan dienen' op 4 juli 1843.
■ Cornelis Spurrij doet hetzelfde op 1 mei
1844.
Ferdinand Albrecht
Ferdinand Albrecht Götz wordt 'gehuwd ontslagen' op 20
november 1844. Hij trouwt te Avereest niet geheel onverwacht
met de hiervoor genoemde Dieuke Dijkstra. Zie voor meer over de
familie Dijkstra en het eerdere huwelijk van Dieuke Dijkstra op de
pagina Dijkstra vanaf het
tussenkopje 'Sjouke = Dieuwke ?'.
Ferdinand Albrecht wordt hoevenaar op de grote boerderij nummer 2
op het terrein van de Ommerschans. Hij staat daar tevens te boek
als 'wijkmeester'. Uit het huwelijk komen de volgende kinderen
(folio 7 van invnr 1582 en folio 11 van invnr 1583):
● Cornelis Götz, geboren 28 augustus 1845,
● Johanna Götz, geboren 10 oktober 1846,
● Klaas Pieter Götz, geboren 15 januari
1849,
● Johannes Götz, geboren 6 november 1850,
● Gerritdina Johanna Götz, geboren 27
december 1853,
● Anna Maria Götz, geboren 13 januari
1856, en
● Adrianus Götz, geboren 15 juli 1860.
De laatste mutaties
Johan Adam Götz gaat in militaire dienst op 7 mei 1846,
keert terug op 13 augustus 1846, gaat weer in dienst op 1
september 1847 en is weer terug 5 oktober 1847. gaat 13 maart 1848
ten derde male in militaire dienst en keert ten derde male terug
op 11 september 1848. Dan gaat hij dienen in de gewone
maatschappij op 1 februari 1850.
Ze krijgen tijdelijk in huis Francina van Hensbergen,
geboren 16 september 1828, een dochter van de zus van Johanna
Spurrij, wier ouders inmiddels zijn overleden, maar Francina van
Hensbergen overlijdt 27 januari 1852.
Christiaan Götz gaat 'met verlof in afwachting van het
formele ontslag', dat enkele weken later zal volgen, op 3 juli
1859.
Daarmee is iedereen uit huis. Althans van de kinderen, want de
directie stopt er hele hopen ingedeelden bij.
De stamboeken na 1859 heb ik niet gedaan, dus ik neem uit de
kolonistendatabase over dat Johanna Spurrij weduwe Götz
echtgenote van Perrijn op 26 april 1863 te
Frederiksoord overlijdt en Willem Perrijn op 13
februari 1873 en laat het daar bij