Er is wat wildgroei aan kolonisten met de achternaam Capelle(n).
De kunst is ze uit elkaar te houden en daar ga ik op deze pagina
een dappere poging toe wagen. Of ze familie van elkaar zijn laat
ik aan anderen over.
Om te beginnen is daar
● Pieter Capellen uit Amsterdam, volgens de
niet erg betrouwbare kolonieadministratie geboren 6 juni 1763, met
echtgenote
● Anna Christina Peral, geboren 3 mei 1778, en
kinderen:
● Antonie Capellen, geboren 16 juli
1808,
● Jan Baptist Capellen, geboren 4 april
1810 en
● Jacobus Capellen, geboren 23
oktober 1818.
Zij worden als arbeidershuisgezin te Veenhuizen gevestigd.
Koperslager
Inmiddels heb ik via nazaat G. Schippers meer informatie over hem.
Pieter Capellen is in 1765 geboren als Pierre Capel in Gorses. Dat
ligt in een deel van Frankrijk, bij Zuid-Auvergne, waar
traditioneel veel koper bewerkt wordt.
Het is ook een gebied waarvandaan veel jongeren wegtrekken om te
proberen om meer naar het noorden een ruimer bestaan te vinden. Zo
ook Pierre Capel. Hij komt in Amsterdam terecht waar hij in 1797
in de 'Fransche Kapel' aan de Nieuwe Zijds Voorburgwal trouwt met
de bovengenoemde Anna Christina die dan van achteren Perraal heet.
In 1798 wordt hij poorter, dus hij verwerft het burgerrecht van
Amsterdam. Hij laat bij die gelegenheid het beroep ketellapper op
de akte doorstrepen en vervangen door koperslager. Na het afleggen
van de verplichte proef mag hij in 1805 toetreden tot het
koperslagersgilde. Vanaf dan laat hij op de geboorte-akten van
zijn kinderen als beroep aantekenen 'koperslagersbaas'.
Naar Veenhuizen
Blijkbaar gaat het toch niet geweldig met het koper slaan want het
gezin geeft zich bij de subcommissie Amsterdam op voor Veenhuizen.
Zie het designatieregister
bij nummer 84 waar te zien is dat ze horen bij de eerste tien
Amsterdamse gezinnen die op 20 december 1823 aankomen en
de woningen 51 tot en met 60 aan de buitenkant van het eerste
gesticht betrekken.
Het gezin komt in woning nummer 56. Op deze pagina is, bij
de transcriptie van scan 19, te zien wie hun buren zijn.
In principe werkt iedereen op het land of spint en weeft in de
'fabrijk', maar individuele talenten worden ook benut en het is
best mogelijk dat Pieter Capellen zijn eigen vak heeft kunnen
uitoefenen. Want deze jaren verschijnen er koperen munten waarmee
de kolonisten worden uitbetaald en die nodig zijn om in de
koloniewinkel iets te kunnen kopen.
Het is mogelijk dat hij die munten gemaakt heeft, maar het wordt
nergens vermeld dus hard bewijs is er niet voor. De munten van
Veenhuizen staan op deze pagina
en de munten die op 2 juni 1825 aankomen en in gebrui genomen
worden in de vrije koloniën Frederiksoord, Wilhelminaoord en
Willemsoord staan hier.
Het lijkt er wel op dat ze door dezelfde koperslager gemaakt zijn.
Dochter erbij
Als het derde gesticht klaar is mag Amsterdam weer
arbeidersgezinnen sturen en dan arriveert te Veenhuizen op 24
maart 1825 Maria Elisabeth Capellen met echtgenoot en kind. Zij is
de in 1798 geboren oudste dochter van Pieter Capellen en Anna
Christina Per(ra)al. Ze worden op deze pagina vermeld
bij de transcriptie van scan 105.
Na juni 1825 zijn alle koloniën voorzien van koperen munten en
hoeven er niet meer gemaakt. Misschien is dat de reden dat Pieter
Capellen en gezin niet meer willen blijven. Hij wordt nog wel een
keer grootvader, want zijn dochter baart september 1825 haar
tweede kind, maar voor de winter gaat hij naar Amsterdam om zijn
ontslag van de kolonie te verzoeken.
Ongeschikt voor werk
Enkele maanden later schrijft de directeur der koloniën op 2
februari 1826, invnr 77 scan 264, zie helemaal bovenaan de pagina
hoe de scans te bereiken zijn:
Te Veenhuizen heeft mij dringend om ontslag verzogt den kolonist Pieter Kapellen; hij was voor den winter te Amsterdam geweest ten einde deszelfs ontslag bij de subkommissie te vragen, van wie hij, volgens zijn zeggen tot antwoord had bekomen dat zulks alleen van de kolonialen directie afhing; hoewel aan de waarheid van dat gezegde twijfelende heb ik toch gemeend het ter kennis van de Permanente Kommissie te moeten brengen; met bijvoeging dat Kapellen, zoo min tot fabriek als veldarbeid geschikt is, en wij daarom wel wenschten dat aan zijn verlangen kon worden voldaan.
Achterop de brief, scan 265, is geschreven dat de permanente
commissie deze brief behandelt op 6 februari 1826 bij agendapunt
25. Dat is toegang 0186 invnr 39. Daarvan zijn geen scans, maar
waarschijnlijk staat er alleen dat het ontslag wordt goedgekeurd,
want op 13 april 1826 verlaat Pieter Capellen met zijn
gezin Veenhuizen en keren ze terug naar Amsterdam.
We gaan over naar de vrije koloniën:
De subcommissie van weldadigheid te Amsterdam mag midden 1829 een
gezin in de vrije koloniën plaatsen 'uit de contributie'. Zie een uitleg van dat begrip.
Ze dragen het gezin van Gerrit Capelle voor en op 1 juli 1829
komen ze aan in de kolonie Willemsoord. Ze betrekken hoeve
103, zie de locatie op dit
kaartje. Dat heette toen nog geen Löhnislaan, want F.B.
Löhnis wordt pas in 1876 directeur der koloniën.
Ze worden geadministreerd in het stamboek Willemsoord met invnr
1359 op scan 39. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te
bereiken zijn. Uit die en latere inschrijvingen neem ik de
gezinsgegevens over, met de kanttekening dat de
kolonieadministratie slechts de aantekeningen zijn van een
particuliere organisatie en dus GEEN officiële bron waarop
blindgevaren mag worden.
Gezinssamenstelling
● Gerrit Capelle is volgens die stamboeken geboren op 22
mei 1787. Dat zou kunnen kloppen, ik begrijp van
familieonderzoekers dat hij op 25 mei 1787 in de hervormde
Westerkerk aan de Amsterdamse Prinsengracht is gedoopt. Hij en de
rest van het gezin zijn dus hervormd. Hij is getrouwd met:
● Gerritjen van Marle, geboren 2 met 1788 te
Kampen. Van Marles hebben we in overvloed op de kolonie,
zo is er een kolonist Barend van Marle uit Kampen (die krijgt nog
een pagina) en een employé Theodorus Henricus Perizonius van
Marle, zie deze pagina. Het echtpaar
Capelle-Van Marle heeft bij aankomst twee kinderen bij zich:
● Dirk Capelle, geboren 19 augustus 1821, en
● Jan Ernst Capelle, geboren 1 juli 1824. Ze komen
dus op zijn vijfde verjaardag in de kolonie aan.
Moeder is zwanger aangekomen, want op de kolonie komt erbij:
● Pieter Capelle, geboren 20 november 1829.
Verhuizing
Voor die tijd zijn ze al verhuisd, want al na drieënhalve maand
worden ze overgeplaatst naar hoeve 82. Daar zullen ze heel lang
blijven wonen, zie de locatie op dit
kaartje. Ze staan als bewoners van die hoeve in de
stamboeken met de invnrs 1360 tot en met 1363.
De eerste daarvan meldt dat Jan Ernst Capelle overlijdt
op 12 september 1831, zeven jaar oud.
Bij de zittingen van
de kleine raad van een maand eerder kon ik de beoordeling van de
mestmakerij in Willemsoord op 13 augustus 1831 niet lezen,
maar daar zal de familie Capelle bijgestaan hebben, want bij de
zitting van 20 augustus 1831 wordt gemeld 'Kapelle het
achterstallige van de vorige week niet bijgewerkt', Dat zou wel
eens met ziekte van Jan Ernst te maken kunnen hebben, want verder
zie ik het gezin bij de mestrapporten nooit staan.
Meer Capelle's
Op 11 april 1833 komt er een andere familie Capelle op de
kolonie, ook uit Amsterdam. Jan Hendrik Adolph Capelle en zijn
gezin behandel ik onderaan deze pagina. Gelukkig, gelukkig,
gelukkig, zijn ze goed uit elkaar te houden, want de nieuwelingen
komen in de kolonie Frederiksoord. Dus alles wat in Frederiksoord
speelt is Jan Hendrik Adolph Capelle en gezin en alles wat in
Willemsoord speelt is Gerrit Capelle en gezin. Met welke laatste
ik nu gewoon verder ga..
Alle ordentelijkheid te boven
Bij de raad van toezicht van Wilemsoord van 19 september 1836,
bijlage 3 op deze
pagina, blijkt Gerritjen van Marle het aan de stok te hebben
met de buurvrouw van hoeve 84. Die zou rogge verkocht hebben aan
een weduwe te Noordwolde die er een gewoonte van maakt spullen van
kolonisten op te kopen. De naam van de buurvrouw wordt meestal
gespeld als Hoomoedt, zie over die familie deze pagina.
Het verslag van de ijverig pennende notulist is niet helemaal
begrijpelijk - zo weet ik niet wat 'doordien huislijke
oneenigheden met haar man mede berokkend' betekent bij vrouw
Hoomoedt. En bovendien gedeeltelijk onleesbaar, maar uit de
laatste alinea lijkt het of er ruzies zijn tussen de hele buurt
'welke zoo verregaande zijn dat het alle ordentelijkheid te boven
gaat'.
De raad van politie en tucht, hoger op diezelfde pagina, weet er
ook niet goed raad mee en beperkt zich tot het uitdelen van
ernstige vermaningen.
Een pijp en uitgescholden
Van de raad van toezicht van Willemsoord van 24 juli 1844
heb ik helaas geen transcriptie. Daar staan allicht nadere
bijzonderheden in over de baldadigheid van zoon Dirk Capelle in
het weefhuisje. Nu moeten we het doen met de behandeling bij de
raad van politie en tucht bij puntje 6, zie hier.
Dirk komt met het verhaal 'dat hij in het huisje was gekomen, om
de pijp op te steken en dat de meisjes hem toen hadden
gescholden'. Maar hij heeft er niks te zoeken en blijkbaar is hij
al twee keer eerder gestraft. Ik heb zitten zoeken, maar dat moet
geweest zijn in tuchtzittingen die (nog) niet zijn teruggevonden.
Men wil hem vanwege die eerdere veroordelingen zelfs verbannen
naar de strafkolonie op de Ommerschans, maar daarmee gaat de
permanente commissie niet akkoord en dat gaat dus niet door.
Kolonist Dirk Capelle
Op 7 november 1844 overlijdt de man des huizes, Gerrit
Capelle. Echtgenote Gerritjen mag met zoons Dirk en Pieter in de
hoeve blijven wonen.
Op 29 januari 1846 blijkt dat niet alle meisjes hem
uitschelden, Dirk Capelle treedt in het huwelijk met de
kolonistendochter Elizabeth Voogd. Zij is geboren 30 december
1821 en een dochter van de ook vanuit Amsterdam en ook in
1829 aangekomen kolonist Wichert Voogd. Misschien komt er nog een
keer een pagina over die familie, maar als ik een zoekactie in
mijn bestanden doe krijg ik allemaal resultaten over voogdij.
In het stamboek wordt genoteerd: 'huwen met de kol. dochter E
Voogd en de hoeve op zijne naam overschrijven.' Aldus geschiedt,
Dirk en zijn echtgenote worden hoofdbewoners en zijn moeder en
broer worden als ingedeelden beschouwd.
Kernwippen
Dan komt de kernwippenkwestie. Bij de raad van toezicht van
Willemsoord van 29 augustus 1849, bijlage 4 op deze pagina, moet
Dirk Capelle verschijnen omdat hij voor vier met name genoemde
kolonisten 'kernwippen' gemaakt heeft. Men vermoedt dat dat is
gebeurd met hout dat niet van hun is maar van de Maatschappij.
Ik heb lang in onzekerheid verkeerd wat 'kernwippen' zijn.
Gelukkig heb ik hulp gekregen, zie deze
pagina. Het wordt al begrijpelijker als we het een karnwip
noemen, met een 'a'. Kolonisten hebben koeien, die geven melk en
door die heel lang te roeren (karnen) wordt dat boter. Maar
naarmate de melk begint boter te worden, wordt het roeren
zwaarder. Het wordt vergemakkelijkt door een hefboom aan het
plafond en dat is dan dus de kernwip of karnwip. Op deze
pagina staan twee plaatje. Hèhè, daar zijn we uit.
Timmerman
Bij de raad van politie en tucht wordt Dirk veroordeeld tot acht
dagen opsluiting in de strafkamer van Willemsoord. Maar
belangrijker is dat hij hier voortdurend wordt aangeduid als
timmerman. Niet alle kolonisten moeten landarbeiden. Al in het
maandblad de Star van januari 1819 schrijft Johannes van
den Bosch dat op de kolonie alle beroepen nodig zijn, ook
kleermakers, schoenmakers, metselaars en 'verwers'. En dus
timmermannen. In De strafkolonie wordt even de timmerman
van Wilhelminaoord genoemd die nooit met verlof kan omdat er
zoveel timmerwerk is.
Het lijkt mij waarschijnlijk, al kan ik het niet hard maken, dat
ook vader Gerrit Capelle als timmerman op de kolonie werkte. Zie
de verwijzingen van Dirk naar stukjes hout, 'welke bij den dood
van zijnen vader nog waren overgebleven'. Het beroep gaat ook
vrijwel altijd van vader op zoon. Ter illustratie waarvan ik nu de
kinderen doe van Dirk Capelle en Elizabeth Voogd.
Kinderen van Dirk en Elizabeth
● Hendrina Capelle, geboren 11 januari 1847, maar
zij overlijdt 13 december 1866.
● Gerrit Capelle, geboren 28 oktober 1848, maar
hij overlijdt 6 december 1865.
● Johannes Wiggert Capelle, geboren 24 december 1850.
Hij vertrekt 26 maart 1870 van de kolonie en vestigt zich als timmerman
in Amsterdam.
● Elizabeth Capelle, geboren 5 september 1853. Zij
vertrekt 12 mei 1873 van de kolonie en woont dan in Steenwijk. Zij
is onderdeel van een tweeling, samen met:
● Jan Ernst Capelle, dus ook geboren 5 september 1853.
Na zijn vertrek van de kolonie is hij timmerman in
Peperga. Vele jaren later, als Jan Ernst is overleden en zijn
echtgenote al bejaard is, zal laatstgenoemde vermoord worden door
haar eigen zoon, bekend staande als de schrik van Peperga, die een
tientje nodig had om naar de kermis te kunnen. Het is een
geruchtmakend moordzaak die in 1924-1925 de gemoederen en de pers
bezig houdt en die uiteindelijk leidt tot een levenslange
gevangenisstraf voor de zoon.
● Pieter Capelle, geboren 3 maart 1856. Hij
vertrekt op 12 juli 1876 om in militaire dienst te gaan, hij
trouwt te Steenwijkerwold en werkt als timmerman.
● Dirk Egbert Capelle, geboren 19 mei 1860. Hij
vertrekt op 10 mei 1880 om in militaire dienst te gaan en vestigt
zich later als timmerman te Amsterdam.
● Gertjen Gerritje Capelle, geboren 29 april 1863.
Zij blijft altijd op de kolonie en zal in 1951 in het koloniale
verzorgingshuis Rustoord overlijden.
Voor altijd kolonist
Kortom, van de acht kinderen overlijden er twee voor de
volwassenheid en van de overigen worden er vier timmerman.
En misschien een beetje overbodige opmerking, maar 'timmervrouwen'
bestaan in de negentiende eeuw nog niet.
In 1853 wordt hoeve 82 omgenummerd tot hoeve 95. Datzelfde
jaar verlaat broer Pieter het huishouden, maar dat komt nog
verderop.
Op 26 april 1856 verhuist het kolonistengezin van Dirk
Capelle en Elizabeth Voogd naar hoeve 9 van Wilemsoord, zie de
locatie op dit
kaartje.
Op 30 augustus 1862 verlaat Gerritjen van Marle
weduwe Capelle de kolonie. Uit haar overlijdensakte een half
jaar later blijkt dat ze naar haar geboorteplaats Kampen is
getrokken.
Dirk Capelle en Elizabeth Voogd blijven altijd kolonisten. Ze
staan nog als bewoners van hoeve 9 in de stamboeken met de invnrs
3013, 3014 en 3015, en als die hoeve is omgenummerd als bewoners
van hoeve 272 in de stamboeken met de invnrs 3016 tot en met 3019.
Dirk Capelle overlijdt 22 februari 1902, Elizabeth
Voogd op 25 augustus 1910.
Kolonist Pieter Capelle
Dan is er nog broer Pieter die ook - een tijdje - kolonist wordt.
Hij trouwt op 10 februari 1853 met de kolonistendochter
Carolina Ludovica Friess, die een tijd een paar huizen verderop
heeft gewoond. Zij is een dochter van de een paar jaar geleden
overleden Amsterdamse kolonist Friedrich Friess. Over die familie
is ook een pagina.
Ze wonen dan op hoeve 152 (in 1853 omgenummerd naar 162), zie de
locatie op dit
kaartje, en in het stamboek met invnr 1363 staat dat op 9
oktober 1852 door de permanente commissie besloten is: 'de hoeve
overschrijven op den kol. zoon P. Capelle na aangegaan huwelijk
met Carolina Ludovica.'
En zo is Pieter Capelle ook kolonist, waarbij hij zijn
schoonmoeder als ingedeelde in huis heeft. Dat duurt maar tot 25
juni 1853, daarna wordt schoonmama bij andere kolonisten
ingedeeld.
Gezin Pieter en Carolina Ludovica
Het gezin komt er dan zo uit te zien:
● Pieter Capelle, gegevens zie boven. Getrouwd met:
● Carolina Ludovica Friess, geboren 21 juli 1830.
Op de kolonie krijgen zij de volgende kinderen:
● Gerritje Capelle, geboren 1 december 1853. Zij
verlaat de kolonie 7 januari 1871.
● Frederik Karel Capelle, geboren 11 januari 1855.
Hij vertrekt 4 mei 1879 om in militaire dienst te gaan.
● Willem Capelle, geboren 12 juli 1857. Hij
vertrekt 15 september 1874.
● Dirk Capelle, geboren 29 december 1859, maar hij
overlijdt al op 28 juli 1860.
Tot slot
Verder heb ik geen aantekeningen over dit gezin, dus baseer ik
mij op de kolonistendatabase. Ze worden een paar keer
overgeplaatst, zie deze
pagina,
Echtgenote Carolina Ludovica Friess overlijdt 18
maart 1861. Pieter Capelle hertrouwt op 27 september
1865 met Maria Christina den Ouden, een dochter van
de Rotterdamse kolonst Dirk den Ouden, over wie nog een pagina
komt.
in 1866 schijnt Pieter Capelle een maand gevangenisstraf te
krijgen (daarvoor zou kunnen worden gezocht in de
rechtbankverslagen bij het Historisch Centrum Overijssel) en als
de kinderen uit huis zijn loopt het mis.
In de kolonistendatabase staat dat ze naar de strafkolonie gaan,
maar dat kan niet want die bestaat sinds 1859 niet meer. De
zwaarst denkbare straf na die tijd is mensen het verblijf in de
kolonie ontzeggen en dat gebeurt ook, maar ik weet niet waarom
want ik kan in dit
overzicht geen tuchtzitting vinden waarom ze op 20
december 1880 de kolonie moeten verlaten. (het gezin dat
januari van dat jaar wordt weggestuurd is dat van Cornelis Hoen, zie hier.)
In 1833 mag de subcommissie van weldadigheid Amsterdam
weer een hoeve in de vrije koloniën vullen 'uit de contributie'
(zie daarover eerder op de pagina). Het gezin van Jan Hendrik
Adolph Capelle en Augusta Catharina Maria Sophia Roks arriveert op
11 april 1833 in de kolonie Frederiksoord. Ze
worden ondergebracht in hoeve 43, zie de locatie op dit
kaartje. Dat ligt heden ten dage in Wilhelminaoord, maar
toen hoorde het nog bij Frederiksoord.
Ze staan geadministreerd als bewoners van die hoeve in de
stamboeken Frederiksoord met de invnrs 1348 en 1349 en uit die
boeken neem ik de gezinsgegevens over met hetzelfde voorbehoud als
eerder op de pagina.
Gezinssamenstelling
● Jan Hendrik Adolph Capelle is volgens die stamboeken
geboren op 14 augustus 1778 en dus al in de vijftig als
hij kolonist wordt. Zijn naam wordt eerst geschreven als Cappele,
maar later wordt de tweede 'p' doorgestreept. Hij en de rest van
het gezin zijn hervormd. Hij is getrouwd met:
● Augusta Catharina Maria Sophia Roks, geboren 11
november 1775. Ze hebben bij aankomst twee zoons bij zich:
● Hendrik August Capelle, geboren 23 oktober 1816,
en
● Johannes Andreas Capelle, geboren op 25 mei 1818.
Groot Verlof
Op de zitting van de
kleine raad van 10 mei 1834 komt de oudste zoon Hendrik
August Capelle vragen of hij veertien dagen met verlof naar
Amsterdam mag.
Blijkbaar doet die vrijheid hem goed, want op de zitting van 7 juni
1834 komt zijn moeder vragen of Hendrik August drie maanden
Groot Verlof mag om te proberen in de gewone maatschappij een
betrekking te vinden. Zie de
regeling waar dat op gebaseerd is.
Het verlof wordt met drie maanden verlengd, maar het lukt hem
niet en op 24 december 1834 is Hendrik August Capelle weer
terug in de kolonie en op het ouderlijk nest.
Januari 1835
Voor zo lang als dat ouderlijk nest nog bestaat. In januari 1835
na minder dan twee jaar kolonie gaat het allemaal erg fout. Het
valt ook af te lezen aan de mestrapporten van de kleine raad in die maand.
Op 24 januari 1835 heeft het gezin geen mest gemaakt en op
31 januari 1835 komen ze nog drie voer mest tekort.
De oorzaak is duidelijk. Op 30 januari 1835 overlijdt de
vrouw des huizes Augusta Catharina Maria Sophia Roks en op
5 februari 1835 overlijdt de man des huizes Jan Hendrik
Adolph Capelle.
Vertrek Hendrik August
De twee nu verweesde zonen worden per 24 februari 1835
ondergebracht bij andere koloniale gezinnen. Hendrik August gaat
naar hoeve 71 bij het Haagse kolonistenechtpaar Christiaan van
Cleef en Aagje van Balen, over wie nog een pagina komt. Dat duurt
een jaar. Op 29 februari 1836 verlaat hij de kolonie om in
militaire dienst te gaan en hij komt nooit meer terug.
Johannes Andrea
Johannes Andreas gaat op die 24 februari 1835 naar hoeve 59 bij
het Utrechtse kolonistenechtpaar Lodewijk Zorn en Cornelia van
Dranen. Zie over die familie deze pagina,
waaruit blijkt dat Johannes Andreas een van de weinige ingedeelden
is die niet met een Zorn trouwt. Maar ze hebben geen dochters meer
over.
Hij blijft er wonen als op 17 mei 1836 de hoeve wordt
overgenomen door zoon Andries Zorn, maar na tweeënhalf jaar bij de
familie Zorn, op 6 oktober 1837, wordt Johannes Andrea
overgeplaatst naar hoeve 84 bij het Haagse kolonistenpaar Floris
Grothé en Anna van Beek.
De eerste brief
In 1838 vindt Johannes Andrea zich oud genoeg om op eigen benen
te staan. Hij heeft vanaf 30 mei 1838 verlof gekregen om naar
Amsterdam te gaan en vandaar schrijft hij op 6 juni 1838
een brief met fraai geformuleerde zinnen. De brief bevindt zich in
invnr 196 de scans 121-122 met de adressering op scan 123.
Hij vertelt dat hij bij het zoeken naar werk de 'meeste zin had
in de boere stand' en daarom 'heeft mijne famielje er werk van
gemaakt om mij bij een boer te verhuren'. Ondanks het al
gevorderde seizoen is dat gelukt, maar wel met het 'beding om
uiterlijk met de helft van deze maand bij hem in dienst te
treden'.
Daarom vraagt hij ontslag van de kolonie en inderdaad wordt in
het stamboek aangetekend dat hij per 13 juni 1838 is
ontslagen.
De tweede brief
Maar alles is nog niet helemaal in orde, want op 26 augustus
1838 schrijft hij opnieuw. Hij heeft nog spaargeld op de
kolonie staan en dat geld heeft hij hard nodig om kleding aan te
schaffen.
In de transcriptie van een van de Vele Handen-invoerders bij het
project Post van Weldadigheid schrijft hij verder:
"Zoodanig in de verlegenheid zittende W E Heeren terwijl mijn
meester mij reeds eenig geld verschoten heeft (dit echter niet
gaarne doende) zoo roep ik nogmaals U E's bijstand in God de
hoorder der gebeden spoore U E aan om mij uit mijne verlegenheid
te redden, daar ook Hij weet dat ik voormeld geld tot mijn
nooddruft gebruiken moet. Hopende dat UE aan mijn verzoek zult
voldoen Noem ik mij UwE's onderdanige Dienaar J.A. Capelle."
Ik neem aan dat dit daarna in orde is gekomen en daarmee is het laatste lid van dit gezin van de kolonie verdwenen.