Aanbeveling
Al eerder in dat jaar, op 29 maart 1820, had de
subcommissie pagina's lang zitten filosoferen voor hoeveel
gezinnen ze zou kunnen contracteren, invnr 54 vanaf scan 808 (zie
helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken). Ze had bij
die gelegenheid ook
uit de personen welke zich bij ons hebben aangegeven gekozen die geenen welke ons toeschenen de meeste aanbeveling te verdienen.
Waaronder ze noemen:
het huishouden van H. Bosz, boerenarbeider, met vrouw en vier kinderen respectivelijk oud 16, 13, 10 en 3 jaren.
Met het afgesloten contract C-10 kan de subcommissie 58 personen
of tien gezinnen in de vrije koloniën plaatsen. Maar er moeten
natuurlijk wel eerst huisjes vrij zijn. Dat is voor Hendrik Bosz
en gezin het geval op 8 maart 1821.
Frederiksoord
Die dag komen ze aan in Frederiksoord en worden ze gehuisvest in
hoeve 72. Zie de locatie van die hoeve op dit
kaartje.
Van die periode is alleen een stamboek dat in zo'n slechte
conditie verkeert dat het niet voor het publiek raadpleegbaar is,
maar dat ik wel een keertje op foto heb kunnen zetten:
Blijkbaar hebben ze het oudste kind, dat volgens de opgave van Den
Haag in maart 1820 zestien jaar was, niet meegenomen. De genoemde
Willem Westhof is een Haagse ingedeelde die een paar jaar bij het
gezin zal wonen. Dat zal niet zonder gevolgen blijven: later in
Den Haag trouwt dochter Bardina Hendrikje met hem.
Uit dit stamboek, gecombineerd met de latere inschrijving als
arbeider, neem ik de gezinsgegevens over, met de kanttekening dat
de kolonieadministratie de aantekeningen zijn van een particuliere
organisatie en dus GEEN officiële bron waarop blindgevaren mag
worden.
Gezinssamenstelling
● Hendrik Bosz is volgens die kolonieadministratie
geboren op 1 november 1780. Hij is evenals de rest van het
gezin hervormd. Hij is getrouwd met:
● Adriana Seepers, geboren in 1777. Het echtpaar
heeft de volgende kinderen bij zich:
● Petrus Gerardus Bosz, geboren in 1806,
● Bardina Hendrikje Bosz, geboren in 1809,
● Petronella Bosz, geboren in 1816.
Op de kolonie komt daar bij:
● Anna Maria Bosz, geboren 5 oktober 1821.
Verlangende ontslag
Van de allereerste jaren heb ik geen notities, maar in 1824 wordt
duidelijk dat Hendrik Bosz het niet meer ziet zitten in de
kolonie. Op 20 maart 1824, invnr 68 scan 650, schrijft de
subcommissie Den Haag aan de permanente commissie van de
Maatschappij:
De persoon van Hendrik Bosz verlangende ontslagen te worden als kolonist, zoo kunnen wij daarover niet raadplegen, alvorens wij bekend zijn, of hij ook eenige schulden is hebbende, waar om wij de vrijheid nemen UWEG. te verzoeken, ons te willen opgeven of het huisgezin van voorschreve Bosz, vrij van schulden is, en derhalve het verlangde ontslag kan verkrijgen.
Het antwoord daarop van de permanente commissie heb ik niet gezien, maar het zal ongetwijfeld luiden 'NEE, hij heeft nog schulden.'
Verzoekschrift
Blijkbaar bevindt Hendrik Bosz zich op dat moment met verlof te
Den Haag en daar blijft hij en hij is niet van plan het er bij te
laten zitten. Hij richt zich zelfs met een verzoekschrift
(rekwest) tot zijne majesteit koning Willem I.
Zo'n verzoekschrift wordt altijd doorgespeeld aan de
Administrateur van het Armenwezen bij het ministerie van
Binnenlandse Zaken die het dan doorstuurt naar de permanente
commissie van de Maatschappij in Den Haag om er haar mening over
te geven. Die mening geeft de commissie op 28 juli 1824,
invnr 355 (daarvan zijn geen scans):
Wij hebben de eer gehad op den 24 mei ll. wel te ontvangen UWHEdG. missive van den 18e tevoren N20, met het daarbij gevoegd rekwest van Hendrik Bosz aan ZM den Koning, ten fine van mededeeling onzer konsideratiën daaromtrent; aan welke verzoek wij met terugzending van dat rekwest bij dezen zullen trachten te voldoen.
Hendrik Bosz is met zijne vrouw en kinderen, als gewoon kolonist, van de subkommissie te S Gravenhage, in komputatie der kontributie van het ressort dier stad, overgenomen.
Het verleenen van het door denzelven verlangd ontslag uit de koln, zoo lang de schulden, welke ieder kolonist, door het erlangen van kleeding, huisraad en voorschotten, bij zijne aankomst met de Maats. kontrakteert, niet voldaan zijn, is, volgens de instellingen dier Maats. derhalven eeniglijk aan die subkomm. voorbehouden, om dat dezelve, alvorens een ander koloniaal gezin in plaats te kunnen stellen, die schulden voor hare rekening moet nemen.
De subk. te 's Gravenhage, wel verre van in het verlangen van Bosz toetestemmen, blijft integendeel op zijne terugkeering naar en voortdurend verblijf in de koloniën aandringen, en dat wel om redenen, waarmede wij ons niet alleen volkomen kunnen vereenigen, maar die ons als was het ook dat de subk. zijn ontslag vroeg, om der gevolgen willen zoude nopen, zoolang Bosz niet in de koloniën is teruggekeerd, in zijn verzoek te diffikulteren.
Bosz toch, met een verlof voor 14 dagen herwaards gekomen zijnde, aldaar achterlatende zijne vrouw en kinderen, is, in plaats van tijdig terug te keeren, en aanzoek tot ontslag bij de subk. te doen, of, dit hier gedaan hebbende, den uitslag daarvan aldaar af te wachten, weken en maanden over zijn verlof achtergebleven, en niet naar zijne vrouw en kinderen wedergekeerd;
hij moet derhalve beschouwd worden als eigendunkelijk de koloniën te hebben verlaten, met achterlating van zijne vrouw en kinderen; in welke omstandigheden, gelijk men gevoelt, om het gevaarlijk voorbeeld voor anderen, nimmer ontslag kan of behoort te worden verleend; daar integendeel zoodanig gedrag, als dat van Bosz, overeenkomstig de koloniale instellingen, zoude behooren te worden gekorrigeerd.
Bovendien zijn de voorgevingen van Bosz, ten aanzien van deszelfs schulden dan geheel bezijden de waarheid: zoodanig, dat ook de meergem. subk. bij het deswege door haar gedaan onderzoek is overtuijgd geworden, dat hij in allen opzigte, overeenkomstig de reglementen en instellingen in de kol. is behandeld geworden;
ook heeft hij eene groote mate van weerzin in den arbeid aan den dag gelegd;
terwijl eindelijk, de subk. te 's Gravenhage, bij gedaan onderzoek, mede heeft bevonden, dat de gezegden van Bosz, omtrend de middelen van bestaan, welke hij hier te stede zoude kunnen vinden, niet met de waarheid overeenkomen, alzoo hij slechts zeer tijdelijk voor zijn huisgezin ongenoegzame middelen van bestaan heeft gevonden, welke hem echter gemakkelijker dan de koloniale veldarbeid toeschijnen, en die hem doen verlangen om, steunende op onderstand uit de armen-kasse in den winter, de zomermaanden alhier dragelijk door te brengen.
Het jammere is dat ze in zo'n geval het verzoekschrift altijd
terugsturen naar Binnenlandse Zaken zodat het niet meer in het
koloniearchief is. In de brief maakt de permanente commissie
overigens een fout: ze schrijft dat de familie 'in komputatie der
kontributie' in de kolonie is geplaatst en dat klopt niet. Ze zijn
er op basis van het contract C10.
Verlof
Inmiddels is Hendrik Bosz nog steeds niet terug uit Den Haag,
terwijl het verlof maar voor twee weken was. Eindelijk, op 3
oktober 1824, invnr 71 scan 33, schrijft de directeur
der koloniën vanuit Frederiksoord:.
Terwijl ik eindelijk de vrijheid neem de Permanente Kommissie voortestellen om de kolonist Bosz kol. N2 welke na lang wegblijven eindelijk van verlof is terug gekomen, als arbeider te Veenhuizen overteplaatsen, waar voor de Kleine Raad al mede termen heeft gevonden; terwijl hij anders voor de Raad van Policie zoude behoren te worden gebragt, om hem langs dien weg naar de kolonie Ommerschans overtebrengen, hier omtrent nog aan de attentie der Permanente Kommissie adresserende dat in eerstgemelde etablissement gebrek, en in het ander overvloed van werkzame handen is.
Veenhuizen
Dus in plaats dat hij van de kolonie af mag, wordt hij
gedegradeerd tot arbeidershuisgezin te Veenhuizen. Zie over die
bevolkingscategorie:
■ op deze pagina
algemene informatie over arbeidershuisgezinnen, en
■ een lijst van de eerste arbeidersgezinnen in het eerste gesticht
op deze pagina.
De familie Bosz komt per 21 oktober 1824 in woning nummer
10 van het eerste gesticht te Veenhuizen, ze staan geadministreerd
in het stamboek van het eerste gesticht met invnr 1571 op scan 6.
Te Veenhuizen vindt men dat gedoe met een 'z' erachter te moeilijk
en hij wordt ingeschreven als Hendrik Bos. Verder worden de
gegevens uit het stamboek van Frederiksoord overgenomen.
Pieter
Het lijkt erop dat zoon Petrus Gerardus als enige van het gezin
wél weg mag. Op 8 oktober 1825, invnr 76, schrijft de
directeur der koloniën:
Voorts te vragen authorisatie tot het geeven van ontslag aan de zoon van den arbeider kolonist Bosz genaamd Pieter, ten einde zich in de militairen dienst te kunnen begeeven en aan Jannetje, dogter van den hoevenaar H. Zevenbergen te Veenhuizen en Elisabeth dogter van den hoevenaar Gerards te Ommerschans, beide tot het aangaan van een huwelijk buiten de koloniën.
Eindelijk weg
Er staat alleen niet aangetekend of Petrus Gerardus echt
vertrekt. Intussen gaan de pogingen van Hendrik Bosz om de
koloniën te verlaten door. En nu lijkt iedereen zich er bij neer
te leggen. Op 28 juni 1826, invnr 79 scan 416, schrijft de
subcommissie van weldadigheid Den Haag:
In antwoord op UEds missive van den 30e Mei jl N173 hebben wij de eer UEds te berigten, tevens met terugzending van de missive van den kolonist Bosz, dat wij geene zwarigheid zien in het verlenen van het door dien kolonist verzocht ontslag, immers indien zijne schulden zulks niet verbieden.
Hoe het met die schulden precies verrekend wordt zou ik niet
weten, maar op 22 juli 1826 verlaat het gezin Veenhuizen
na een dikke vijf jaar verblijf in de koloniën. Of ze het daarna
overeenkomstig hun verwachting beter gekregen hebben, weet ik
niet, in de bedelaarsgestichten ben ik ze in ieder geval niet
tegengekomen, dus al te diep zijn ze niet gezakt.