De voordracht wordt geaccepteerd en op 15 oktober 1838
komen de gezinnen aan. Willem Hendrikus en gezin worden
ondergebracht in hoeve 75 van Frederiksoord. Ze zijn op dat
hoevenummer te vinden in het stamboek Frederiksoord 1835-1841 met
invnr 1349 (zie bovenaan de pagina hoe de scans van dit en andere
invnrs te bereiken). Uit die en latere inschrijvingen neem ik de
gezinsgegevens over.
Gezinssamenstelling
● Willem Hendrikus Bijlaart is volgens de in dit
opzicht vaak wat slordige kolonieadministratie geboren in 1801.
Volgens familieonderzoekers is hij gedoopt op 24 april 1801.
Hij is evenals de rest van het gezin hervormd. Hij is getrouwd
met:
● Willemina Adriana van Putten, geboren in 1802
te De Bildt. Volgens familieonderzoekers moet dan zijn 11
augustus 1799 en volgens deze
studie is haar vader 'vingerhoedmaker'. Mooi vak! Het
echtpaar heeft vier kinderen, allemaal jongens:
● Christoffel Bijlaart, geboren 4 oktober 1827.
Van familieonderzoekers begrijp ik dat hij is geboren drie dagen
nadat een andere Christoffel, één jaar oud, was overleden.
● Jacobus Hendrikus Bijlaart, geboren 13 februari 1830,
Van familieonderzoekers begrijp ik dat dat moet zijn 10
februari.
● Hendrik Bijlaart, geboren 2 januari 1832, en
● Willem Hendrik Bijlaart, geboren 4 april 1833.
Verhuizing
Uit bijlage 1 bij de
zitting van de tuchtraad van 11 september 1839
blijkt dat er voor hoeve 75 een voetpad is dat naar het Sterrenbos
voert.
Ze krijgen net als alle koloniale gezinnen ingedeelden in huis, bijvoorbeeld Apolonia Cornelia Afterbag die een eigen pagina heeft. Die verhuist met hen mee als ze op 6 december 1839 worden overgeplaatst naar hoeve 129 van Frederiksoord. Dat ligt in het gedeelte van Frederiksoord dat tegenwoordig Wilhelminaoord is (de grenzen tussen de twee plaatsen lagen toen heel anders dan nu).
Zie het stamboek Frederiksoord met invnr 1349, achter de
wijkmeesterwoningen, scan 137, en daarna in het stamboek
Frederiksoord 1841-1848 met invnr 1350 op scan 136.
Ingedeelde in problemen
De locatie staat op dit
kaartje, dat is zoals Willem Hendrikus later zal schrijven,
dicht bij de 'Vriese Brug' over de Vierdeparten die Drenthe en
Friesland verbindt.
In de genoemde stamboeken is te zien dat ingedeelden komen en
gaan. Daaronder Johanna Sara Risseeuw, volgens de
kolonieadministratie geboren 26 december 1824 en afkomstig
uit Schoondijke in Zeeuws-Vlaanderen. Familieonderzoeker Ton van
Heusden wijst echter op haar geboorteakte bij het Zeeuws Archief
die 5 augustus 1823 als geboortedatum geeft. Zij is in de
kolonie geplaatst op 16 maart 1843, al achttien jaar oud
en dat duidt erop dat men te Schoondijke erg met haar in de maag
zat.
Op de zitting
van de tuchtraad van 24 juli 1845 en met name bijlage 1
wordt gemeld dat zij 'dagelijks zich aanhoudend lui en
onverschillig gedraagt', waarbij als voorbeeld wordt gegeven 'dat
zij in den tijd van 2 dagen nog geene 3 roeden geschoffeld heeft
en dat werk niet eens goed verrigtte'.
Kritiek en straf beantwoordt ze 'met lagchen' en ze is in acht
weken bij vijf verschillende huishoudens ingedeeld, dus blijkbaar
kan ze nergens blijven. Ze verdwijnt naar de strafkolonie op de
Ommerschans, zie dit overzicht,
waar men haar acht jaar vasthoudt, in welke periode ze ook nog
eens zwanger wordt.
Zelf in de problemen
Op 7 mei 1846 gaat oudste zoon Christoffel Bijlaart
vrijwillig in militaire dienst en twee maanden later, op de zitting van de
tuchtraad van 16 juli 1846 is het gezin de klos. Gemeld
wordt dat Willemina Adriana Bijlaart-van Putten 'bijna alles te
Noordwolde verkoopt, wat zij in huis heeft'. Onder die verkochte
spullen bevindt zich touw dat de ingedeelde Jacob Kierspensius
heeft gestolen, waarschijnlijk met medeweten van Willem Hendrikus.
Het zittingsverslag geeft blijk van opgebouwde irritatie jegens
het gezin met uitspraken als 'waarbij men tevens moet aanmerken,
dat het huisgezin van Bijlard zeer ordeloos en geheel ongeschikt
voor de gewone kolonien is'. Het logisch hieruit voortvloeiende
vonnis is verbanning voor onbepaalde tijd naar de strafkolonie op
de Ommerschans.
NB: Volgens bijlage 2 bij dit zittingsverslag is Willem
Hendrikus rond die tijd werkzaam als opperman.
Een wanhopige brief
Vier dagen later, 20 juli 1846, schrijft Willem
Hendrikus een wanhopige brief naar zijn broer. De adressering
(invnr 323 scan 326) lijkt te zijn 'S. Bijlaart Spiegel,
fabriekant op de oudegragt, Utrecht', maar dat 'spiegel' hoort
eigenlijk op de volgende regel, want broer S(alomon) is
'spiegelfabrikant'. De brief bevindt zich in invnr 323 de scans
324-325. Uit de brief wordt geciteerd op pagina 22 van De
strafkolonie. De transcriptie is van Theo Zelders, maar
omwille van de leesbaarheid heb ik wat interlinies en regeleinden
toegevoegd:
Provinsie Drente Boven Steenwijk Bij den Vriese Brug De 20 Julij 1846
Geaghte Broeder en Zusters,
ik heb U brief ontvangen en ook de brief voor de Heer Huls, die ik dadelijk heb laten bezorgen
broeder U troost mijn nogal in uw brief, maar het opperwezen heb mijn bewaard anders had ik al stellig aan een sleg end gekomen in die omstandigheid, maar dag dan meer om mijn kinderen, want Broeder nu word ik opgezonden naa de onderschans als dwangculonist en krijg daar een veldwachter altijd bij mijn op mijn werk en bij mijn kinderen, en dan het eten dat men er krijg dat is te Veel Veel om te leven en te weinig om te sterven
men krijgt daar eens op een dag wat gestamp eten en een aardappele brood er zijn menschen die er van daan zijn gekomen die zeggen dat zij veel liever in het tuighuis zitten als weer daar naa toe gaan Dat ze daar beter eten hebben
daar zijn weer twee bazen een Smit baas en een timmermans baas, de Smit baas zit te Assen voor de regter en de timmermans baas heb dadelijk moette vertrekken en is baas af
hoe of dit verder af zult loppen weet men niet maar er is onnomer veel ijzer bevonden buiten de Culonie en Spijkers
Broeder! U moest eens schrijven aan den wel Edele Gestrenge Heer Faber van Riemsdijk lid van de tweede kamer die is voor de genneral van de bos in de plaats gekomen en een zeer minzamen brief voor ons om de straf te verminderen, want Dat ik agt jaar hier is geweest en nood is op mijn huisgezin its aan te merken is geweest en mijn kinderen altijd de roem(?) van het weven gehad, en nood geen straf heb gehad en dat wij hier altijd de naam hadden voor een zeer knap huisgezien en dat die straf mijn in eens te zwaar op is geleg,
dat was goed als wij meer straf hadden gehad of dat ik voor dronkenschap straf had gehad of mijn vrouw, dat zij haar huishouden niet in agt naam
Dat kan u gerust schrijven en mijn kinderen altijd iverig , en beleefd, tegen een ander of die med hun gesteld zijn, en als ik geen vermindering kunt krijgen,
Schrijf dan aan met een in de brief dat ik die straf wil ondergaan om op gezonden te worden naa Veenhuizen want daar is het dan nog beter als aan de schans daar woon ik dan nog allenig in een huisje en hoef daar niet onder die veldwachters, te staan en daar heb men meer de Vrijigheid
maar aan de schans daar moet men Somstijd naa het vol is op de wal met drie Huisgezinnen bij malkander en daar moet men dan maar op de grond onder malkander liggen net als verkens en de huisjes zijn daar zeer klijn in bestek en de huisjes zijn daar stijf van de want luizen en daar moet ik met mijn kinderen werken onder een bend en Daar onder zijn die gegest zijn en gebrandmerk alderlij ras is daar
broeder als ik daar naa toe moet is gewis mijn dood want dat weet ik weel dat ik dat niet daar kan staan want daar ben ik te zwak van gestel toe en daar heb ik ook geen carakter toe voor onder die menschen te verkeren
maar broeder schrijf ten spoedigste aan Faber van Riemsdijk als de straf niet veranderd kan worden en om hier op de vrijen Colonie te blijven om dan naa Veenhuizen over geplaas te worden dat het dan zoo veel schande niet is als op de onderschans,
broeder verzoek dat ook aan de Heer van Henks of zijn Edele er over schrijven wil indien het niet anders kan dat ik niet hier kan blijven om dan naar veenhuizen opgezonden te worden Veld arbijder met mijn huisgezin
broeder als u schrijf en de Heer van Henks doet er veel aan dat heb mijn vrouw ook verzocht aan de Heer Hus, om naar veenhuizen te gaan toen zijde hij dan moet je schrijven naar de parremerente Comiesie en daar is Faber van Riemsdijk het hogste van en dan volg, Hoorn, ver Burg die is ook hier gepasserde week hier geweest om de boekjes te tekenen en Die heb mijn vrouw gesproken en hem gezeg hoe of zij in die zaak gekomen is,
Broeder doet u best, voor mijn want ik ben er zoo onschuldig in als een kind die gebroren word, mijn vrouw heb het ook gedaan om er iets aan te verdienen en ook niet naa gedag dat er zulks its uit voord zoude komen
broeder ik hoop nu broeder als ik de straf moet ondergaan naa veenhuizen of naa de onderschans dat u mijn z wekelijks voor die tijd een betje onderstand zend dat u daar u woord in zult houden en dat u, dan daar aan de atjunk dierecteur zend die mijn z wekelijks, wat geef,
ik zoude de brief wel aan mijn zoon Kries geschreven hebben per mielietere post dan is de port minder maar heb mijn eens geschreven dat zij voor drie manden vertrekken naa Naarden met den Erste Augustus en ben dan bang dat hij al vertrokken is. -
Ik teken Mij Met Achtend u Broeder, W.H.Bijlaart
Faber van Riemsdijk Woond in de haag
In haast
Strafkolonie
Of die broer echt aan Faber van Riemsdijk geschreven heeft weet
ik niet, maar hoe dan ook maakt het niets uit. Op 21 augustus
1846 komt het echtpaar met de drie nog thuiswonende jongens
in de strafkolonie aan, zie dit overzicht.
Ze worden daar een dikke drie jaar vastgehouden.
Tussentijds, op 9 maart 1848, gaat zoon Jacobus Hendrikus
Bijlaart In militaire dienst.
Willemsoord
Uiteindelijk vindt de permanente commissie dat het gezin zich
genoeg gebeterd heeft om naar de vrije koloniën terug te keren en
op 20 november 1849 gebeurt dat. Niet naar Wilhelminaoord,
maar nu naar Willemsoord. Ze staan bij hoeve 162 in het stamboek
Willemsoord 1848-1859 met invnr 1363. Zie voor de
locatie.
Ze worden 14 mei 1850 overgeplaatst maar hoeve 101.
Zelfde stamboek en de
locatie is er ook niet ver vandaan.
Leegloop
Op 27 november 1852 loopt zoon Willem Hendrik Bijlaart
van de kolonie weg zonder eerst toestemming te vragen. In
kolonie-jargon heet dat 'deserteren'. In 1853 wordt het
huis hernummerd tot hoeve 116. Op 5 maart 1856 gaat zoon
Hendrik Bijlaart na het netjes gevraagd te hebben met ontslag en
dan zijn alle kinderen uitgevlogen.
Overigens trouwt Hendrik twee maanden later met een
kolonistendochter uit Willemsoord, Aaltje Lodewijk,
dochter van de Hoogeveense kolonist Jan Lodewijk.
Of het gezin in die jaren nog met de koloniale tuchtraad te maken
heeft, weet ik niet want ik heb uit deze periode nauwelijks
transcripties van tuchtzittingen.
Op 25 februari 1864 overlijdt Willemina Adriana van
Putten te Willemsoord. Daarop loopt, op 7 mei 1864, Willem
Hendrikus Bijlaart, inmiddels een jaar of 62/63, van de kolonie
weg. Dan hebben alle gezinsleden de koloniën voorgoed verlaten.
NB: Er is eerder een gezin met de achternaam
Bijlaart/Bijlaard/Bijlaardt in de vrije koloniën geweest, vermeld
op deze pagina, maar dat kwam uit Den
Haag en blijft maar twee jaartjes, van 1821 tot 1823.
In de bedelaarsgestichten hebben er drie gezeten, een Arie
(geboren 1839), een Adrianus (geboren 1828) en een Johannes
(geboren 1832) van den Bijla(a)rdt, en die laatste wordt opgenomen
in het wezengesticht, vanwaar hij regelmatig de benen neemt.
Of daar ergens familie tussen zit zou ik niet weten.