Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Hij duikt voor het eerst op in een verslag van de
adjunct-directeur voor het onderwijs Jan Hessels van Wolda over de
periode 1 april 1825 tot 1 april 1826, zie hier. Daarin wordt
gemeld dat 'de ondermeester Uhl' in het najaar van 1825 is
overgeplaatst en niet meer op de school in Wilhelminaoord werkt.
Hoe lang hij daar als ondermeester gefungeerd heeft wordt niet
vermeld. Zijn mentor in Wilhelminaoord was de laatste periode
meester Booij, zie over hem deze pagina. Of hij bij diens
voorganger Harmen Abels Zwart ook al ondermeester was wordt niet
vermeld, maar is wel waarschijnlijk, want meestal worden
kolonistenzonen al ruim voor hun twintgste voor de klas gezet.
Per genoemde najaar 1825 is Martinus Uhl verantwoordelijk voor de bijschool in Willemsoord-Steggerda. Van Wolda schrijft daarover:
De, in het najaar 1825, van Kol. N2. verplaatste ondermeester UHL, gaf in de bijschool van Kol. N3, aan 153 kinderen een leerzaam en bevattelijk onderwijs.
De moeite en vlijt, door dezen jongeling in het onderwijzen en te regt brengen zijner leerlingen aangewend, het op mijn aanzoek, zoo des avonds als anders, buiten de schooltijden bezoeken der onderscheidene huisgezinnen, het aanmoedigen en te regt helpen in het gebruik maken van de daar bestaande leesbibliotheek, verdient zoo wel als bij al de overige onderwijzers, lof, en deed hem bij ouders en kinderen eene bijzondere achting en genegenheid verwerven.
Martinus Uhl blijft een jaar in Willemsoord-Steggerda. Op 1
september 1826 wordt hij overgeplaatst naar het tweede
gesticht te Veenhuizen. Kort daarvoor, op 22 juli 1826, is
hij getrouwd met:
● Christina Catharina van Ankum, gedoopt Meppel 2 oktober
1805, als dochter van Evert van Ankum (overleden Meppel 1 april
1811) en Elisabeth Visser (overleden Meppel 16 januari 1815). Zij
en Martinus Uhl krijgen één zoon:
● Antonie Reinhardt Uhl, geboren 23 december 1827 te
Veenhuizen. Hij is vernoemd naar de vader van Martinus.
Bij het tweede of bedelaarsgesticht te Veenhuizen is Martinus Uhl
de hoofdonderwijzer. Dat is een hoge positie voor iemand van 21
jaar! Blijkbaar is er veel vertrouwen in hem. Zowel in
Wilemsoord-Steggerda als in Veenhuizen-2 verdient Martinus Uhl ƒ
3,50 per week dus 182 gulden per jaar, zie hier. Hij staat als
hoofdonderwijzer op folio 39 van het personeelsregister met invnr
997.
Dan vertrekt de hoofdonderwijzer van Wilhelminaoord. Op 26
maart 1828 besluit de permanente commissie dat Martinus Uhl
die positie krijg, maar op 1 april 1828 overlijdt
echtgenote Christina Catharina van Ankum.
Op 5 april 1828 begint Martinus Uhl als hoofdonderwijzer
van de kolonie Wilhelminaoord. Hij zal dat ruim dertig jaar
blijven. Hij verdient daarmee - zie het loongebouw - 350 gulden per jaar.
Daarvan krijgt hij hiervan ƒ 285,-- in gewoon geld en ƒ 65,-- in
winkelkaartjes of koloniale munten, die alleen in de koloniewinkel
waarde hebben. Hij staat als zodanig op folio 8 van het
personeelsregister met invnr 997 en op folio 19 van het register
met invnr 998.
In het kader van de verzuimbestrijding moet ook hij vanaf 1831
lijsten met de 'afwezig geweest zijnde leerlingen' inleveren. Op de zitting van de kleine
raad van 1 oktober 1831 heeft hij die nog niet 'naar het
model' opgemaakt, maar daarna gaat het altijd goed.
Op 17 december 1829 trouwt de weduwnaar Martinus Uhl met:
● Jantje Jacobs, wier naam ook voorkomt als Jantje Jacobs Brink, geboren 8 januari 1797 te Leek, als dochter van Jacob Roelof (overleden Leek 24 september 1829), en Hendrikje Meines van den Broek (overleden Peize 8 oktober 1826). Zij en Martinus krijgen twee kinderen:
● Jacob Hendrik Uhl, geboren 31 augustus 1831 te
Wilhelminaoord,
● Maria Elisabeth Uhl, geboren 21 juni 1834, maar...
... de dag na die laatste geboorte, dus in de kraam, overlijdt
echtgenote Jantje Jacobs op 22 juni 1834. Waarna op 24 januari
1835 ook de zeven maanden oude dochter Maria Elisabeth Uhl
overlijdt.
Net als alle andere scholen wordt ook die van Martinus Uhl
regelmatig bezocht door de adjunct-directeur Van Wolda. Op 6
september 1834, zie hier,
schrijft hij:
Den volgenden morgen telde ik op de hoofdschool van kolonie 2, 106 kinderen, waarvan de hoogste afd: 24 in getal, in het geschiedboekje van Oostkamp, over de voorwereld duidelijk en betrouwbaar las, eene andere van 20 kinderen 4 lettergrepige woorden, bijna zonder fouten schreef, en al de overige behoorlijk werkzaam waren.
Maar hij meldt ook dat Martinus Uhl veel last heeft van het feit
dat de school in Wilhelminaoord ook gebruikt wordt door de
rooms-katholieke parochie:
Bij aanhoudenheid klaagt de Onderwijzer over het niet altijd ter zijne beschikking hebben van het schoolgebouw. Hij verzekert, dat hij des morgens nooit vóór half elf in de school kan komen, makende in eene week een verlies van twee en een half uur; juist de allerbeste tijd! Er zoude veel voor de zaak van het onderwijs gewonnen zijn, zoo hier een nieuw school- of kerkgebouw gebouwd wierde!
In het jaarverslag over 1835, zie
hier, dat Van Wolda enkele dagen na de dood van Uhls tweede
echtgenote schrijft, meldt hij:
De hoofdschool van Kol. N. 2, dat in menig opzigt zoo belangrijke gebouw, bevatte ook dit jaar vele kinderen en de avondschool voor jongens telde het dubbele getal van die der meisjes. Het is opmerkelijk, dat hier veel minder groote kinderen schoolgaan, dan in de hoofdschool te Willemsoord; bijna alle zijn het hier kleine kinderen, die niet te min zeer ordelijk opgeleid, en overeenkomstig derzelver vatbaarheid verdeeld, goed onderwezen worden.
De onderwijzer Uhl, hoeveel huisselijke rampen hem ook troffen, verflaauwde in zijnen arbeid niet, maar ging daarin moedig voort (...).
In een brief dd 12 november 1836, zie hier, noemt de directeur
der koloniën als een van de grootste hinderpalen voor het
koloniale onderwijs:
Dat de hoofdschool van kolonie N. 2 ook tot kerkgebouw van de R. C. bestemd is en gevoeglijk dagelijks ’s morgens voor de mis, en onderscheidene geheele dagen voor de feesten,- tot het afnemen van de biegt en het houden van catechisatien benoodigd is, wanneer het schoolonderwijs zoo lang moet stil staan.
Volgens de site koloniehuizen (maar ik weet niet wat de bron er
voor is) wordt er in 1836 een onderwijzerswoning in Wilhelminaoord
gebouwd, zie de locatie op dit
kaartje. Dat is vlakbij de school.
En diezelfde kwestie komt alwéér aan bod in het jaarverslag over
1836, zie hier:
De hoofdonderwijzer van Kolonie no.2, de met lof bekende Uhl, welke in het voorjaar zijnen ondermeester Was, voor betere betrekking zag verplaatsen, had nu de noodige ondersteuning en goede dienst van den bekwamen ondermeester Kolkers.
Beide beijverden zich, om aan hunne verpligting te beantwoorden en hun werk werd gezegend. Dat hier zooveel achterlijke bejaarden zijn, die nog op de dagschool moeten gaan, en meer middelmatig gevorderden dan ergens elders, is voor een gedeelte toe te schrijven aan het veelvuldig gebruik dat de Rooms-Catholieke gemeente van dit gebouw maakt, waarom het nog steeds te wenschen blijft, dat hier eerlang of eene nieuwe Rooms-Catholieke kerk, of eene nieuwe school gebouwd wierde; dan zoude ook het onderwijs, hier en in alle andere scholen dezer Kolonie des morgens te 9 uren kunnen beginnen.
Maar de Maatschappij van Weldadigheid bouwt geen kerken, daar
moeten de katholieken zelf maar voor zorgen. De pastoor van
Frederiksoord en Wilhelminaoord daarentegen geef juist de school
weer de schuld. Hij meldt 23 februari 1837, zie hier:
dat de godsdienstoeffening, het godsdienstig onderwijs steeds verdrukt en mishandeld worden door het schoolwezen;
Deze pastoor wordt een maand later overgeplaatst naar Schokland
en dan komt als opvolger Jan van Dam en die gaat ondanks zijn
matige gezondheid - hij heeft jicht of reuma in zijn ledematen,
één hand is helemaal stijf, soms moest hij zelfs gedragen worden -
ijveren voor een eigen kerk. Dat gaat wel even duren.
Op 5 april 1837 schrijft Van Wolda over de vrije
koloniënt, zie hier:
Alle onderwijzers dezer kolonien beijveren zich om de achterlijke scholieren voort te helpen, zeer goed begrijpende, dat deze alle hulp en onderwijzing noodig hebben, doch het gelukkigst wordt hierin geslaagd door de onderwijzers Otten, Uhl en Meijer.
Op 28 april 1837 treedt Martinus Uhl te Vledder in het huwelijk met:
● Helena Wilhelmina Visser met het beroep dienstmaagd,
geboren ongeveer 1811 te 's Gravenhage, als dochter van Maria
Visser en onbekende vader. Maar deze derde echtgenote overlijdt op
5 mei 1838.
Nets als de andere onderwijzers van de 2de klasse krijgt hij in juli
1837, zie hier,
een loonsverhoging van 25 gulden.
Na schoolbezoeken in september 1838 schrijft Van Wolda
over Wilhelminaoord, zie hier:
Aan de hoofdschool dezer kolonie maakten de twee hoogste afdeelingen, te zamen 41 kinderen, afteekeningen van nederlandsche provincien, thans van Zuid-Holland, welke op een bord was afgebeeld, en die al heel netjes werd nagemaakt, ten bewijze dat er van soortgelijke oefeningen het noodige werk wordt gemaakt.
De verst gevorderden, onder de Protestanten, lazen in het N. T. terwijl die der R. C. andere bezigheden hadden, en de onderwijzer verklaarde mij, dat dit Bijbellezen hetwelk alle weken eens plaats had, zonder eenige ergernis geschiedde.
Zonder echtgenote en met twee kleine kinderen in huis heeft
Martinus hulp nodig. In 1838 komt zijn ongehuwde zuster
Johanna Catharina Francisca Uhl, geboren 15 september 1809, vanuit
Frederiksoord bij hem inwonen.
In zijn jaarverslag over het koloniale onderwijs in 1839,
zie hier, schrijft Van
Wolda:
In aanmerking nemende, dat de hoofdschool van kol 2 op onderscheidene tijden, ook tot andere einden dient, levert dezelve nogtans geene ongunstige uitkomsten op: de kinderen gingen gaarne ter school, waren daar steeds ijverig werkzaam, en gedroegen zich zeer goed.
De hoogste afdeelingen lezen een goeden toon. Meer dan vroeger, heeft de onderwijzer zich met aardrijks- en taalkunde bezig gehouden; het klassikaal rekenen werd met een goed gevolg beoefend en het schoolgezang voldeed hier zeer.
Het getal bejaarde achterlijken is niet groot.
De leerlingen der dagschool, zoo nabij de verschillende fabrijken, geven zich vele moeite, om met hun 12e jaar van de school te gaan, dat ook met allen, die niet om bijzondere redenen achterlijk zijn, plaats heeft, en de avondscholieren die zich insgelijks wel gedroegen, gingen het geheele jaar door, vrij geregeld ter school.
Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 23 september
1841, bijlage 5 op deze pagina,
wordt een jongen verhoord over 'het stelen van appelen uit den
tuin van den Meester Uhl. Van de behandeling bij de raad van
politie en tucht, hoger op diezelfde pagina, heb ik geen
transcriptie, maar uit de samenvatting blijkt dat maar liefst drie
jongens, twee kolonistenzoons en één ingedeelde, zich hebben
vergrepen aan de appels van Martinus.
Van de tuchtzitting van 27 april 1842 heb ik ook geen
transcriptie, maar de samenvatting op deze pagina vermeldt dat
de kolonistenzonen Joost en Christiaan Broekhuizen wegens het
beledigen van de onderwijzer Martinus Uhl respectievelijk vijf en
acht dagen worden opgesloten in de strafkamer op de kolonie.
In het jaarverslag over 1842, zie hier, meldt Van Wolda
dat de oudste zoon, Antonie Reinhardt Uhl, nu als ondermeester bij
zijn vader werkt. Bovendien schrijft hij: 'De nieuwe onderwijzer
weet met den kleine kinderen kinderlijk om te gaan, en voldoet aan
de verwachting.'
Verder meldt hij over de school van vader Martinus:
De hoofdschool van Kolonie no.2, aldaar: 129 dagscholieren, 59 jongens en 57 meisjes-avondscholieren; kosten der schoolbehoeften f 113,78.
School en Rooms-Catholieke Kerk, één gebouw zijnde, in hetwelk ook nog godsdienstig onderwijs wordt gegeven, voor de Rooms-Catholieken wel des morgens voor schooltijd, maar voor de Protestanten, voor- of achternamiddag, in aanmerking genomen, dan is er alle reden om met den stand van het onderwijs dezer school tevreden zijn.
De hoogste klasse, in 2 afdeelingen verdeeld, telde 51 kinderen, welke dagelijks doelmatig bezig worden gehouden met lezen, schrijven, rekenen, uit het hoofd en op den lei opstellen maken, geographie van het vaderland, het teekenen van kleine landkaartjes en meer andere dingen. Bij alles was orde, bij allen werkzaamheid.
Wordt hierbij opgemerkt, dat de middelste klasse, 41 kinderen, ook in tweeen verdeeld, die inzonderheid lezen en schrijven leert, en dat er van de laagste klasse nog 17 zijn, die in boekjes beginnen te leezen, dan is het getal eerst beginnende kleinen slechts 20.
De avondscholieren, bij wier onderwijs het kinderachtige wordt achtergelaten, kunnen op drie jongens na, alle lezen en schrijven, en geven den onderwijzer, ook in hun gedrag, stof tot tevredenheid.
Blijkbaar is het in huize Uhl een drukte van belang want als er
op 8 maart 1843 namens de rechtbank in Assen dagvaardingen
moeten worden uitgereikt voor getuigenverhoren in de zaak tegen
kolonist Kniessenburg die adjunct-directeur Hulst heeft gestoken,
wordt de kolonist Willem Lodewijk Dammers gevonden 'ten huize van
den Schoolonderwijzer Martinus Uhl te Frederiksoord, gemeente
Vledder', zie
hier.
Evenals de onderdirecteur Anne Hendrik Idserda en de in de winkel
werkende kolonistendochter Antoinetta Cornelia Montanus door de
deurwaarder worden aangetroffen 'ten huize van de schoolmeester
Martinus Uhl te Frederiksoord, gemeente Vledder', zie hier.
Op 20 januari 1844 schrijft Martinus Uhl een brief aan de
adjunct-directeur van de vrije koloniën, bijlage 3 op deze pagina, dat
drie jongens
zich, den 15 dezer, in de Katechizatie, zeer onstichtelijk en tot ergernis van den ondermeester en den Heer Candidaat hebben gedragen, waarom ik de vrijheid neem UWE. zeer vriendelijk te verzoeken, gemelde jongelingen voor den Raad van Tucht te laten verschijnen, ten einde hen daar te regt te stellen.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik, er nog bij te voegen, dat de eerste zich op de avondschool alles behalve ordelijk en ondergeschikt gedraagt.
De brief wordt behandeld bij de raad van toezicht van
Frederiksoord van 24 januari 1844, bijlage 2 op dezelfde pagina.
Daarna besluit de raad van politie en tucht van 8 februari, hoger
op de pagina, dat een van de jongens acht dagen en de andere twee
drie dagen in de strafkamer moeten.
De opvolger van Van Wolda, Jan Hendrik Geraets, schrijft voor het
eerst een jaarverslag in januari 1845, zie hier, en meldt dan:
De hoofdschool van Kolonie no.2 ondervond somwijlen belemmering door haar meersoortig gebruik, maar werd nogtans getrouw bezocht door 134 leerlingen op de dag- en 106 jongens en meisjes op de avondschool. Men ontwaart hier de beste vruchten van een verstandig, vormend onderwijs dat door den Hoofdonderwijzer M. Uhl, onder loffelijke medewerking van zijnen veelbelovende zoon, met zorg en ijver gegeven werd.
De veelbelovende Antonie Reinhardt Uhl verdient met zijn werk
als ondermeester twee gulden per week, dus 104 gulden per jaar.
Dan komt er eindelijk een eind aan de klacht van tientallen
jaren. Na tijden van soebatten en subsidie zoeken is er per september
1845 een katholieke kerk in Wilhelminaoord en is eindelijk
het probleem over het dubbele gebruik van de school in
Wilhelminaoord opgelost.
Bij de raad van toezicht van Frederiksoord van 9 april 1846,
bijlage 1 op deze
pagina, verschijnt een jongeman die illegaal koloniale
kledingstukken heeft verkocht. 'er bijvoegende dat hij voor de
ontvangen gelden brood gekocht heeft bij den onderwijzer Uhl'.
Verkoopt hij brood??
Vanaf 1847 schnabbelt Martinus Uhl wat bij als
'koster en voorzanger' in de protestantse kerk in
Wilhelminaoord/Frederiksoord. Bij besluit van 11 februari 1847
kent de Maatschappij hem daarvoor 25 gulden per jaar toe.
Ook dit jaar, op 21 oktober 1847, na negen jaar als
alleenstaande, treedt Martinus Uhl weer in het huwelijk. Hij
trouwt te Vledder met:
● Hillegonda Klasina Vossebelt met het beroep dienstmeid,
geboren 12 februari 1829 te Deventer, als dochter van Jan
Vossebelt, landbouwer, zie over hem deze pagina, en Johanna
Willemina Derksen, beroep: boerin. Zij en Martinus krijgen de
volgende kinderen:
● Jan Uhl, geboren 8 augustus 1848,
● Maria Elisabeth Uhl, geboren 1 december 1849,
● Martinus Uhl, geboren 10 februari 1852,
● Johanna Wilhelmina Uhl, geboren 11 april 1855,
● Johan Hendrik Uhl, geboren na het vertrek van zijn
ouders van de kolonie te Meppel 10 augustus 1862.
Veel van die kinderen komen in het onderwijs terecht. Of dat ook geldt voor Jacob Hendrik Uhl, geboren 1831 uit het tweede huwelijk van Martinus Uhl, weet ik niet. Maar hij heeft in navolgende wel de status van ambtenaar en er is sprake van salaris.
Bij de raad van toezicht van Wilhelminaoord van 4 september
1848, bijlage 2 op deze pagina, gaat
het over een groep jongeren die '’s avonds laat, niet zelden tot
in den nacht met elkander langs den weg slenteren'.
Als ze een avond ‘uit het zang gezelschap naar huis keren’, zou
een jongen uit die groep Jacob Uhl hebben uitgemaakt voor
'snotneus'. Jacob geeft toe de andere jongen daarover ‘onderhouden
te hebben’, wat uitloopt op een ‘handgemeen’ en ermee eindigt dat
die ander in de sloot belandt.
Dat pikt de oudere jongen niet, 'want naauwelijks zich uit de
sloot opgerigt hebbende waar Jacob Uhl hem in gestoten had, riep
hij: “Waar is Jacob?”´. Laatstgenoemde antwoordt met 'Hier ben
ik', en dat levert hem een steekwond op, uit 'de beschouwing der
wond met een scherp mes'.
Althans, dat is het beeld dat oprijst uit de diverse
getuigenverhoren tijdens die zitting van de raad van toezicht,
maar de getuigen zijn niet objectief. Bij de behandeling bij de
tuchtraad, hoger op die pagina, wordt Jacob Uhl echter gezien als
'aanleidende oorzaak' van de ongeregeldheden. Maar omdat hij de
ambtenarenstatus heeft is de enige mogelijke straf een maand
inhouding van salaris.
Ook als Jacob in het onderwijs werkt, dan zet het niet door. Het
jaar daarop, op 2 mei 1849, verlaat hij de kolonie.
Volgens zijn huwelijksakte in 1854 is hij 'dienstknecht' en
volgens zijn overlijdensakte in 1893 blijft hij in de buurt, hij
is dan 'kastelein te Nijensleek'.
Hij is niet de eerste die uit huis gaat. Op 1 januari 1849
is Antonie Reinhardt Uhl, ondermeester in Wilhelminaoord,
vertrokken. Daar wordt al melding van gemaakt in dit verslag. Enkele jaren later,
oktober 1853, hij is dan 25 jaar, wordt hij aangesteld als
onderwijzer in het Diaconie Armhuis te Meppel.
Dat duurt tot 1 oktober 1865 als deze school wordt opgeheven. De
leerlingen worden overgenomen door de andere (openbare) scholen in
Meppel en Antoon Reinhard krijgt een baan als hulponderwijzer aan
de openbare school voor minvermogenden te Meppel. Drie jaar later
wordt hij benoemd tot secretaris bij het Burgerlijk Armbestuur in
Meppel.
Ook in tussenliggende jaren zijn natuurlijk jaarverslagen en
verslagen van schoolbezoeken, maar ik heb pas weer een
transcriptie van schoolbezoeken in voorjaar 1856, zie hier. Daar schijft Jan
Hendrik Geraets:
In de hoofdschool van Kolonie 2 kweten de Onderwijzers zich almede ijvrig van hunne taak.
Bij de gewone leervakken, zag men de kaart van Europa behandelen, in welk onderrigt de kinderen geene vreemdelingen toonden te zijn.
Alles werd zoodanig beoefend, als het meest geschikt kon worden geacht, ter ontwikkeling en vorming van verstand en hart.
Nog twee kleine vermeldingen uit de tuchtraad. Op de zitting van 17
februari 1859 gaat het over een kolonistenzoon die op het
hek van meester Uhl heeft gezeten, waarop laatstgenoemde blijkbaar
zo driftig komt aanlopen dat hij zelf een paal breekt. Wat door
getuigen wordt bevestigd.
En op de zitting
van 21 januari 1861 wordt een kolonistenzoon ervan
beschuldigd op 10 december 1860 'bij het uitgaan der avondschool
van den onderwijzer Uhl een glasruit te hebben ingeslagen'. Er
staat niet bij of de ruit van de school was of bij Uhl.
Tegen die tijd verkeert het koloniale onderwijs in crisis. De
scholen worden niet meer erkend en de onderwijzers worden niet
meer betaal, zie ook deze pagina.
En in 1862 vertrekken Martinus Uhl en zijn gezin van de
kolonie.
Normaliter houdt mijn kennis dan op, maar in 2009 heb ik samen
met Wicher Ponne van de vereniging Oud Meppel een artikel over
meester Uhl geschreven voor het tijdschrift van die vereniging en
daardoor kan ik putten uit de informatie die Wicher verzameld
heeft:
In 1835, acht maanden na het begin van de Afscheiding, kwam
dominee Hendrik de Cock uit Ulrum, na een korte gevangenschap in
Kampen, naar Meppel en vestigde de Christelijk Afgescheiden
Gereformeerde gemeente in Meppel. In 1844 liet deze gemeente een
eigen kerk bouwen en er onstonden ook gedachten over een eigen
school.
Die mogelijkheid kwam er met de invoering van de nieuwe
onderwijswet in 1857. Op de kerkenraadsvergadering van 13 maart
1861 werd met algemene stemmen besloten tot het oprichten van een
eigen school voor de Afgescheidenen en op 1 april 1862
werd de school geopend. Met als hoofdonderwijzer Martinus Uhl, die
zelf overigens overal als 'Lutersch' te boek staat.
Hoogstwaarschijnlijk zal het de in Meppel werkzame zoon Antoon Reinhard geweest zijn, die zijn vader getipt heeft over de oprichting van de afgescheidenenschool in Meppel. Misschien heeft hij zelfs het eerste contact tot stand gebracht. Hoe dan ook, het contact is succesvol. Omdat dit een bijzondere school is, hoeft Martinus Uhl, die voor zover bekend geen officiële diploma's heeft, ook geen ‘vergelijkend examen’ af te leggen.
Een jongen die in 1862 op de leeftijd van vijf jaar op deze
school kwam, heeft zijn herinneringen later op papier gezet. Hij
meldt dat de 14-jarige zoon Jan Uhl als ondermeester op de school
werkt. Hij vindt Martinus Uhl een goede onderwijzer maar ook
behoorlijk streng. De bekende straf door enkele malen met de
liniaal op de platte hand van de ondeugende leerling te
meppen. paste hij in ieder geval wel toe. Ook sloeg hij wel met
een enige malen dubbel gevouwen blauwe zakdoek of met een van de
slippen van zijn lakense jas.
Het onderwijs en het optreden van meester Uhl slaan aan, hij
wordt in korte tijd een geliefd en gewaardeerd persoon. Als hij
twee en een half jaar later zijn zestigste verjaardag viert, wordt
hij verrast door geschenken die leerlingen, ouders van leerlingen,
leden van het zanggezelschap en leden van de schoolcommissie hem
aanbieden, 'waaronder twee sierlijke bloemvazen en dito
tafelkleed'. De Meppeler Courant maakt er melding van:
'Eere den man, die in zulk een kort tijdsbestek zich zulke
bewijzen van liefde en achting weet waar te maken.'
Op 13 oktober 1872 komt hij plotseling op bijna 68-jarige
leeftijd te overlijden. Ook hiervan wordt in de krant melding
gemaakt: 'Als onderwijzer, welke betrekking hij hier ruim tien
jaren waarnam, verliest de jeugd veel in hem, terwijl hij ook als
burger zeer geacht werd en vele vrienden achterlaat, die hem met
zijne nagelatene betrekkingen met weemoed nastaren, welke laatsten
vooral hunnen steun zullen missen.'
Naast de al genoemde Antoon Reinhard Uhl en Jan Uhl blijven meer
leden van de familie in het onderwijs actief. Martinus’ weduwe
Hillegonda Klazina Vossebelt maakt in 1868 bekend dat zij voor
eigen rekening de Bewaarschool van de Diaconie der Hervormde
Gemeente in Meppel heeft overgenomen en dat haar beide dochters,
Maria Elisabeth (geboren in 1849) en Johanna Wilhelmina (geboren
in 1855) het onderwijs hier zullen geven. Later hertrouwt ze
te Ommen en begint ook daar weer een bewaarschool.