Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Tot de weeskinderen die op 8 juni 1820 aankomen behoren
drie broers Van der Koogh. Uit internetgenealogieën begrijp ik dat
hun moeder in 1812 is overleden en hun vader in 1817. Zoals bij de
meeste Dordtse kinderen zijn er slechts globale geboortedata in de
kolonieadministratie, maar op volgorde van leeftijd zijn het:
● Pieter van der Koogh, geboren 10 november 1806,
over wie deze pagina vooral gaat.
● Jacob Johannes van der Koogh, geboren in
1809,
● Carel Willem van der Koogh, geboren in 1810
of 1811.
Volgens de kolonistendatabase worden ze eerst ondergebracht bij
de ook uit Dordrecht afkomstige 45-jarige Geertruij Romijn weduwe
Bartol, maar daar heb ik geen stamboek van gezien. Daarna gaan ze
naar de Hagenaars Johannes Wentelman en Jozina Ceraal
en daar in huis vind ik ze In het stamboek met invnr 1407, zie deze pagina op hoeve
30.
Ik pak deze huisverzorgers er meteen even bij:
● Johannes Wentelman is volgens de kolonieadministratie
geboren 6 december 1784. Hij is op 7 maart 1821 op
de kolonie aangekomen, samen met zijn echtgenote
● Jorina Cevaal, geboren 19 mei 1777.
Onderstaande plaatje komt uit invnr 1407 en toont het huishouden
van ergens na maart 1821 tot mei 1825:
In 1822 is er een relletje. Ene H. van der Koogh,
hoogstwaarschijnlijk een oudere broer, heeft geld naar de jongens
gestuurd en heeft de indruk dat ze dat niet gekregen hebben. De
permanente commissie vraagt de directeur hoe het zit en die
schrijft op 13 januari 1822, invnr 60:
Voorts heb ik de eer de Permanente Commissie aangaande den brief van H. van der Koogh, welke hiernevens terug gaat, te berigten,
voor eerst dat, niet de Direkteur maar wel de onder Direkteur van kolonie no.3 de bewuste gelden onder zich heeft gehad;
voorts dat een diergelijke brief aan ZHEdGest den Heer 2e Adsessor geadresseerd, reeds in mijnen handen gesteld zijnde, ik daar over aan Bersma heb geschreven en inliggend antwoord bekomen;
uit het zelve blijkt dat niet ƒ19- maar ƒ14- onder hem waren berustende, en dit met voorkennis en goedvinden der weesjongens plaats hadt;
terwijl het verder schijnt dat Wentelman zijn voordeel daarin heeft willen doen:
hoe dit ook wezen moge, ik heb aan Bersma gelast het geld aan den belanghebbenden te hand te stellen, of wel met hun goedvinden daarvoor dadelijk eenige benodigdheden aanteschaffen.
Bijgevoegd is de brief van de onderdirecteur van Willemsoord,
Meine Bersma, gedateerd 9 januari 1822, en dus ook invnr
60.
Willemsoord den 9 january 1822
Wel Edele Gestrenge Heer!
Het geld voor de wissel a ƒ19- is door Wentelman en de oudste der jongens van Meppel gehaald.
Zijn Hoog Edel Gest. de tweede Adsessor was juist alhier toen dit gebeurde, aan welke ik die zaak te kennen gaf. Zijn Hoog Edel Gest. gaf mij in last, het geld na mij te nemen en te onderzoeken waarom dit geld gezonden werd.
Ik begreep uit de brief die er bij was, zeer wel dat er om iets verzocht was door de jongens en denkelijk op aansporing van Wentelman en vrouw.
Ik liet Wentelman bij mij komen en vroeg het geld, welke daar zeer veel tegen had, zeggende dat het geld in zijne bewaring was en dat daar niemand aan kwam, zelfs zijne vrouw niet.
Dan door er sterker op aan te dringen om het volstrekt te willen hebben, kwam hij met de oudste jongen en bragt mij 10 c. guldens, dus ƒ14-: Ik vroeg naar de overige ƒ5-: en kreeg tot antwoord dat de kinderen hem en zijne vrouw daar voor een of ander kleinigheden ten geschenke gegeven hadden en zich zelven iets gekocht hadden, zoo als ook het oudste jongetje verklaarde.
Genoemde ƒ14- is onder mij berustende. Ik was met Wentelman en vrouw als ook met de kinderen afgesproken, om hun een en ander kleedingstukken voor dit geld aanteschaffen, zoo als ik ook met den wijkmr was afgesproken optenemen wat het beste en nodigste was, dan Wentelman schijnt hierover niet te vrede geweest zijn, om dat die brief gekomen is.
Hij weet immers wel waartoe het gebruikt zou worden. Denkelijk had hij het liever in zijne magt gehouden om naar lust en welgevallen mede te handelen.
Er staat in inliggende brief dat de kinderen er niets van in handen gekregen hebben. Dit is eene fout, wijl er alreeds ƒ5- van verteerd was.
Ook heb ik tot St. Nicolaas nog aan de jongens een zesthalf van gegeven. Ik zal genoemde ƒ14- bij mij behouden tot ik van UWelEdGest. nader order zal bekomen hebben.
Genoemde 'tweede Assessor' is de stichter van Willemsoord en
andere koloniën Johannes van den Bosch. De 'oudste der jongens' is
dus Pieter van der Koogh. Misschien helpt hij al wat op school,
want hij heeft wel de leeftijd waarop koloniale jongens
plompverloren voor een klas met kleintjes worden gezet, maar daar
heb ik geen aantekeningen van gevonden. De drie broers blijven bij
Wentelman en zijn vrouw wonen op hoeve 30.
Midden 1822 vindt in de school een wisseling plaats. Jacob Remmelt Booij vertrekt naar
de kolonie Frederiksoord om daar hoofdonderwijzer te zijn. Zijn
opvolger is de uit Oldemarkt afkomstige Harmen Barend Otten en met die zal
Pieter van der Koogh het altijd erg goed kunnen vinden. Eind 1824
gaat de ondermeester van Willemsoord Hendrik de Nekker weg om de
bijschool in Willemsoord-Steggerda te gaan runnen en dan is Pieter
van der Koogh officieel de ondermeester van Willemsoord.
Dan wil in 1825 Wentelman weg. De subcommissie van weldadigheid
te Den Haag schrijft op maandag 9 mei 1825, invnr 73:
Vrouw Wentelman in kolonie No 3 woonachtig, zich om ontslag als koloniste, ook voor hare man, geadresseert hebbende, zoo is de subkommissie benodigt te weeten, alsvorens het verzoek in overweging te nemen, of het bedoelde huishouden met schulden bezwaard is,
of wel, zoo als zij mij heeft verzekert, dat de schulden, welke er zouden mogen bestaan, op de bij haar ingedeelde individus zouden overgaan;
eene verklaring, welke door mij zeer word betwijffeld.
Het gaat Wentelman niet snel genoeg. Op 16 mei 1825 nemen
hij en zijn vrouw de benen. De volgende dag, dinsdag 17 mei
1825, meldt de directeur der koloniën dat in een PS-je bij
een brief, invnr 73:
P.S. nog moet ik de P.K. berigten dat den huisverzorger Wentelman kol. 3 N30 de kolonie heimelijk heeft verlaten; als huisverzorger hebben wij niets aan hem verloren; de kinderen zullen provisioneel bij andere huisgezinnen worden ingedeelt.
Later, 27 mei 1825, ook invnr 73, blijkt dat Wentelman
geen schulden heeft achtergelaten:
In verder antwoord op de missive van de Permanente Kommissie dd. 20 dezer heb ik de eer te berigten als aangaande Wentelman dat deze niet beschouwd kan worden eenige schulden in de koloniën te hebben, als zijnde hij huisverzorger, overeenkomstig de bij missive der Permanente Kommissie van den 15 oct. 1823 N37/10 gevoegde opgave, waaruit tevens blijkt dat hij als het elfde of overcompleete huisgezin door de subkomm. 'S Hage opgezonden, nimmer als een afzonderlijk huisgezin kon worden gevestigt.
Maar dat is voor de broers niet zo belangrijk. Van meer belang is
dat zij nieuwe huisverzorgers krijgen én dat ze niet met hun
drieën bij elkaar blijven wonen.
Jacob Johannes van der Koogh en Carel Willem van der
Koogh gaan naar Jacobus Langenberg en Lena van
der Boor uit Dordrecht, die twee nog thuiswonende dochters
van 8 en 4 jaar hebben. Er komt nog een pagina over dat gezin.
Hun nieuwe adres is hoeve 106 van Willemsoord. Ze staan als
bewoners van die hoeve geadministreerd in de stamboeken van
Willemsoord met de invnrs 1358 en volgende. Daarvan zijn scans,
zie bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken zijn.
Pieter van der Koogh komt op hoeve 57 bij Petronella van
Herwaarden weduwe Zwak, die zoons van 23 en 14 en een dochter van
8 thuis heeft. Daar komt ook nog een pagina over.
Waarom de broers uit elkaar gehaald worden vind ik nergens
aangetekend, maar opvallend is dat de hoeve van de weduwe Zwak
dicht bij de school is. Ook dit is in het stamboek met invnr 1358
geadministreerd.
Vanaf 1829 staan de broers ook in het stamboek van alle op
contract geplaatste koloniebewoners met invnr 1389 waar ook scans
van zijn. Pieter met nummer B178, Jacob Johannes met nummer B184
en Carel Willem met nummer B185.
In 1826 vind ik een uitgebreidere vermelding van de
onderwijsactiviteiten van Pieter. Alvorens dat te doen maak ik
eerst de koloniale carrières van zijn broers af.
Jacob Johannes van der Koogh gaat 14 maart 1830 in
militaire dienst, daar blijft hij tot 22 mei 1835 en dan keert hij
terug bij de familie Langenberg, maar dan vertrekt hij al snel op
24 juni 1835 met ontslag van de kolonie.
Carel Willem van der Koogh gaat op 10 november 1829
naar het Instituut voor Landbouwkundige Opvoeding te Wateren. Meer
over dat Instituut staat op deze
pagina. Hij staat op folio 2 van het register van
kwekelingen te Wateren met invnr 1610 (daarvan zijn geen scans).
Op 30 september 1831 gaat hij in militaire dienst. Volgens een los
inliggend overzicht van ex-kwekelingen is hij in 1841 nog in
dienst en dan sergeant.
Terug naar het onderwijs. In het 'Jaarlijksch verslag,
betrekkelijk het Schoolonderwijs in de Kolonie der Maatschappij
van Weldadigheid, van den 1 April 1825 tot den 1 April 1826',
afgedrukt in het maandblad de Star van september 1826,
pagina 638 en verder, en samengevat op deze pagina, staat over
Willemsoord dat meester Otten wordt geholpen 'door van der Koogh
uit Dordrecht', en 315 leerlingen heeft.
Met genoegen heb ik menigmaal dit onderwijs bijgewoond. Er heerschte op deze school een zeer goede geest tusschen onderwijzers en leerlingen.
Op 25 september 1826 levert Jan Hessels van Wolda een lijst af, zie hier, met 'zoodanige onderwijzers en ondermeesters in de kolonien der Maatschappij van Weldadigheid, wier traktement eenige verhooging noodig hebben'. Daarop staat ook na hoofdonderwijzer Otten vermeld:
Pieter van der Koog, deszelfs ondermeester, geniet per week ƒ 1-50 aan koloniale munt, geeft daarvan aan zijne huisvader voor kost en inwoning ƒ 1- houdt dus over om zich van alles te voorzien 50 centen.
Jan Hessels van Wolda schrijft rond die tijd ook een brief, zie hier, waaruit blijkt dat er te Willemsoord nog les gegeven wordt bij kaarslicht.
De activiteiten van Van Wolda leiden pas tot resultaat per 1
januari 1828 met de verordeningen voor het onderwijs, zie deze pagina. Dan wordt
Pieter van der Koog onerwijzer der vijfde klasse (artikel 6) en
gaat hij ƒ104,- per jaar verdienen. Wat dus 50 cent per week
loonsverhoging is.
Vanaf 1828 zijn personeelsregisters bewaard gebleven, de invnrs
997 en 998. Daarvan zijn geen scans en bovendien zijn ze af en toe
onleesbaar, maar ik doe mijn best:
Invnr 997 folio 11, Willemsoord. Volgens mij staat er dat
hij onderwijzer der vierde klasse wordt, wat 200 gulden per jaar
verdient. Misschien is het toeval, maar vanaf juni 1829 komt bij
de weduwe Zwak een jongeman wonen die even later ook voor een
onderwijscarrière zal kiezen, Jan
Jeltes Witsiers.
September 1829 wordt Pieter van der Koogh overgeplaatst
naar...:
Invnr 997 folio 55, het derde gesticht te Veenhuizen. Hij
is bevorderd tot onderwijzer der 3e klasse op 250 gulden per jaar.
Hij is bij het derde gesticht de tweede onderwijzer achter
hoofdonderwijzer Albert Schuurman.
Tot 24 februari 1831. Dan gaat hij naar...:
Invnr 997 folio 39, het tweede gesticht te Veeenhuizen,
waar hij hoofdonderwijzer wordt. Dat betekent een bevordering tot
onderwijzer der 2de klasse, met 350 gulden per jaar.
Maar in augustus 1831 wordt hij, in de woorden van de
adjunct-directeur van het schoolwezen Jan Hessels van Wolda,
'wegens de Brabandsche onlusten, voor de schutterlijke dienst
opgeroepen'. Op een overzicht van de Drentse Schutterij staat hij
vermeld als 'Schutter' uit Norg.
Het dringt een beetje laat tot de klerken door, want in de boeken
staat: 'Van der Koogh afgevoerd 27 maart 1833 als reeds lange in
dienst getreden'. Hij wordt bij het tweede gesticht opgevolgd door
Hendrik Jacob Flierman.
Blijkbaar heeft hij bij zijn vertrek gezegd dat hij later graag
terug wil komen, want Jan Hessels van Wolda en de directeur der
koloniën houden daar rekening mee.
In een latere brief die op deze
pagina staat, schrijft Jan Hessels van Wolda over een
besluit van de permanente commissie van 21 december 1831, waarbij
werd vastgesteld, dat de school van kol N1, behorend tot de 3e klasse, en die toen vacant was geworden door het overlijden van den Heer Jacob Mulder, in afwachting der terugkomst van P. vd Koogh, provisioneel door de ondermeester Aukes zoude worden waargenomen.
En in een brief van 30 juni 1832, die op deze pagina staat,
schrijft de directeur der koloniën over de post van tweede
onderwijzer bij het derde gesticht dat Pieter van der Koogh 'uit
de schutterlijke dienst weder komende, in deze plaats zou kunnen
invullen',
Maar de Schutterij blijft lang weg. Jan Hessels van Wolda
schrijft:
Eindelijk dan, in September 1834, kwam de Korporaal van der Koogh werkelijk terug, eerbiediglijk verzoekende, al ware het slechts als ondermeester te Willemsoord, welke betrekking toen alleenlijk open was, geplaatst te worden, hetgene ook geschiedde.
In het stamboek Willemsoord met invnr 1361 staat: 'vd Koogh terug uit de mil dienst 23 september 1834'. Hij woont weer bij de weduwe Zwak op hoeve 57 en hij staat ook weer in het personeelsregister:
Invnr 998 folio 28, Willemsoord. Hij is dus weer
terug bij meester Barend Harmen Otten en de school in Willemsoord.
Maar wel als ondermeester en dus op een hongerloontje. Wat
eigenlijk niemand, en vooral Jan Hessels van Wolda, terecht vindt:
Ds. Sluiter, de H.H. Directeur en Inspecteur der kolonien, ikzelf en meer anderen, iedereen zocht v.d. Koogh, waar dit eenig zins zijn kon van dienst te wezen en zijn lot te verbeteren.
Dominee Sluiter is een lid van de permanente commissie. In het
jaarverslag over 1835, dat op deze
pagina staat, schrijft Jan Hessels van Wolda:
Van grooteren omvang was de werkkring van den ijverigen Otten, in de hoofdschool van kolonie N. 3, die, met behulp van den waardigen van der Koogh, doorgaande, des daags, 150 kinderen onderwees, terwijl iedere avondschool 100 jongens of ruim 50 meisjes bevatte.
Behalve het gewone schoolonderwijs, dat hier vlijtig en zeer gepast gegeven wordt, is hier veel werk gemaakt van het vervaardigen van bijzondere opstellen, vooral van brieven, rekeningen en quitantien, en dit is niet vruchteloos geschied; ik zag er zelf gemaakte opstellen, die wel gelezen mogten worden.
Maar in datzelfde jaarverslag gaat het over 'den jongeling G. ter Hoeven' wiens onderwijs in de bijschool aan de Oostvierdeparten 'minder goed, ja allerminst, voldeed'. Op voorstel van Van Wolda ruilen die jongeman en Pieter van der Koogh van plek. Van Wolda:
Bij besluit van den 1 Dec. 1835 benoemde de P.C. van der Koogh tot onderwijzer van de 5e klasse te Oostvierdeparten en schonk hem tevens ter gemoetkoming in de benadeeling, welke hij in zijne betrekking had geleden, ten gevolge zijner gepresteerde schutterlijke dienst, eene gratificatie van ƒ50:-
In het al genoemde jaarverslag verheugt Van Wolda zich over de
ruil tussen Van der Hoeven
(...) met den bekwamen jongeling van der Koogh, vast overtuigd, dat hierdoor ieder hunner beter op zijne plaats is gekomen.
De bevolking der geheele Oostvierdeparten verblijdt zich aanvankelijk over deze verwisseling en ter Hoeven staat onder het dagelijksch opzigt van Otten.
En het geld kwam volgens Van Wolda ook van pas:
v.d. Koogh is met dankbaarheid voor de ontvangen toelage, die hem zeer te stade kwam, naar de oostvierdeparten overgegaan, en zeker zullen de leerlingen dier bijschool ondervinden, dat dit gunstbewijs aan eenen ijverigen en dankbaren onderwijzer is verstrekt.
Invnr 998 folio 20, Wilhelminaoord, waaronder de
bijschool aan de Oostvierdeparten valt. Pieter van der Koogh
verdient als bijschoolhouder 200 gulden per jaar. Jan Hessels van
Wolda:
In die betrekking werkte hij zeer getrouw voort tot het voorjaar van 1836, wanneer hij bij besluit van de Perm. Comm. van den 22 April 1836 N4 bij eene ontstane vacature tot 2e onderwijzer bij het 1e Gesticht werd aangesteld, zijnde van de 4e klasse. In de Oostvierdeparten zag men hem met droefheid na.
Invnr 998 folio 55, het eerste gesticht te Veenhuizen.
Hij komt daar omdat de eerder al eventjes genoemde Jan Jeltes
Witsiers de kolonie verlaat en elders onderwijzer wordt. Pieter
van der Koogh begint per 1 mei 1836 als tweede onderwijzer
van dit grote kinderetablissement en verdient dan 250 gulden per
jaar. In het jaarverslag over 1836, dat op deze pagina staat, schrijft
Van Wolda:
Het gemis van de 2e onderwijzer, den standvastigen Witzier is door de spoedige overplaatsing van den welbekenden van der Koogh, wederom vergoed.
En later, in deze brief,
schrijft hij::
Ook in de betrekking van 2e onderwijzer bij Geraets heeft hij zich uitmuntend gedragen.
Begin 1838 wordt de hoofdonderwijzer van Willemsoord, Harmen
Berend Otten, onder wie Pieter van der Koogh twee keer als
ondermeester gewerkt heeft, ernstig ziek. Jan Hessels van Wolda op
9 februari 1838, kort na de dood van Otten:
Otten heeft op zijn doodbed verlangd, dat v.d. Koogh, die hij kende en die met den toestand der leerlingen bekend is, en bij de kolonisten gezien was, zijne betrekking, tijdelijk, mogte waarnemen, dat dan ook 14 dagen lang, bij het leven des onderwijzers heeft plaats gehad, en hetwelk hij nog doet.
Jan Hessels van Wolda houdt in die brief van 9 februari 1838, op
deze pagina, een
pleidooi om Pieter van der Koogh vaste hoofdonderwijzer van
Willemsoord te maken.
't Is wel waar, dat hij door zijne bevordering tot onderwijzer van de 2e klasse één klas zoude moeten overslaan, doch tijdens zijne militaire dienst en wel in 1832, is de tegenwoordige 3e klasse gecreëerd, vroeger bestond die er niet.
Dat blijkt geen bezwaar. Bij besluit van 19 maart 1838 N9 wordt
hij aangesteld. Jan Hessels van Wolda noemt het als hij in april
1838 examen komt afnemen in diverse koloniën, zie hier. Pieter van der Koogh staat
nu op:
Invnr 998 folio 27, Willemsoord. Als hoofdonderwijzer van
Willemsoord, en onderwijzer der 2de klasse, verdient hij 375 guden
per jaar.
Het duurt tweeënhalf jaar. Maar dan krijgt hij blijkbaar
gezondheidsproblemen. Jan Hessels van Wolda schrijft, zie hier, dat Pieter van
der Koogh 'wegens ongesteldheid' voorlopig is aangesteld als '3e
onderwijzer bij het 1e Gesticht te Veenhuizen'. Dat is een
behoorlijke stap terug. Het besluit erover is van 29 december 1840
N4 en het gaat in op 6 januari 1841 en hij staat nu invnr
998 folio 54.
En in hetzelfde verslag schrijft Van Wolda: 'De voormalige
onderwijzer van Willemsoord, Pieter van den Koogh (...) verzocht
en verkreeg zijn ontslag van de Kolonien:' Dat vrijwillige ontslag
is op 26 maart 1842. Waar hij daarna gebleven is, weet ik
niet.