Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Die leveren hem op 30 mei 1834 af bij het kindergesticht te
Veenhuizen op het Algemeen Contract met de Staat, zie ook invnr
149 scan 52. Hij krijgt het weesnummer 2114 en als
geloofsovertuiging is genoteerd Luthers.
Hij wordt 2 maart 1835 uitverkoren om naar het Instituut voor
Landbouwkundige Opvoeding te Wateren te gaan, zie hier over dat Instituut.
Daar krijgt hij het kwekelingnummer 34. Op een lijst van
kwekelingen van 1 september 1835, invnr 163 scan 10, staat hij als
aanwezig.
Het Instituut is een combinatie van werken en leren en met dat
werken heeft Frederik Willem Dirker per 5 maart 1838 een tekort op
het kledingfonds van ƒ 2,05, oftewel hij loopt er graag goed bij,
en een tegoed op oververdienste (wat hij meer verdient dan hij
kost) van ƒ 9,55, en dat is alleszins keurig.
Op 4 juli 1839, invnr 213 scans 140-141, zit Jan Hessels van Wolda, Instituteur en tevens adjunct-directeur voor het schoolwezen, na het ontstaan van een vacature te puzzelen met onderwijskrachten. Zo bevordert hij de 3e ondermeester van het eerste gesticht te Veenhuizen tot 2e ondermeester, en voor hem in de plaats stelt hij voor:
den geschikte kweekeling van Wateren, Frederik Willkem Dirker, oud 16 jaren, aanleg en lust voor het onderwijzersvak hebbende.
Volgens het register van kwekelingen gaat Frederik Willem op 5
augustus 1839 van Wateren naar het eerste gesticht te Veenhuizen
om daar als derde ondermeester te werken. In het jaarverslag over
1839, waarvan de transcriptie op deze pagina staat, maakt
Van Wolda daar melding van, al noemt hij hem abusievelijk W.F.
Dirker in plaats van F.W. Dirker.
Zijn eerste bevordering is al na een half jaar. Op 20 maart 1840
zit Van Wolda weer te schuiven en doet hij onder meer het
voorstel, invnr 226 scan 100, om Dirker van 3e ondermeester te
bevorderen tot 2e ondermeester. Hoe hoger je rang als
ondermeester, hoe ouder de leerlingen aan wie je les geeft.
Op 5 mei 1841, invnr 244 scan 130, zet de directeur der koloniën
de situatie rond de zeven ondermeesters van het eerste gesticht op
een rijtje. Daaruit blijkt dat Frederik Willem Dirker als 2e
ondermeester ƒ 2,40 verdient, maar het meeste daarvan gaat op aan
voeding en onderdak en hij krijgt slechts 46 cent in handen,
terwijl 23 cent voor hem op de spaarbank wordt gezet.
In een verslag van schoolbezoeken dd 31 maart 1842, invnr 259
scan 35, schrijft Jan Hessels van Wolda over de toestand in de zes
schoolvertrekken van het eerste gesticht te Veenhuizen:
Daar waar de boventallige ondermeester W. Vrieze en de 1e, 2e en 3e ondermeesters Kreuger, Dirker en Krom bezig waren, werd goed onderwijs en dat bij uitnemenheid ordelijk gegeven.
Schoolmeester Van Wolda heeft een 'd' in uitnemendheid vergeten!
Op de hoofdschool (er zijn in die kolonie ook twee bijscholen)
van Willemsoord wordt sinds midden 1839 les gegeven door Akkerman
Bak. Die heeft eerst steun van wisselende kwekelingen die hem
helpen, maar in juni 1843 komt Frederik Willem Dirker naar
Willemsoord om daar als ondermeester te werken. Op 16 juni 1843
schrijft de directeur daarover aan de adjunct-directeur van het
eerste gesticht, invnr 277 scan 38:
Ik verzoek UwEd om den wees en ondermeester F.W. Dirker, No 2114, voorloopig als gedetacheerd naar kolonie No 3 te doen overgaan, ten einde hij de vacante plaats als ondermeester zoude waarnemen voor ƒ 2.- s weeks gewoon geld zonder korting, zullende er nader met een lid der Permanente Commissie over zijne vaste aanstelling na bekomen ontslag worden gesproken.
Ondermeester Dirker wordt per 19 juni 1843 ondergebracht op hoeve
25 van Willemsoord, invnr 1362 scan 27. Dat is tegenwoordig
Steenwijkerweg 175, kadastraal Steenwijkerwold B 192, met de
coördinaten 52.821853 en 6.065376. Hij woont in het huishouden van
de wijkmeester Johannes Verboom en echtgenote Willempje Lodewijk,
zie uitgebreid over hen op deze
pagina.
Op 4 juli 1843 schrijft de directeur der koloniën aan de
adjunct-directeur van de vrije koloniën, invnr 277 scan 271, dat
hij aan F.W. Dirker ƒ 2:- per week moet betalen. Diezelfde dag
deelt hij de permanente commissie mee dat hij dat aan de
adjunct-directeur heeft geschreven, invnr 277 scan 270.
De bedoeling is dat het lid van de permanente commissie dominee
Ruitenschild binnenkort op bezoek in de koloniën deze regeling
goedkeurt, maar blijkbaar duurt dat een tijdje.
Op 30 november 1843, invnr 287 scans 347, vindt Jan Hessels van
Wolda dat Frederik Willem vast moet worden aangesteld. Hij stelt
voor:
Den ondermeester F.W. Dirker, sints Juny j.l. aan de hoofdschiool te Willemsoord met het beste gevolg werkzaam, voor wien ik UwEdG. de aanstelling bij mijnen brief van den 29 July 1843 heb verzocht op den tegenwoordige en verlangden voet, namelijk dat hem de wekelijksche ƒ 2.-- geheel in gewoon geld blijve uitbetaald, al nog voor vast te benoemen.
Een tijdje daarna is met dominee Ruitenschild overlegd en wordt besloten tot de vaste aanstelling. Die brief van de directeur der koloniën is van 16 december 1843, invnr 287 scan 345. Frederik Willem Dirker wordt nu als ondermeester vermeld op folio 28 van het personeelsregister met invnr 998 (daarvan zijn geen scans).
Daarbij brengt de directeur ook ter sprake dat Frederik Willem
nog steeds in de boeken staat als weeskind en hij vroeg of laat
een keer uit die rol ontslagen moet worden:
Aan UwHoogEdG. wordt voorgesteld den wees F.W. Dirker, No 2114, al of niet te ontslaan, hetgeen voor hem onverschillig schijnt, nu hij, met goedvinden van UwHoogEdG. geacht medelid den WeleerwZeerGel. Heer G. Ruitenschild, zijn salaris van ƒ 2.- geheel en in gewoon geld ontvangt, en dat te minder noodig is, daar hij eerst 20 jaren telt.
In 1844 gaat dat ontslag niet door en wordt hij door de Inrichting voor Stadsbestedelingen nog gerekend tot 'degenen welke provisioneel zullen blijven', invnr 288 scan 298.
In de stukken is sprake van een salaris van twee gulden per
week, uit te betalen in gewoon geld, dat wil zeggen gewone
Rijksmunt en dus niet in koloniale munt. Dat is een
uitzonderingssituatie, want de meeste koloniebewoners krijgen
betaald in de eigen munt. Zie daarover deze pagina's.
Bij het doorvlooien van de financiële afrekeningen over 1843 komt
de permanente commissie daar op terug. Zij schrijft, invnr 286
scan 305:
De regeling der bedoelde uitbetalingen aan den onderwijzer Bak en Dirker had niet moeten plaats hebben zonder vooraf gevraagde en verkregen autorisatie der Permanente Commissie.
Zit niet zo te zeuren, denkt de directeur en hij antwoordt op
dezelfde pagina op 14 januari 1844:
Die regeling is zo geschied op voorstel van den Adjunct-Directeur voor het onderwijs en kwam mij deze zaak van zoo weinig belang voor, dat ik er geen zwarigheid in gezien heb, dezelve aftehandelen.
In 1845 vindt de Inrichting voor Stadsbestedelingen te Amsterdam
wel dat hij als wees ontslagen kan worden, zie invnr 302 scan 838,
en op 16 april 1845 wordt Frederik Willem Dirker officieel als
wees ontslagen.
Er speelt nog iets. In maart 1845 overlijdt de 25-jarige 3e
onderwijzer van het eerste gesticht te Veenhuizen. Jan Hendrik
Geraets (de opvolger van de in 1844 overleden Jan Hessels van
Wolda) regelt 30 maart 1845, invnr 303 scan 712, de opvolging:
Daartoe ben ik mitsdien zoo vrij UwEdG. voortestellen om den ondermeester in de hoofdschool te Willemsoord F.W. Dirker te bevorderen tot 3e onderwijzer te Veenhuizen aan het 1e Gesticht op het tractement aan die betrekking verbonden.
Het duurt een tijdje eer dat zijn beslag krijgt. Folio 55 van het
personeelsregister met invnr 998 meldt dat Frederik Willem op 2
juni 1845 overgaat van Willemsoord naar Veenhuizen en daar als 3e
onderwijzer (dus niet langer als ondermeester) werkt. Volgens het
loongebouw betekent dat een
salaris van 150 gulden per jaar.
Vanaf 1847 is het een stuk moeilijker te volgen omdat de
permanente commissie er een ander postsysteem op nahoudt dat niet
valt te scannen. Totdat iemand daar induikt (voor tips mij even
mailen) zijn we dus afhankelijk van de burgerlijke standgegevens.
Die melden dat Frederik Willem Dirker op 1 december 1848 trouwt
met Ida Drijver.
Zij is de oudste dochter van Jan Drijver, die al heel lang, vanaf
20 maart 1821, in dienst is van de Maatschappij van Weldadigheid.
Eerst als employé op het bureau te Frederiksoord en daarna als
opziener te Veenhuizen, als landmeter en tenslotte als veenbaas te
Veenhuizen. Vermoedelijk woont hij ook op het veen en heeft hij
daar ook woonruimte voor zijn dochter en schoonzoon.
Bij het huwelijk noemt Frederik Willem Dirker zich onderwijzer...
maar dat is hij dan niet meer. Folio 50 van invnr 998 meldt dat
hij op 14 of 16 september is ontslagen. Of dat ontslag op eigen
verzoek is of onvrijwillig vermeldt het register niet. Misschien
is de lust voor het onderwijsvak geleidelijk verdwenen, misschien
speelt de uiterst karige betaling een rol.
Daarna staat hij te boek als koopman en vanaf begin jaren zestig
is hij weer in dienst. Niet van de Maatschappij van Weldadigheid,
want die is geen eigenaar meer van Veenhuizen, maar als ambtenaar
van de Staat bij de Rijkwerkinrichtingen. Hij is dan zaalopziener
te Veenhuizen, en hoewel ik niet alle personeelsregisters heb
nagekeken, denk ik dat hij dat heel lang doet tot hij zwak en
bejaard is en hij behoort tot de ambtenaren die onderstand van de
Staat krijgen (toegang 0137.01 invnr 53).