Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Sijbrandi Braak staat met het weesnummer 1443 in de
wezenregisters met de invnrs 1572, 1410 en 1411. Daarvan zijn
scans, zie helemaal bovenaan de pagina hoe die scans te bereiken
zijn. Ze hebben bij de Maatschappij altijd wat moeite met Friese
namen en daarom hebben ze er bij gezet dat hij van het mannelijk
geslacht is. Omdat het register met invnr 1572 kinderen bevat van
het derde gesticht is dat dus de plek waar hij is
ondergebracht.
Uit invnr 98 scan 282 blijkt dat hij per 13 augustus 1829 woont op zaal 11 & 12 van dat derde gesticht. Volgens invnr 102 scan 309 is Sijbrandi Braak (hier abusievelijk S. de Braak genoemd) 'bijzonder negligent op zijne kleeren', maar dat kan een smoesje zijn van de directie van het derde gesticht omdat ze hem in 1829 te veel kleding hebben gegeven.
Het is niet bekend wanneer ze hem voor de klas hebben gezet, maar
meestal beginnen jongens rond hun veertiende/vijftiende als derde
ondermeester, waarna ze bij gebleken geschiktheid promoveren tot
tweede ondermeester en later eerste ondermeester. Dat wordt echter
zelden of nooit ergens aangetekend, meestal staat er bij zo'n
functie alleen 'wees' of 'kwekeling'.
We komen Sijbrandi Braak voor het eerst tegen in juli 1832,
hij is dan achttien jaar, als eerste ondermeester bij het derde
gesticht. Boven hem in rang staan de hoofdonderwijzer en de tweede
onderwijzer van dat gesticht en die laatste moet weg vanwege
militaire dienst. Ze willen Sijbrandi die baan wel geven, maar hem
er niet volledig voor betalen omdat hij nog zo jong is en nog
behoort tot de wezenpopulatie.
Deze sterk naar bezuiniging riekende zaak staat op deze pagina en eindigt
onderaan die pagina met het besluit van 27 augustus 1832
N47 om Sijbrandi Braak aan te stellen als 2de onderwijzer voor
drie gulden per week, dus 156 gulden per jaar.
Blijkbaar voldoet hij goed. Op de gebruikelijke tijd, in het jaar
dat hij twintig wordt, krijgt hij zijn officiële ontslag als wees,
op 27 maart 1833. En dan is hij de tweede onderwijzer van
het wezengesticht Veenhuizen-3 op het gewone traktement van 250
gulden per jaar.
Volgens het overzicht van het
loongebouw betekent dat ook dat hij woonruimte van de Maatschappij
krijgt, maar waar ze hem dan hebben ondergebracht zou ik niet
weten.
De adjunct-directeur voor het schoolwezen Jan Hessels van Wolda
bezoekt regelmatig alle scholen en op 1 juli 1835 schrijft
hij over zijn bezoek aan Veenhuizen, zie hier:
Aan het 3e Gesticht, waar ik het onderwijs des achternamiddags en des avonds bijwoonde, waren bij den dag 160, 176 en 49, alzoo tezamen 385 kinderen ter school.
Het 1e getal in het grootste schoolvertrek geplaatst, waar Schuurmans het meest zelf tegenwoordig is, wordt geoefend in lezen, schrijven en rekenen, bekend is ben ik ook zeer over de geschiktheid van den 2e onderwijzer Braak, en den ondermeester Van Rijn tevreden, die altijd oplettend en vlijtig bij hunne leerlingen bezig zijn, en goede geschiktheid hebben om met kinderen om te gaan, terwijl de ondermeesters Pegman, Faber en Van Emt ook alle gewilligheid aan den dag leggen.
In zijn begin 1836 geschreven jaarverslag over het koloniale
onderwijs in 1835, zie
hier, gaat de adjunct-directeur na de andere scholen
behandeld te hebben over tot:
(...) het 3e gesticht, tot hetwelk ik met genoegen overga, wijl er het onderwijs heerlijke voortgangen maakte.
De lijsten der schoolpligtigen bedroegen bij het einde des jaars, 362 kinderen en 486 jonge lieden, na dat van de laatste, in het verleden voorjaar, 124, van hunne verpligting tot schoolgaan, zijn vrij gesteld geworden.
Behalve die schoolkinderen, werd hier ook een aanmerkelijk getal mingeoefenden, boven de 13 jaren oud, die vroeger gebrekkig of geen onderwijs genoten hadden, tot het onderwijs der dagschool toegelaten. Voor dezulke was het 3e schoolvertrek, gedurende de wintermaanden, geheel afgezonderd, en was derzelver hoofdbezigheid spellen en lezen leeren, onder het toezigt en de goede leiding van den 2e onderwijzer.
En algemeen over de scholen bij het derde gesticht:
Zoo ergens elders, dan is hier het schoolonderwijs in het afgeloopene jaar, nog tot een hoogeren trap van volkomenheid gebragt, dan eenig voorgaand plaats had.
Er wordt voortreffelijk gelezen, eene heel goede hand geschreven, en al de overige schoolwetenschappen, die voor onze kinderen van belang geacht kunnen worden, zijn er met het beste gevolg, en ten genoegen der geheeler bevolking, onderwezen. Boven alles nog munt hier uit het gezang en de muzijk, die er beide bloeijen.
Met 'de muzijk' doelt de adjunct op het muziekcorps van
weeskinderen bij het derde gesticht dat is opgericht door de
hoofdonderwijzer Albert Schuurman.
In het jaarverslag over 1836, zie hier, noemt Van Wolda de
letterkast van Delabarre (illustratie De strafkolonie
pagina 176) en schrijft hij over het derde gesticht:
Daar wordt kunstmatig gelezen, goed geschreven, en de overige, voor onze schoolkinderen belangrijke, wetenschappen behoorlijk beoefend.
In het laatst van het jaar is er de letterkast van Dellebarre, met de daarbij behorende tabellen aangeschaft, en hiermede is dan ook deze school geheel naar de nieuwe leerwijze ingerigt. In ieder schoolvertrek was orden en stilte voorbeeldig, en den werkzaamheden werden de gehelen dag door, geregeld en naauwkeurig verrigt.
De 2e onderwijzer Braak en de ondermeester Van Lith, beide voor hunne betrekking zeer bekwame jongelingen, doen den waardigen hoofdonderwijzer Schuurmans groote dienst en volgen hunnen onderwijzer getrouw na.
Des morgens voor 9, geeft de onderwijzer gelegenheid tot oefening in de teekenkunst en van die gelegenheid wordt ook door de ondermeesters en meer anderen, die daartoe de tijd hebben, een nuttig gebruik gemaakt, terwijl er des avonds, na 8 uur, wanneer het gewonen onderwijs afgeloopen is, onderwijs in de muzijk gegeven wordt. Tot welke eene hoogte men het aan de Gestichten no.1 en no.3 in dezen schoonen kunst gebragt heeft, is UEdGeb genoegzaam bekend.
Dan verlaat op 3 juli 1838 de hoofdonderwijzer van het derde
gesticht Albert Schuurman de koloniën. Er hoeft niet lang
nagedacht te worden over zijn opvolging. Bij besluit van 16
juli 1838 N12 wordt Sijbrandi Braak de hoofdonderwijzer van
het derde gesticht.
Uit de personeelsregister denk ik te begrijpen dat zijn
aanstelling eerst voorlopig is, waarbij ze het hem voor 350 gulden
per jaar laten doen, maar bij besluit van 1 augustus 1839 wordt
hij vast aangesteld en krijgt hij het bij de functie horende loon
van 450 gulden per jaar.
Een en ander betekent ook dat hij nu de verantwoordelijkheid
draagt voor het muziekcorps van wezen van het derde gesticht. De
predikant van Veenhuizen, dominee Van Rinteln, schrijft op 8
februari 1839 - invnr 205 scan 148 - dat zijn kerkdiensten
regelmatig worden
veraangenaamd en opgeluisterd door kerkgezangen met, of zonder begeleiding der instrumenten, wij betreuren & missen ten deze het vertrek van Schuurmans, schoon de waarnemend onderwijzer de Braak hieromtrent niet weinig ijver en welwillendheid vertoont.
In een verslag van een schoolbezoek schrijft Jan Hessels van
Wolda op 2 december 1839, zie hier, over de
zondagsschool
Aan het 3e Gesticht, daar den eenen zondag met de jongens, en den anderen met de meisjes (doch telkens een zondag tusschen beiden latende) school gehouden wordt, bevonden zich 54 meisjes, in twee afdeelingen verdeeld, die het gewone school onderwijs aanhouden en voortzetten.
En in hetzelfde verslag over de dagschool van het derde gesticht
Braak, nog met denzelfden ijver bezield, had ’s morgens, met een paar zijner ondermeesters, in de groote school te onderwijzen 101 leerlingen, uitmakende de hoogste klasse, in drie afdeelingen verdeeld.
De hoogste las naauwkeurig de vaderlandsche geschiedenis van Wester, schreef netjes klein en groot, en rekende uit boekjes; de 2e schreef groot, las de bijbelsche geschiedenis en de 3e leerde Jozef kennen.
In dit schoolvertrek konden er ten minste nog 50 kinderen geplaatst worden.
Van Wolda geeft bij die gelegenheid ook didactische adviezen:
Ik heb Braak geraden:
1e Om voortaan, onder de overige schoolboeken, in te voeren het werkje voor kinderen van Van Alphen, dat de kinderen zoo zeer beminnen en hen tot godvrucht en blijde vreugd stemt.
2e Om de schrijfboeken der hoogste afdeeling zijner dag- en avondscholieren niet te linieren, opdat de kinderen en jonge lieden, ook zonder lijnen, regt leeren schrijven.
3e te zorgen dat alle leerlingen, met naauwkerigheid hunne namen leeren schrijven.
In zijn jaarverslag over het koloniale onderwijs in 1839,
zie hier, schrijft Van
Wolda dat men Sijbrandi Braak voor het opvolgen van Schuurman 'het
meest geschikt oordeelde' en schrijft hij over veranderingen. Met
'achterlijken' bedoelt hij leerlingen met achterstand:
Eindelijk onderging de school van het 3e gesticht, nadat hier alles het grootste gedeelte des jaars op den ouden voet was gebleven, en de nieuwe onderwijzers met ijver gewerkt hadden, ook eene gewigtige verandering van kinderen: weezen vertrokken van hier naar het 1e gesticht en bedelaarskinderen, die meestal nog maar kort in de kolonien waren, kwamen van het 2e gesticht te weg.
Dat vermeerderde aanvankelijk de werkzaamheden der onderwijzers, er moesten vele en gedurige verschikkingen gemaakt worden, en men kreeg alzoo ook hier meer achterlijken dan gewoon.
Niet tegenstaande dit, hielden de onderwijzers, vele malen vereerd door de tegenwoordigheid van den Adjunct Direkteur van het gesticht, de goede orde bewaard, en werkten bij voortduring met genoegen, aan hun gewigtige werk.
De vorderingen der dagscholieren, op welke hier een naauwlettend oog kan worden gehouden, zijn best, en die der avondscholen goed. De deskundige ziet hier het onderwijs met genoegen.
En er is in dit verslag weer veel aandacht voor de muziek.
Overigens wordt het wezenorkest ook regelmatig in andere stukken,
bijvoorbeeld bij de opening van de synagoge in Veenhuizen,
genoemd.
De muzijkoefeningen, welke het geheele jaar door geregeld gehouden zijn hebben den bevolking van dit gesticht veel vervrolijkt, den vreemdeling meermalen verrast, het godsdienstig gevoel der gemeente verhoogd, daar het corps muzijkanten van dit gesticht, vereenigd met dat van het 1e de openbare godsdienstoefening, bij de Protestanten, vooral bij plegtige feesten dikwijls grooten luister heeft bijgezet.
Sijbrandi Braak heeft inmiddels een inkomen waarmee hij een gezin
kan onderhouden en hij treedt 12 november 1840 in het huwelijk. Ik
doorbreek de chronologie even om van de folio's 84 en 54 van het
personeelsregister met invnr 998 (daarvan zijn geen scans) de
gezinssamenstelling te doen:
● Sijbrandi Braak is geboren 16 oktober 1813 te
Kollumerland als zoon van Anthoni Braak en Franske Abes Broersma.
Hij is net als de rest van zijn gezin hervormd. Hij is getrouwd
met:
● Jannetje Nijenbandering geboren 5 augustus 1814. Zij is
een dochter van de onderdirecteur-buiten, dat wil zeggen de
onderdirecteur voor de landbouw, bij het tweede en derde gesticht
Lambert Nijenbandering, over wie nog een pagina zal volgen. De
burgerlijke stand Norg meldt de volgende kinderen:
● Sara Franciska Braak, geboren 8 februari 1841, maar zij
overlijdt al 12 oktober 1841,
● Lambert Antonie Braak, geboren 19 februari 1842,
● Sara Franciska Braak, geboren 25 augustus 1845, en
● Maria Braak, geboren 22 april 1848, maar zij overlijdt
13 november 1856,
● Jan Braak, geboren 7 november 1850,
● Gaaidina Braak, geboren 6 september 1853,
● Antoon Braak, geboren 2 juli 1856, en
● Maria Carlotta Braak, geboren 4 februari 1859.
De eerder al ingezette verandering zet zich door. De wezen worden
geconcentreerd in het eerste gesticht en op enkelingen na wordt
het derde etablissement een bedelaarsgesticht. Braak moet het
daardoor doen zonder tweede onderwijzer. In het jaarverslag over
1842, zie hier,
schrijft Van Wolda:
De school van het 3e Gesticht: 297 dagscholieren; 200 jongens en 110 meisjes-avondscholieren; schoolbehoeften: f 293,27.
Dit Weezengesticht tot een Bedelaarsgesticht verklaard zijnde, heeft ook de school eene groote verandering van leerlingen ondergaan. Stond het onderwijs hier vroeger op eenen voordeeliger voet, het ligt niet aan de onderwijzers dat hetzelve in 1842 aanmerkelijk achteruit is gegaan.
De aankomende bedelaarskinderen zijn meestal in derzelver onderwijs, opleiding en zedelijkheid verwaarloosd, en hebben eenen geruimen tijd noodig, eer zij het verzuimde inhalen, dar echter de meesten niet meer kunnen, daar de jeugdige leeftijd de beste leertijd is.
Gelukkig is het, dat de meeste jongelieden, die op den stoomfabrijk werken, en welke hier de eenigste weezen zijn, algemeen vrij goed in het schoolonderwijs zijn gevorderd., daar deze van alle onderwijs zijn verstoken, behalve van dat, hetwelk er des zondagsavonds, om de 14 dagen eens, aan een groot 100-tal wordt gegeven.
Niettegenstaande de gedurige aankomst, overplaatsingen en veranderingen der scholieren, en het afstaan van den 2e onderwijzer, bleef hier de school een plaats van orde en werkzaamheid; het onderwijs werd met ijver en getrouwheid gegeven.
Na den avondschooltijd had hier ook nog muzijkoefening plaats, doch die, hoe ijverig ook aangehouden, door gedurig vertrek en wederaankomst van leerlingen, onmogelijk op de vroegere hoogte kon worden gehouden.
Dan overlijdt in 1844 Jan Hessels van Wolda, iets meer over hem
op deze pagina. Zijn functie
wordt overgenomen door de hoofdonderwijzer van het eerste gesticht
en bij besluit van 17 mei 1844 N8 wordt Sijbrandi Braak de
nieuwe hoofdonderwijzer bij het eerste gesticht te Veenhuizen voor
450 gulden per jaar.
Als hoofdonderwijzer van het derde gesticht wordt hij opgevolgd
door Frederik Christiaan Haarman, wiens carrière staat beschreven
op de pagina van zijn moeder, de weduwe Haarman.
Degene die de functie van Van Wolda heeft overgenomen, Jan
Hendrik Geraets, bezoekt later in 1844 de koloniale scholen en
schrijft 30 november 1844, zie hier:
Aan het 1e Gesticht liet in de avondschool het lezen bij velen te wenschen over.
Sommige ondermeesters hadden zich aldaar aangewend, om teveel bij het lezen te praten waardoor er geen tijd genoeg tot de oefening overbleef. Wij hebben getracht dit te veranderen en vleijen ons deswege met een gewenscht gevolg.
Zoo ook die ondermeesters welke de gelegenheid tot eigene studie verzuimden, zijn daartoe aangespoord en den Hoofdonderwijzer aanbevolen geworden.
Het eerste jaarverslag dat Geraets maakt is dat over 1844,
zie hier. Hij schrijft
over zichzelf in de derde persoon als hij meldt:
Beginnende met de belangrijke school aan het 1e Gesticht te Veenhuizen werd aldaar in 6 lokalen dagelijks aan 736 leerlingen doelmatig onderwijs gegeven; terwijl bovendien des avonds nog 331 jongens en 327 meisjes beurtelings daarvan een nuttig gebruik maakten. Alles werd met zorg geregeld en bestuurd door den verdienstelijken hoofdonderwijzer S. Braak, welke deze betrekking door verplaatsing van zijnen voorganger Geraets naar Wateren, op den 1 juni dezes jaar aanvaarde.
Zich loffelijk van zijnen pligt kwijtende, werd hij ijverig bijgestaan door zijne bekwame medehelpers, waaronder er gevonden worden, die verdienen aan het hoofd eener school te staan. Deze school verloor dit jaar twee ondermeesters van de derde rang, welke in die betrekking elders geplaatst zijn, doch onderging tevens eene merkelijke verbetering door de ophooging en vernieuwing der vloer; zoodat het onderwijs van die zijde, nu ook geene belemmering meer ondervindt.
De zondagschool werd hier om de 14 dagen door 216 jongens en meisjes, vroeger van de school ontslagen, getrouw bezocht en onderhielden niet alleen het aangeleerde, maar sommigen name zelfs nog daarin toe.
Het gezin Braak-Nijenbandering woont dus in het eerste gesticht.
Daar moet meer over te vinden zijn maar deze periode is lastig
doorzoekbaar. Het enige dat ik heb is een nota van het verhandelde
tussen de directeur der koloniën en een lid van de permanente
commissie dd 25 september 1852, dat zich bevindt bij de
post van 20 oktober 1852 N6, invnr 737, waarbij wordt besloten:
De hand houden aan het verbod om varkens te houden door den winkelier de Bie en den onderwijzer Braak aan het 1e Gesticht te Veenhuizen.
En blijkbaar rekent Braak het ook tot zijn taak om samen met de
boekhouder wezen te arresteren die in een bos vuurtje stoken om
aardappelen te braden, zie de tuchtzitting
van 25 mei 1855.
Het verslag van een voorjaars-schoolbezoek levert op 19 mei
1856, zie hier, de
introductie van een nieuweling in het onderwijzersvak. Zoon
Lambert Antonie Braak treedt in de voetsporen van zijn vader:
Aan het 1e gesticht gaf men in vier vertrekken onderrigt, dat zoowel naar de behoefte, als de vatbaarheid der kinderen berekend scheen.
Uit deze school zijn onlangs vertrokken F. Visscher en D.J. Rensing, ondermeesters der 1e en 5e klasse, welke betrekkingen weder dienen aangevuld te worden.
Wij nemen de vrijheid Uw Edelgestrenge daartoe de benoemingen voor te stellen van W. Hameetman, sedert Mei 1855 ondermeester van de 2e tot ondermeester der 1e klasse en den kweekeling L.A. Braak oud ruim 14 jaar tot ondermeester der 5e of laagste klasse; eerstgenoemde op het gewone salaris en de laatste, als ambtenaarszoon, aanvankelijk met 50 cents per week.
Eind 1859 neemt de Staat de gestichten te Veenhuizen en
Ommerschans over van de Maatschappij van Weldadigheid. De
registers van na die tijd heb ik niet bestudeerd, maar blijkbaar
wordt Sijbrandi Braak op enig moment hoofdonderwijzer op de
Ommerschans. Hij overlijdt namelijk met die functiebeschrijving op
7 september 1873, 59 jaar oud, en is een van de weinige
'gelukkigen' die op de begraafplaats van de Ommerschans een
grafzerk heeft, zie
hier. In genealogiëen op internet zie ik dat zijn zoon het
onderwijs later trouw is gebleven.