Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Dat eerste levensteken voor wat de koloniën betreft is een op 9
februari 1833 vanuit Nijkerk verstuurde sollicitatie, invnr 133
scans 170-171:
Ik neem de vrijheid, met nederigen eerbied, tot kennisse van UHoogWelGeb. te brengen, hoe ik reeds onderscheidene malen beproefd heb, iets te erlangen, waar door ik mij en mijn gezin een eerlijk bestaan zoude kunnen bezorgen, doch, dat mijne pogingen hiertoe telkens zijn mislukt.
Thams geinformeerd zijnde, dat er in de kolonie Frederiksoord eenen post als schrijver vacant is, ben ik te rade geworden, mij onverwijld tot UHoogWelGeb. te wenden, met nederige bede, dat het UHoogWelGeb. goedgunstig moge behagen, bij de Hoofd-Directie der genoemde kolonie te 's Hage, voor mij om dezen post te willen verzoeken, om alzoo door UHoogWelGeb. veelvermogenden invloed en medewerking uit den bedroevenden toestand te worden geholpen, waarin ik mij met de mijnen zie gebragt.
Mij te wel overtuigd houdende van UHoogWelGeb. menschlievendheid en zucht om ongelukkigen te helpen, durf ik ten volle vertrouwen, dat mijne bede door UHoogWelGeb. niet euvel zal worden opgenomen, maar veel meer UHoogWelGeb. aandacht tot zich zal trekken.
Hij onderschrijft zonder adres, zodat antwoorden zullen gaan
naar 'A. Bak, Nijkerk', maar dat is in die tijd niet zo'n
probleem. Het is mogelijk dat de brief niet is verstuurd, maar
door een relatie is afgeleverd, zie verderop. Maar even afgezien
van de in die tijd gebruikelijke 'komma-ziekte', is het een
keurige brief, meer dan keurig en afgemaakt met nog wat
beleefdheidsfrasen en tenslotte een fraaie handtekening:
Hij gooit er op 14 februari 1833, invnr 133 scans 212-213, nog een brief tegenaan die is gericht aan de 'Hoofddirectie der kolonie Frederiksoord'. Hij weet blijkbaar niet dat ze daar niets te zeggen hebben over aanstellingen en dat alles beslecht wordt door de permanente commissie in Den Haag. Maar de brief levert wel wat interessante informatie over zijn leven tot nu toe. Hij stelt zich voor als
(...) de ondergetekende, Akkerman Bak, oud 33 jaren, thans huisonderwijzer te Nijkerk op de Veluwe.
Hij neemt de vrijheid tot kennis van genoemde Directie te brengen, dat hij weleer, in deze Gemeente, den post van hulponderwijzer bekleed, en steeds op de aanstelling van definitief onderwijzer gehoopt heeft; dat hij, niet gelukkig genoeg geweest zijnde, om boven een getal van vijfentwintig onderwijzers, die, tot het vergelijkend onderzoek, naar den vacante onderwijzerspost, waren opgekomen, uit te munten, zich evengenoemden post heeft zien ontvallen; en hij alzoo door voor hem noodlottige aanstelling van eenen anderen, in de onmogelijkheid verkeert, om in de behoeften van zijn huisgezin te kunnen blijven voorzien, dewijl het huisonderwijs, tegenwoordig zijn eenigste middel van bestaan, door tijdsomstandigheden zeer gedrukt, niet toereikend is, hem en de zijnen het noodige onderhoud te verschaffen.
(...)
De brief zal door Frederiksoord zijn doorgestuurd naar de
permanente commissie en een van de leden daarvan heeft op deze
brief wat notities met potlood gemaakt, die niet helemaal goed te
lezen zijn, maar wat wel te lezen valt is heel interessant:
De man wordt zeer aanbevolen door den Raadsheer Arderets(?), die zelf het stuk aan t Bureau heeft gebragt en er nog den Heer J. F. van R. (bedoeld wordt het lid der permanente commissie Jeremias Faber van Riemsdijk) over zou gaan spreken.
Hij kan te Nijkerk niet voort, omdat hij in de zin der Nijkerkers niet regtzinnig genoeg denkt.
Misschien wordt bedoeld burgemeester Ardesch van Nijkerk? Die
stuurt dezer dagen een 'Certificaat van onvermogen', dat Bak niet
in staat is de kosten van zegel en registratie voor een
verzoekschrift of een bewijs van goed gedrag zelf te dragen, invnr
133 scan 203, alsmede dat bewijs van goed gedrag, invnr 133 scans
204-205, en een verzoekschrift aan prins Frederik schijnt ook
verstuurd te zijn, zie invnr 133 scan 316.
De permanente commissie schrijft Akkerman Bak terug op 3 mei 1833
N 41. Dat heb ik niet bekeken, maar dat kan ik wel raden. Dat hij
volgens Nijkerkers niet rechtzinnig genoeg denkt is onbelangrijk,
persoonlijke aanbevelingen van heren op stand zijn dat wel. Ze
zullen hem melden dat er een positie vrij is als zaalopziener op
de Ommerschans voor ƒ 5,20 per week, met de vraag of hij daar
belangstelling voor heeft.
Dat beantwoordt Akkerman Bak per kerende post op 6 mei 1833, invnr 136 scans 116-117 met de adressering op scan 118. Hij laat weten
(...) dat hij zich volgaarne bereid toont tot de bekleeding van den, hem voorgestelden post, en niets vuriger verlangt, dan belast te worden met de vervulling dier pligten welke de waarneming der bedoelde betrekking van hem vordert; als streelende hem de blijde hope, dat hij hierdoor niet alleen in staat kan worden gesteld eenigzins beter dan thans in de behoeften van zijn huisgezin te kunnen voorzien, maar dat ook welligt, vroeg of laat, eenen anderen, meer voordeeligen, post zijn deel moge worden.
Oftewel, hij zal wel moeten gezien zijn huidige armoede, maar hij
is niet echt dolenthousiast voor het werk en de betaling vindt hij
naadje. Bij besluit van 29 mei 1833 N1 wordt Akkerman Bak
aangesteld, dan moet er nog en en ander te Nijkerk afgehandeld
worden en op 15 juni 1833 komt hij met vrouw en vier
dochters op de Ommerschans aan.
Een zaalopziener woont met zijn gezin in een kamer tussen twee
zalen met bedelaars. Het begint slecht: na twee maanden overlijdt
het jongste dochtertje. Akkerman Bak staat als zaalopziener op de
Ommerschans op folio 22 van het personeelsregister 1828-1834 met
invnr 997 en op folio 37 van het personeelsregister 1834-en-verder
met invnr 998. Daarvan zijn (nog) geen scans.
Er zijn wel diverse andere scans over zijn tijd op de schans,
maar die heb ik niet gedaan, dat laat ik over aan
familie-onderzoekers en andere geïnteresseerden. Volgens
allekolonisten.nl gaat het om invnr 138 scan 400, invnr 140 scans
421 en 435 en 442 en 460, invnr 144 scans 155 en 483 en 509, invnr
146 scan 185, invnr 150 scan 406, invnr 153 scans 24 en 25 en 89
en invnr 154 scan 115. Als er wat spannends instaat hoor ik het
graag.
Daarnaast hebben zaalopzieners om toerbeurt zitting in de Raad
van Tucht van de Ommerschans. Akkerman Bak is raadslid op 1
september 1833, 10 maart 1834, 30 mei 1834, 4 juni 1834, 28 juni
1834, 12 juli 1834, 14 februari 1835, 21 maart 1835, 2 mei 1835,
13 mei 1835 en 15 juni 1835. Foto's van die tuchtzittingen staan hier.
Wie er op de bedelaars op de Ommerschans past is niet zo
vreselijk belangrijk. Van meer belang is de zorg voor de
weeskinderen die in het eerste en derde gesticht te Veenhuizen
zijn ondergebracht. Op 10 juli 1835, invnr 161 scan 192, schrijft
de directeur der koloniën aan de permanente commissie:
Tot hiertoe niet hebbende kunnen slagen in het opsporen van een geschikt zaalopziener bij het 1e gesticht te Veenhuizen, in de plaats van den daartoe ongeschikt bevonden kolonist van Dinteren, zoo heb ik de eer UWEdG. in overweging te geven om den zaalopziener Bak van de Ommerschans, die bekend staat voor een zeer geschikt opziener, daarheen over te plaatsen en eenen ander, uit de sollicitanten, in zijne plaats te benoemen.
De permanente commissie beslist hierover op 31 juli 1835 bij
agendapunt N14 en neemt de suggestie van de directeur over. Na
iets meer dan twee jaar op de Ommerschans trekt het gezin op 17
augustus 1835 naar Veenhuizen. Opnieuw een woonruimte tussen
twee zalen, 80 weeskinderen aan de ene kant, 80 aan de andere.
Akkerman Bak staat als zaalopziener te Veenhuizen in het
personeelsregister met invnr 998 op folio 52 (geen scans). Hij
verdient nog steeds ƒ 5,20 per week. Ook van deze periode zijn
scans die ik niet gedaan heb. Volgens allekolonisten.nl gaat het
om invnr 162 scan 537, invnr 164 scan 51, invnr 166 scan 484 en
invnr 179 scan 492.
Hij heeft het hele jaar 1836 zitting in de 'Raad van Tucht voor
Weezen, Vondelingen en Verlatene Kinderen bij het 1e Gesticht te
Veenhuizen', waarbij hij soms als aanklager fungeert.
Transcripties van die zittingen staan hier.
Te Veenhuizen wordt, voor het eerst in het gezin, een jongetje geboren en dat geeft mij de gelegenheid het verhaal even te verlaten en de samenstelling van het gezin te doen.
● Akkerman Bak is volgens de kolonie-administratie
geboren op 1 juli 1799 te Buiksloot. Hij is getrouwd met:
● Gerarda Johanna Gieben, geboren 11 mei 1796 te Arnhem.
Ze komen op de kolonie aan met vier dochters, allemaal geboren te
Nijkerk:
● Anna Catharina Bak, geboren 20 augustus 1823,
● Hanna Christina Bak, geboren 9 september 1827,
● Maria Bak, geboren op 12 april 1830.
● Frederika Hendrika Bak, geboren 12 november 1832, maar
zij is 22 augustus 1833 overleden te Ommerschans, en daar komt
bij:
● Fredrik Hendrik Bak, geboren 27 februari 1837 te
Veenhuizen.
Als geloofsovertuiging van het gezin staat genoteerd hervormd.
Er is niets dan lof voor het werk van Akkerman Bak totdat in
1837 Johannes van den Bosch, teruggekeerd van zijn baan als
gouverneur van de Oost en inmiddels minister van de overzeese
gebiedsdelen en nog steeds lid van de permanente commissie, een
bezoek aan de koloniën brengt en twee weesjongens spreekt die
vertellen dat de zaalopziener Bak af en toe voedingsmiddelen die
voor de wezen bestemd zijn voor eigen gebruik meeneemt.
Als het tegen iemand anders gezegd was zou er waarschijnlijk niet
zo veel aandacht aan besteed zijn, maar nu stelt de directeur der
koloniën een uigebreid onderzoek in. Hij ondervraagt alle
betrokkenen, inspecteert de voorraden, doorzoekt Baks woning en
vergelijkt de porties bij andere zaalopzieners.
Als hij daarvan op 12 augustus 1837 acht kantjes lang, invnr 186
scans 303-308, verslag doet, is er volgens hem niet zo veel aan de
hand. Akkerman Bak heeft wel eens wat aardappelen en gort
gebruikt, maar is daar na een waarschuwing mee opgehouden. De
directeur stelt voor om Bak, 'die anders zeer goed voldoet', een
laatste waarschuwing te geven en voor straf twee weken voor half
loon te laten werken.
Maar blijkbaar wil de permanente commissie weer eens met de vuist
op tafel slaan en ze besluit tot oneervol ontslag per 3 november
1837. Het is mij niet helemaal duidelijk op welke datum dat
besluit genomen wordt, ik geloof 11 september 1837 N5.
Vermoedelijk wordt op 24 oktober 1837 N33 besloten dat de familie
Bak wel in een arbeiderswoning te Veenhuizen mag blijven wonen.
Het is duidelijk dat de directeur het ontslag wat ver vindt gaan en 24 oktober 1837, invnr 188 scans 451-452, ziet hij zijn kans. De baas van de 'fabrijk' van het eerste gesticht, waar de wezen spinnen en weven, Johan Lourents Klaufus of Klausus, is al 73 jaar.
De oude Klaufus, evenwel, blijft een vlug, en sterk man behoeven, die hem vooral in de surveillance te hulp moet komen. Bij het zoeken naar eenen ander hiertoe, kwam ons in gedachten de ontslagen zaalopziener A. Bak, die volstrekt nog niet weet, waarheen hij zich, met het begin der volgende maand, begeven zal, om huisvesting, en brood voor zich en zijn gezin te vinden.
Daar UWEdG. nu niet ongenegen waren, hem nog in eene mindere betrekking te behouden, zoo verheug ik mij, hem thans tot adsistent van Klaufus, die nu fabrijkbaas dient te blijven, voor te stellen op een wekelijks salaris van ƒ 3,50, waarbij vrouw en kinderen het overige zullen moeten verdienen, kunnende het salaris van Klaufus wel op ƒ 4: worden gelaten.
Bak schrijft en rekent goed, is vlug en handig en kan zich misschien spoedig voor het fabrijkwzen bekwamen, waartoe het hem, om des brode wille, ook niet aan ijver zal ontbreken
De permanente commissie gaat hier op 14 november 1837 N28 mee
akkoord.
Het gezin woont vanaf 3 november 1837 'op rekening der
pc' in de arbeiderswoning nummer 53 aan de buitenkant van het
eerste gesticht en staat in het register van arbeidershuisgezinnen
met invnr 1574 op scan 49. Ze zijn er in inkomen wel op achteruit
gegaan, van ƒ 5,20 naar ƒ 3,50 per week. Als assistent van de
fabrieksbaas staat Bak op folio 48 van het personeelsregister met
invnr 998.
Het duurt niet lang. Al op 4 april 1838, invnr 194 scans 68-69, schrijft de directeur dat de poging om de oude fabrieksbaas Klaufus te ontlasten 'ten enenmaale mislukt is'. Volgens hem is de inmiddels 38-jarige Akkerman Bak 'voor de fabrijk ten eenenmale ongeschikt' en is hij al te oud om dat nog te leren. Maar hij heeft alweer wat anders bedacht:
Nu is er ten gevolge UwEdGeb. besluit van den 19e Maart JL N9 eene vacature ontstaan bij het onderwijs, namelijk van een onderwijzer der bijschool, in de 3e wijk van kolonie No 2, Doldersum genaamd, eene school der 6e klasse, gevende ƒ 150,- salaris in het jaar, of nagenoeg ƒ 3,- 's weeks.
Hij stelt voor Bak, die 'van vroegeren tijd een onderwijzer is
van de 2e rang', die post te geven en het gezin onder te brengen
in een van de leegstaande hoeves in dat deel van de vrije
koloniën. Hij heeft hierover al overlegd met de adjunct-directeur
voor het schoolwezen en die is akkoord. De vrouw en kinderen van
Akkerman Bak krijgen de gelegenheid om als gewone kolonisten te
werken en zo het gezinsinkomen aan te vullen.
Met enige kanttekeningen over dat laatste stemt de permanente
commissie hier op 2 mei 1838 N25 mee in. Op 12 mei 1838
trekt het gezin van Veenhuizen naar Doldersum. Als bijschoolhouder
staat Akkerman Bak op folio 20 van het personeelsregister met
invnr 998 en het gezin staat in het stamboek van Wilhelminaoord,
waartoe Doldersum behoort, met invnr 1355 op scan 93 als bewoners
van hoeve 96.
Hoeve 96 is ergens tussen 1872 en 1880 afgebroken, maar heeft
gestaan op de Jongkindt Conincklaan, kadastraal Vledder A 231, met
de coördinaten 52.894190 en 6.225069. Ze wonen er maar héél kort,
al op 2 juni 1838 verhuizen ze naar hoeve 78 van Wilhelminaoord,
invnr 1355 scan 76. Die staat er nog, op de Jongkindt Conincklaan
8, kadastraal Vledder A 250, met de coördinaten 52.888718 en
6.218415.
De adjunct-directeur voor het schoolwezen Jan Hessels van Wolda
noemt Akkerman Bak na schoolbezoeken in december 1838, invnr 203
scan 835, als een van de onderwijzers door wie het onderwijs
'voortreffelijk gegeven wordt'. in zijn jaarverslag over 1838
maakt Van Wolda eerst, invnr 205 scan 599, melding van de
aanstelling van Bak als bijschoolhouder en gebruikt hij op scan
602 opnieuw het woord 'voortreffelijk' en schrijft hij verder over
de school van Bak:
De vorderingen, welke de leerlingen hier, in het afgelopen jaar, gemaakt hebben, zijn zeer verblijdend en strekken den onderwijzer tot eere en den leerlingen tot sieraad.
Vooral is het aangenaam, dat de voormalige zaalopziener Bak, van jongsaf tot het onderwijs opgeleid, en daarvoor gevormd, doch door een' zonderlinge zamenloop van omstandigheden er uit geraakt, thans wederom zoo goed in dat werk slaagt.
Hij is nu, ofschoon zijne huisselijke omstandigheden niet gunstig zijn, regt gelukkig, wordt van zijne leerlingen zeer bemind en beantwoordt aan zijne bestemming.
Aan die niet zo gunstige huiselijke omstandigheden gaat iets
gebeuren. In de zomer van 1839 is Jan Hessels van Wolda de scholen
afgegaan met het lid van de permanente commissie dominee
Ruitenschild, en daar zijn een aantal voorstellen uitgekomen die
hij 4 juli 1839 op papier zet, invnr 213 scans 140-141. Op 8 juli
stuurt de directeur dat stuk naar Den Haag, invnr 213 scan 273.
Een van de voorstellen is dat Akkerman Bak overgaat van de
bijschool in Doldersum naar de (veel grotere) eerste bijschool van
Wilhelminaoord aan de Vierdeparten. Dat betekent een
loonsverhoging van 100 gulden per jaar, tot ƒ 250,- per jaar, wat
ongeveer ƒ 4,80 per week is, dus nog niet helemaal maar wel bijna
zoveel als hij als zaalopziener verdiende.
Het is wel vreemd dat hij 250 krijgt, want volgens het officiële
loongebouw van het koloniale onderwijs, zie hier, krijgt de
bijschoolhouder aan de Vierdeparten slechts 200 gulden per jaar.
Maar goed, dat soort inconsequenties komt in de koloniën heel vaak
voor. De permanente commissie besluit overeenkomstig het voorstel
op 1 augustus 1839 N1.
De familie moet wel verhuizen om in de buurt van de nieuwe werkplek te wonen. Op 8 augustus 1839 gaan ze naar hoeve 51. Ze staan in het bevolkingsregister van Wilhelminaoord met invnr 1355 dan op scan 49. Dat is tegenwoordig Oostvierdeparten 27, kadastraal Noordwolde C 614, met de coördinaten 52.87890 en 6.17132.
In een verslag een maand later, 14 september 1839, waarvan de
transcriptie op deze pagina
staat, meldt Jan Hessels van Wolda de overplaatsing, waar hij veel
goeds van verwacht. Die verwachting blijkt uit te komen bij zijn
schoolbezoek in de eerste week van december, waarvan hij 20
december 1839 verslag doet, invnr 221 scans 539-544. Hij schrijf
op scan 541 over Wilhelminaoord:
Het onderwijs van de 1e bijschool dezer kolonie, die sedert Aug. jl gehouden wordt door A. Bak, heb ik met genoegen bijgewoond. Het getal scholieren is hier tegenwoordig 39 kinderen van de dagschool, even zoo veel jongens en 28 meisjes op de avondschool. Uit de maandschriften blijkt, dat al de schrijvers dezer school goede vorderingen in de schrijfkunst maken.
De kinderen der dagschool zijn in vier afdeelingen verdeeld. De hoogste derzelve, 12 kinderen van 10-12 jaren oud, las in een werkje over de aardrijkskunde van ons vaderland, dat voorzien was van een kaartje, hetwelk door de kinderen, op halve vellen papier al vrij goed was afgetekend.
De tweede klasse, uit twee afdeelingen bestaande, oefent zich voornamelijk in lezen en schtijven, en de laagste, in welke slechts 5 kinderen geplaatst zijn, leeren letters en woordjes en beginnen op de leij te schrijven.
t Gezang, toepasselijk op het naderende kersfeest, was zacht en doelmatig, en de orde heel goed, bij den dag en des avonds.
In het jaarverslag over 1839, zie hier de transcriptie,
maakt Van Wolda slechts kort melding van de overplaatsing, en na
schoolbezoeken in maart 1840 rapporteert hij welke 12-jarigen er
bij Bak van de dagschool naar de avondschool gaan (en dus overdag
moeten gaan werken), invnr 226 scan 391.
En in juni van dat jaar geeft hij een overzicht, 231-414, welke avondscholieren helemaal niet meer naar school hoeven. Bij Bak zijn er in 1839 van de 10 kandidaten 8 van schoolgaan vrijgesteld, eentje moet nog op school blijven en eentje is bij het examen niet komen opdagen. In 1840 zijn er 11 onderzocht, van wie 4 vrijgesteld zijn en 7 nog avondschool moeten blijven volgen.
De volgende verplaatsing komt er al weer aan. De hoofdonderwijzer
van Willemsoord, Pieter van der Koogh,
is al een tijd ziek. Op 5 augustus 1840, invnr 234 scan 126, doen
Jan Hessels van Wolda en dominee Ruitenschild het voorstel hem
drie maanden verlof te geven om te kijken of hij in zijn vroegere
woonplaats Dordrecht weer helemaal gezond kan worden. Gedurende
die tijd zou Akkerman Bak dan zijn werk waarnemen.
De volgende dag, 6 augustus 1840, invnr 234 scan 152, stuurt de
directeur dit voorstel door naar de permanente commissie en die
beslist 21 augustus 1840 N9 dienovereenkomstig. Of ze ook akkoord
gaan met het voorstel dat Bak gedurende die dertien weken bovenop
zijn gewone loon ƒ 1,50 per week krijgt vanwege de extra
werkzaamheden weet ik niet, ik zie het nergens aangetekend.
Ze hebben iets meer dan een jaar op hoeve 51 van Wilhelminaoord
gewoond, als op 15 september 1840 het hele hebben en
houden weer op een kar moet. Te Willemsoord is een
onderwijzerswoning. Waar die staat is nergens vastgelegd, maar ik
neem aan dat die is vastgebouwd aan de school. Op die plek is
later een nieuwbouwschool gekomen, Paaslooregel 1, kadastraal
Steenwijkerwold A 182, met de coördinaten 52.82510 en 6.06130.
Als 'voorloopig hoofdonderwijzer' van Willemsoord staat Akkerman
Bak op folio 27 van het personeelsregister met invnr 998. Het
gezin staat als bewoners van de onderwijzerswoning in het stamboek
van Willemsoord met invnr 1361 op scan 169, in het
vervolg-stamboek met invnr 1362 op scan 172 en in het daarop
volgende stamboek met invnr 1363 op scan 176.
Akkerman Bak heeft nu een échte school onder zich. Op 21
november 1840, invnr 237 scan 498, schrijft Jan Hessels van Wolda:
De hoofdschool te Willemsoord, die in de twee verloopene maanden, welke Bak er werkzaam is, tot eene school van orde en werkzaamheid is terug gekeerd, telde in de beide vertrekken, 136 dagscholieren, des avonds 50 jongens of 40 meisjes, terwijl er des zondags avonds voor de Protestanten gelegenheid gegeven wordt tot oefening in het bijbellezen.
Met zo'n grote school heb je een ondermeester nodig. Op deze pagina houd ik
onder het kopje 'Hoofdschool Willemsoord' bij welke dat zijn. Ik
ben daar nog niet helemaal uit, maar ik weet wel dat er een
tijdlang wisselende kwekelingen van het Instituut te Wateren komen
helpen, die nergens bij naam worden vermeld en in veel gevallen
ook geen vergoeding krijgen, tot daar - zie verderop - achteraf in
voorzien wordt.
Begin november 1840 keert Pieter van der Koogh terug in de
kolonie, maar hij is er niet beter aan toe dan eerst. Daarom stelt
de directeur op 21 november 1840, invnr 237 scan 518 (met een door
de secretaris voor de permanente commissie gemaakte samenvatting
op scan 504) voor dat Van der Koogh voorlopig makkelijker werk
krijgt als 3e onderwijzer te Veenhuizen en Bak hem blijft
vervangen tot hij beter is. De permanente commissie gaat daar 21
december 1840 N13 mee akkoord en dus blijft de familie Bak
voorlopig in Willemsoord.
De ziekte lijkt bijna besmettelijk, want een jaar later, 30 november 1841, invnr 254 scan 438, meldt Van Wolda:
De onderwijzer Bak was ernstig ongesteld, en moest zijn school voor eenige dagen, aan den ondermeester overlaten. Thans hoor ik, dat hij bijna hersteld is.
Dat herstel zit er bij Pieter van der Koogh niet in. Hij blijft
kwakkelen en vraagt uiteindelijk zijn ontslag van de kolonie.
Daardoor is de positie in Willemsoord vacant en 3 september 1842,
invnr 268 scan 142, stelt Jan Hessels van Wolda voor Akkerman Bak
vast aan te stellen als onderwijzer van de hoofdschool te
Willemsoord, waarbij hij er op wijst dat aan die functie 'vrije
woning' verbonden is.
Op 28 september 1842, invnr 268-140, brengt de directeur dat
voorstel over aan de permanente commissie. Die bespreekt dat pas
op 1 december 1840 N3 en besluit er pas over op 24 december 1842
N2. Het aan die positie verbonden salaris is 375 gulden per jaar,
dus daar zal de familie blij mee zijn, want zoveel hebben ze in de
kolonie nog niet eerder verdiend.
Er gaat in de toekomst wel wat van af, want later wijst de directeur er op, invnr 332 scan 561, dat het gezin de schuld nog moet aflossen die het gemaakt heeft toen ze als kolonisten gevestigd waren, of door een wekelijks bedrag te betalen of door dat rechtstreeks op Baks salaris in te houden.
In het jaarverslag over 1842, zie alhier de
transcriptie, maakt Van Wolda melding van de vaste aanstelling,
invnr 277 scan 17, en daarna valt Baks naam als er examens zijn,
bijvoorbeeld in december 1842, invnr 269 scan 34, in april/mei
1843, invnr 275 scan 569, en in november 1843, invnr 287 scan 356.
Als er een tijdje onbetaalde ondermeestrers zijn geweest, krijgt
Bak in juli 1843 met terugwerkende kracht ƒ 1,50 per week ter
verdeling onder de kwekelingen die hem hebben geholpen. invnr 277
scans 270-271. Dat had, vindt de permanente commissie later, invnr
286 scan 305, niet mogen gebeuren zonder haar voorafgaande
toestemming, maar die kritiek poeiert de directeur af.
Op 21 april 1844 overlijdt Jan Hessels van Wolda, dus het is zijn opvolger Jan Hendrik Geraets die voortaan de scholen bezoekt en op 8 juli 1844 invnr 294 scan 793 (allekolonisten geeft abusievelijk 792) rapporteert:
De geschikte onderwijzer Bak, wist zijne leerlingen, op eene hem eigenaardige, vrolijke wijze bezig te houden, hunne gedachten bij ieder leerboek te leiden en niets te verzuimen, wat strekken kan ter ontwikkeling der verstandelijke vermogens. Ook hier hoorde men goede lezers, en zag men fraaie schrijvers, terwijl het teekenen en vooral het rekenen uit het hoofd ieders goedkeuring moest wegdragen.
Het getal kinderen bedroeg in de zoogenaamde groote school 71, en in de kleine 63, welke in beide vertrekken, behoorlijk in vier afdeelingen verdeeld waren.
Geraets schrijft ook het jaarverslag over 1844, zie de transcriptie. Hij meldt
over Willemsoord:
Met veel zorg werd het onderwijs te Willemsoord geregeld en behartigd. De bekwame Hoofdonderwijzer A. Bak en zijnen volgzamen ondermeester F.W. Dirker gaven op de geschiktste wijze onderrigt, des daags aan 137 en des avonds aan 84 leerlingen. Wat het verstand ontwikkelen, de harten der kinderen gunstig vormen en naar ieders toekomstige bestemming tot nut strekken kan, zag men hier voorbeeldig behandelen.
En uit invnr 307 scan 229 blijkt dat ook de pastoor van
Steenwijkerwold erg ingenomen is met de hulpvaardigheid en
voorkomendheid van Akkerman Bak.
Uit het jaarverslag over 1846 blijkt, invnr 339 scan 50, dat het
gezin van de hoofdonderwijzer een 'kostleerling' in huis heeft en
dat Bak ook les geeft aan enkele kinderen van buiten de kolonie,
vermoedelijk uir Steenwijkerwold, die behalve een bijdrage aan
zijn loon ook een tientje per jaar moeten betalen. Dat gaat in een
fonds dat aan het onderwijs ten goede komt.
Uit scan 51 blijkt dat er in dat jaar 155 dagscholieren op Baks
school waren, plus 95 avondscholieren, dus in totaal 250
leerlingen. Daarmee is het de grootste van de scholen in de vrije
koloniën, wat niet onlogisch is omdat Willemsoord ook de grootste
vrije kolonie is. Zondagschool is er dat jaar blijkbaar niet
gegeven of men heeft vergeten die aantallen te noteren.
Bij zo'n grote school zijn eigenlijk wel twee ondermeesters nodig
en na het vertrek in 1843 van Hendrik
Maij vanwege militaire dienst en in 1845 van Frederik
Willem Dirker na een benoeming in Veenhuizen, zijn als
ondermeesters de kolonistenzonen Jouke van der Kooij en A. Peters
werkzaam. Maar de Maatschappij betaalt de eerste één gulden per
week en de tweede helemaal niets.
Akkerman Bak vraagt, invnr 339 scan 672, daar wat aan te doen en
de directeur komt er 31 juli 1847, invnr 343 scan 3, op terug. En
dan noteert dominee Ruitenschild met potlood op scan 4 dat hij het
goed vindt er wat meer aan te besteden.
Dan verlaat de eerste uit het gezin de kolonie. De oudste dochter
Anna Catharina Bak trouwt 20 januari 1848 te Steenwijk met een
schippersknecht met de achternaam Van Ruth. Zulk soort zaken
dringt soms moeizaam tot de koloniale administratie door, pas op 1
juli 1848 wordt zij als ontslagen aangetekend.
Het volgende vertrek is triester. Zoon Fredrik Hendrik Bak
overlijdt, 15 jaar oud, op 12 maart 1852 te Willkemsoord.
Daarna vraagt dochter Maria Bak ontslag aan. De permanente
commissie besluit 21 mei 1852 N11 dat het goed is, maar dat loopt
weer achter de feiten aan want ze is 9 mei al getrouwd met een
bakker uit Weststellingwerf.
Volgens de kolonistendatabase krijgt Akkerman Bak vanaf 1852 een
jaarlijkse toelage van ƒ 25.- als voorzanger van de hervormde kerk
te Willemsoord. ik weet niet waar die informatie op gebaseerd is,
want ik zie het nergens staan, maar ik neem het wel voor waar aan,
want in bijna alle koloniën fungeren de hoofdonderwijzers als
voorzangers in de protestantse kerken. Het tijdstip klopt ook want
die kerk, die tegenwoordig vanwege het orgel een rijksmonument is, is in 1851 gebouwd.
In 1854 keert dochter Anna Catharina van Ruth-Bak met het 23
december 1850 geboren zoontje Wouter Gerardus Johannes van Ruth,
tijdelijk terug. Waarom dat is weet ik niet, maar 21 november 1854
N4 besluit de permanente commissie: 'kan met haar kind tijdelijk
bij haren vader blijven'. Hoe lang het duurt weet ik niet, maar na
een tijdje zijn ze weer weg.
Ook in 1854 komt in de kolonie Willemsoord wonen het gezin van
Joseph Benedictus Bak, scan 191 van invnr 1363, maar die zijn
joods dus die kinderen gaan naar de joodse bijschool in De Pol.
Dan overlijdt op 5 november 1856 na 16 jaar in
Willemsoord les te hebben gegeven meester Akkerman Bak. Zijn
weduwe en de enige nog thuiswonende dochter Hanna Christina Bak
moeten dan natuurlijk de onderwijzerswoning uit. De Maatschappij
biedt hen een woning voor een arbeidershuisgezin te Veenhuizen,
zoals ze in 1837-1838 al eens zes maanden bewoond hebben, aan en
dat accepteren ze. Op 16 januari 1857 arriveert de nieuwe
hoofdonderwijzer Janus Meijer Drees
en op 31 januari 1857 trekken de weduwe en haar dochtrer naar
Veenhuizen.
Ze staan op scan 12 van het arbeidersregister met invnr 1575.
Volgens het bevolkingsregister van Norg bewonen ze een
wijkmeesterswoning. Op 1 april 1857 krijgen ze weer gezelschap van
de kleinzoon van de weduwe, Wouter Gerardus Johannes van Ruth.
Maar je mag op de kolonie niet zomaar iemand in huis nemen, want
dat betekent een extra mond te voeden door de Maatschappij.
Dus op 14 april 1857 N7 besluit de permanente commissie dat hij
alleen kan blijven via een E-contract, zie hier,
waarbij er ƒ 60,- per jaar voor zijn verblijf betaald wordt.
Dat trekken ze één jaar. Op 1 maart 1858 vertrekt de kleinzoon
weer, naar ik aanneem naar zijn ouders.
Hanna Christina Bak wordt bij besluit van 27 mei 1859 N7
aangesteld tot naaivrouw bij het eerste gesticht. Op 30 april 1865
overlijdt Gerardina Johanna Gieben weduwe Bak. Dan is alleen Hanna
Christina Bak er nog. Ik weer niet wanneer zij, als laatste van
het gezin, uit Veenhuizen vertrekt, maar het is na maart 1876 als
zij wordt aangesteld als 'knipster' en daarmee Rijksambtenaar
wordt.