Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





Meesters Albertsma: Klaas en Albert Teeuwis Albertsma, weeskinderen uit Schoterland als bijschoolhouders in Wilhelminaoord


Zoals wel vaker maakt de koloniale administratie vrolijk een potje van achternamen en patroniemen. Bij Klaas Teeuwis Albertsma streept men het 'ma' in de achternaam weg zodat hij een tijd lang als Alberts in de boeken staat. Bij Froukje Teeuwis Albertsma laat men het patroniem weg. Bij Albert Teeuwis Albertsma spelt men de patroniem afwisselend als Theeuwes en Thewits. Nu kun je met dat patroniem inderdaad alle kanten op, want de naam van hun vader wordt op allelei manieren gespeld.

Zonder daar al te veel belang aan te hechten houd ik hier de in de kolonieadministratie meest voorkomende spelling aan. Zie bovenaan de pagina hoe de hierna genoemde inventarisnummers te bereiken zijn.

Albert Teeuwis Albertsma is geboren op 27 februari 1816 te Heerenveen. Hij wordt op 2 juli 1825 vanuit Schoterland de kindergestichten te Veenhuizen binnengebracht. Hij is dan dus negen jaar oud, hij wordt ondergebracht in Veenhuizen-3 en hij heeft in de wezenregisters met invnr 1572, 1410 en 1411 het weesnummer 1437.

Klaas Teeuwis Albertsma is zijn oudere broer, geboren 6 januari 1810 of 6 juni 1810 te Heerenveen. Hij komt gelijk met zijn broertje op 2 juli 1825 vanuit Schoterland in Veenhuizen, dan dus vijftien jaar oud. Ook hij wordt in het derde gsticht ondergebracht en hij heeft het weesnummer 1436 in de invnrs 1572, 1410 en 1411.

Froukje Teeuwis Albertsma is geboren 14 september 1811 en komt pas jaren na haar broers in de kindergestichten. Blijkbaar was er eerst familie die voor haar zorgde. Ze komt op 26 juli 1832, dus twintig jaar oud, in Veenhuizen aan en heeft weesnummer 1104 in het wezenregister met invnr 1411.


Froukje Teeuwis Albertsma

Laat ik eerst Froukje maar doen, want dat is het meest simpel. Na twee jaartjes in het kindergesticht gaat zij op 26 maart 1834 met ontslag. Waar ze dan naar toe gaat weet ik niet, maar dat zal staan in de ontslagvoordracht die zich in invnr 1432 (nog niet gedigitaliseerd) moet bevinden.

Met haar twee broers is het een stuk ingewikkelder. Ze gaan allebei het onderwijs in, ja, maar er zijn diverse stukken waarin alleen vermeldt wordt dat 'Albertsma' zus of 'Albertsma' zo en dan valt er niet achter te komen of er nu Klaas bedoeld wordt of Albert. Het kan dus zijn dat ik af en toe de verkeerde heb, maar ik doe mijn best.

Zo veel mogelijk chronologisch:


Ontslag Klaas 1831

Invnr 1411 meldt op 17 Maart 1831: 'Klaas Albertsma ontslagen doch niet vertrokken.' Hij mag dan niet meer tot de weeskinderen gerekend worden, maar hij is er nog wel. Het duurt een paar jaar eer duidelijk wordt waar dan precies. Dat blijkt te zijn in het tweede gesticht.

In zijn jaarverslag over 1834, afgedrukt in het via www.delpher.nl te bereiken maandblad Vriend des Vaderlands van 1835 pagina 495, schrijft de adjunct-directeur voor het onderwijs Jan Hessels van Wolda over de hoofdmeester Flierman van dat gesticht: 'De verdienstelijke onderwijzer Flierman heeft zeer goede hulp aan den eersten ondermeester Albertsma, die, op zich zeiven staande, genoegzame bekwaamheid en geschiktheid zou bezitten, om eene bijschool goed te besturen.'

Ik neem aan dat de dan 23-jarige Klaas bedoeld wordt. Uit een verslag dat Van Wolda op 1 juli 1835 schrijft na een bezoek aan Veenhuizen, afgedrukt op deze pagina, blijkt dat Klaas vooral met de allerkleinsten werkt.

Uit het jaarverslag over 1835, afgedrukt op deze pagina, blijkt dat ondermeester Albertsma bij het tweede gesticht zeer lange dagen maakt. Hij en de andere ondermeesters krijgen voordat de kinderen komen zelf les van de hoofdonderwijzer van het tweede gesticht en aan het eind van de dag geven ze ook nog eens avondschool.


Schoolonderwijzersvergadering

Het jaar daarop wordt Albertsma genoemd als een van de aanwezigen op de schoolonderwijzersvergadering.van 13 augustus 1836. In een stukje dat ik daar ooit van gemaakt heb voor een VeleHanden-project, zie aldaar, ga ik er abusievelijk van uit dat het om Albert gaat. Maar er staat 'N. Albertsma' en dat is natuurlijk de 'N' van Niucolaas oftewel Klaas. Het blijft wel een beetje grappige bijeenkomst.

Uit het jaarverslag over 1836 blijkt dat 'den zeer bekwamen ondermeester Albertsma' overgaat van het tweede gesticht naar het eerste gesticht van Veenhuizen om het daar massale onderwijs te helpen, zie op deze pagina. Volgens folio 55 van het personeelsregister met invnr 998 is hij dan '3e onderwijzer', wat ietsje hoger is dan ondermeester.

Ook Albert in het onderwijs

Een tijdje later blijkt dat ook Albert Teeuwis Albertsma tot het onderwijzersgilde is toegetreden. Op 9 februari 1838 moet Van Wolda gaan schuiven met zijn personeel om links en rechts vacatures op te vullen. Een van de wijzigingen is dat de onderwijzer van de tweede bijschool van Wilhelminaoord, in het gedeelte van Doldersum dat later Boschoord zal gaan heten, overgaat naar de veel grotere eerste bijschool van Wilhelminaoord in de Oostvierdeparten.

En om dat kleinere bijschooltje te gaan doen draagt Van Wolda 'wegens den langeren diensttijd dan anderen van de laagste klasse' voor 'den 1e ondermeester van het 1e Gesticht te Veenhuizen Albert Albertsma'..Dus blijkbaar doet hij het al langere tijd. De bedoelde brief bevindt zich in invnr 192 en vul dan rechtsonder het paginanummer 185 in.

Ontslag Albert in 1838

Volgens Van Wolda stond Albert al op de ontslagvoordracht voor 1838. In invnr 1413 wordt inderdaad genoteerd dat hij als wees in maart 1838 ontslagen wordt. Om administratieve redenen moet hij wel ergens anders staan. Op 27 maart 1838 schrijft de directeur der koloniën, invnr 193 scan 274:

Frederiksoord den 27 Maart 1838

Ik heb de eer UWEdGeb: op art: 3 en 4 der Resolutie van de 15e dezer maand N. 29 te antwoorden, dat de ontslagen Weezen A. Albertsma N. 1437 en A. Ellinkhuizen N. 1663 zullen worden overgeschreven onder die genen, welke bij particulier contract geplaatst zijn, blijvende dezelve aldus in denzelfden Stand van Kolonisten, en tegen dezelfde belooning als Ondermeester geëmploijëerd, waaromtrent ik hier nog moet bijvoegen, dat er nog geen overvloed van geschikte Jongelieden voor het onderwijs in de kolonien bestaat.

Zie voor uitleg over wezen op particulier contract op deze pagina en Albert komt te staan bij de transcriptie van toegang 0137.01 invnr 652 op deze pagina.


Albert naar Wilhelminaoord

Blijkbaar duurt het een jaar eer Albert feitelijk het bijschooltje gaat runnen. In het personeelsregister met invnr 998, waar men af en toe zijn best doet om Albert en Klaas door elkaar te halen, staat dat het besluit door de permanente commissie genomen wordt op 1 augustus 1839 onder agendapunt N1. Dat heb ik niet gezien maar zou in invnr 491 (nog niet gedigitaliseerd) moeten zitten. En erachter staat 'Albertsma van Veenh. 1 den 10 augustus 1839'.

Per die 10e augustus is hij ook inwoner van Wilhelminaoord. Hij wordt ingedeeld bij het gezin van Johannes Beun junior, een kolonistenzoon die een paar maanden geleden zelf kolonist is geworden. In de registers van Wilhelminaoord met de invnrs 1355, 1356 en 1357 staat Albert bij dat gezin ingeschreven op hoeve 90. Hij zal meer dan vijftien jaar bij dit gezin blijven wonen.

Zijn overplaatsing wordt door Jan Hessels van Wolda gemeld in het jaarverslag over 1839, zie deze pagina.


Klaas ook naar Wilhelminaoord

Als Van Wolda op 2 december 1839 uitgebreid verslag doet van een weekje onderzoek bij de scholen in Veenhuizen, afgedrukt op deze bladzijde, is Klaas Albertsma nog de derde onderwijzer van het eerste gesticht. Maar daar gaat verandering in komen.

In het jaarverslag over 1842 meldt Van Wolda dat Nicolaas Teeuwis Albertsma is aangesteld als onderwijzer bij de eerste bijschool van Wilhelminaoord. Zodat vanaf dat moment allebei de bijscholen van die kolonie in handen van de Albertsma's zijn. Volgens het personeelsregister met invnr 998 wordt dat besluit genomen op 24 december 1842 onder agendapunt N2 (heb ik niet gezien, maar moet in invnr 535, niet gedigitaliseerd, zitten). Maar volgens het jaarverslag neemt Klaas Teeuwis de post dan al langer waar. Het personeelsregister meldt ook dat Klaas dan 200 gulden per jaar verdient en Albert 150.


Veel lof

In datzelfde jaarverslag, zie deze pagina, schrijft Van Wolda ook over Klaas: 'Albertsma is een bedaard, eenvoudig mensch, standvastig in beginselen, in de school ijverig en gemoedelijk, en bovendien iemand die, daartoe gelegenheid zijnde, zijne leerlinge gaarne naar boven wijst.'
Terwijl diens jongere broer Albert 'vooral aanleg heeft om de eerstbeginnende aan te brengen'.

En ook als Van Wolda overleden is en zijn werk wordt voortgezet door Jan Hendrik Geraets, die de beide Albertsma's nog kent uit de tijd dat hij hoofdonderwijzer in Veenhuizen-1 was, komt er lof. In zijn eerste jaarverslag, dat over 1844, schrijft Geraets over de broers, zie deze pagina: 'Beide gaven bewijzen van belangstelling en gemoedelijke trouw in het werk .'


Huwelijken Klaas

Het is me een raadsel waar Klaas Teeuwis Albertsma de eerste jaren in Wilhelminaoord woont. Hij moet ergens bij een gezin zijn ondergebracht, want de scholen in de koloniën hebben geen onderwijzerswoningen erbij. Dat laatste betekent ook dat als een onderwijzer een gezin wil stichten, hij moet zien op de een of andere manier een koloniale hoeve te bemachtigen. Dat krijgt Klaas voor elkaar en dan trouwt hij op 2 augustus 1847. De bruid is:

● Helena of Magdalena Elzing/Elsing, geboren 24 augustus 1822 te Wilhelminaoord. Zij is een dochter van de Haagse kolonist Pieter Elzing. Een broer van haar is getrouwd met een zus van de Johannes Beun waar Albert in huis woont, dus misschien is dat hoe Klaas en Helena elkaar hebben leren kennen.

Ze krijgen een woning 'uit de contributie' van Heerenveen, de geboorteplaats van Klaas. Zie voor uitleg over 'uit de contributie' deze pagina. In de registers van Wilhelminaoord met invnrs 1356 en 1357 staan ze eerst bij hoeve 99 en later bij hoeve 50. Ze krijgen twee kinderen:

● Petronella Albertsma, geboren 9 mei 1848 en
● Johanna Albertsma, geboren 9 september 1850.

Dan overlijdt echtgenote Helena Elzing op 14 januari 1851. Nog hetzelfde jaar wil Klaas hertrouwen. De zo even al genoemde zuster van de Johannes Beun bij wie broer Albert inwoont is namelijk inmiddels weduwe geworden. Op de kolonie moet je voor een huwelijk toestemming hebben. Dat besluit neemt de permanente commissie volgens een aantekening in invnr 1357 op 19 augustus 1851 onder agendapunt N10 (niet gezien, maar moet in invnr 707, niet gedigitaliseerd, zitten). Op 29 oktober 1851 vindt het huwelijk plaats, zijn nieuwe bruid is:

● Lena Beun, geboren 25 mei 1809, weduwe van Gerardus Johannes Elzing, zaalopziener te Veenhuizen die een zeer opvallende rol speelt als verdachte van verleiding van een weesmeisje in De kinderkolonie pagina 342-345..


Huwelijk Albert

Albert heeft inmiddels gemerkt dat het onderwijzersambt ook zijn problemen heeft. Hij krijgt een woedende koloniste op zijn dak als hij twee meisjes heeft laten nablijven, zie deze pagina. Vele jaren later is er zelfs sprake van - zie deze pagina - dat een 'kolonistenzoon onderwijzer Albertsma heeft mishandeld in diens eigen huis', maar omdat ik daar alleen een samenvatting en geen transcriptie van heb, weet ik niet of hier Albert of Klaas het slachtoffer is.

Ook Albert krijgt trouwplannen. De trouwdatum is 27 april 1855 en de bruid is:

Jantje Zwaan/Swaan, geboren 7 januari 1825. Zij is de dochter van de kolonistenzoon Klaas Zwaan, wiens echtgenote, dus Jantjes moeder, een aantal maanden na Jantjes geboorte is overleden. Al vanaf haar achtste woont ze als ingedeelde in Wilhelminaoord.

Maar het krijgen van een koloniale hoeve is nogal een drama. Dat komt vooral omdat de Maatschappij van Weldadigheid inmiddels in grote financiële nood zit. Albert en Jantje kunnen een hoeve krijgen 'op het contract' van de weesvoogden in Harlingen - zie voor uitleg over contracten deze pagina - maar de permanente commissie wil eerst garanties dat de jaarlijkse huur betaald wordt. Die garantie krijgt ze van Heerenveen en dan schrijven burgemeester en wethouders van Harlingen.op 18 januari 1855, invnr 797:

Harlingen, 18 Januarij 1855

Onderwerp: Colonisatie
                   
Beantwoordende den brief van U Mijne Heeren! Van den 6 Januarij 1855,N17, hebben wij de eer, bij deze te berigten dat de overname en plaatsing op de binnenste hoeve van Albertsma als huisgezin op de daarbij gestelde voorwaarden en alzoo onder borgstelling van de subcommissie te Heerenveen voor de stipte voldoening der jaarlijksche uitkering ad f 50,00 door ons wordt goedgekeurd, zonder dat daaruit nu of in het vervolg voor ons eenig geldelijk nadeel zal kunnen voortspruiten, of bij het weder openkomen der hoeve, het regt van vereeniging worden belemmerd.

De Burgemeester en Wethouders van Harlingen


Duimschroeven

Daarmee is het dus akkoord, maar dan neemt op 2 februari 1855 onder agendapunt N3, invnr 797, de permanente commissie een besluit waarbij de duimschroeven goed aangedraaid worden:

’s-Gravenhage, den 2 Februarij 1855

De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid

Nader gelezen den brief van den Heeren Burgemeester en Wethouders van Harlingen van den 18 Januarij jl.N43,

Gelet op dien van den subcommissie te Heerenveen van den 15 December ll. N18,

Mede gelet op de missive van den Directeur der Kolonien van den 5 September ll. N2426, 7 october N15/6 Januarij ll. N17/

Besluit:

1. Den Directeur voornoemd te kennen te geven dat door den Heeren Burgemeester en Wethouders van Harlingen als nu toestemming is verleend, tot plaatsing op eene hoeve van A.T. Albertsma, onderwijzer in de bijschool van Kolonie 2, met magtiging om hem, na aangegaan huwelijk met Jansje Zwaan, in vervanging van het gezin van R.L.de Groot als gewoon kolonistenhuisgezin onder N 167B te vestigen,
met dien verstande echter, dat hem geene eerste verstrekkingen zullen worden gedaan en hij zelf in de kosten van het ten dezen benoodigde zal moeten voorzien, terwijl hij overigens, in verband tot de gestelde voorwaarden door het genoemde bestuur van Harlingen en in overeenstemming met de verpligting, welke de subcommissie te Heerenveen op zich heeft genomen, zal hebben te zorgen dat de verschuldigde jaarlijksche som van f 56,50 stiptelijk worde opgebragt, en in ieder geval zoo na mogelijk worde aangezuiverd, gelijk zulks bij het rapport des Adjunct-Directeurs der gewone Kolonien bij des Directeurs opgemelde missive overgelegd, dan ook wordt aangegeven, teneinde de Subcommissie te Heerenveen niet dan in uitersten nood en bij omstandigheden onafhankelijk van den wil van de kolonisten tot bijpassing van eenig tekort behoeven over te gaan.

2. Te schrijven als volgt aan Burgemeester en Wethouders van Harlingen:
In antwoord op Uwe missive van den 18 Januarij jl.N143 hebben wij de eer U Edelachtbaren te kennen te geven, dat wij als nu autorisatie hebben verleend aan A.T.Albertsma op den voet en de voorwaarden daarbij vermeld, op eene hoeve te vestigen, en zulks in vervanging van het gezin van R.L. de Groot, gevestigd geweest op Contract met Uwer voogden van het Algemene Weeshuis ten Uwent.
De Permanente Commissie.

3. Aan de Subcommissie te Heerenveen:
Het strekt ons tot genoegen U Edelen, in vervolg op onze missive van den 6 Januarij ll.,N17, mede te deelen dat door Heeren Burgemeester en Wethouders van Harlingen, als nu toestemming is verleend om A.T.Albertsma op eene hoeve ter beschikking van U Edelachtbaren te vestigen, onder voorbehoud dat door U Edelen zal worden aangezuiverd wat de kolonist op de bedoelde jaarlijksche betaling mogt tekort komen:
en dus op den voet en den voorwaarden als bij uwe missive van den 15 December ll. N18 (6 Januarij ll.N17) is omschreven.
Naar aanleiding hiervan hebben wij dan ook de koloniale Directie gemagtigd aan die vestiging gevolg te geven, nadat Albertsma met Jansje Zwaan zal zijn in het huwelijk getreden; terwijl wij daarbij dien kolonist uitdrukkelijk de verpligting hebben opgelegd zorg te dragen dat de verschuldigde penningen zoo veel mogelijk door hunzelven worden opgebragt. Met het eventueel tekort zullen wij, te zijner tijd, Uwe plaatsing rekening doen belasten.
De Permanente Commissie.

4. Den secretaris (comptabele) te magtigen om de rekening van plaatsing der Subcommissie te Heerenveen eventueel te belasten met hetgeen door het huisgezin van den genoemden kolonist A.T.Albertsma op de jaarlijksche betaling van f 56,50 per hoeve mogt worden tekort gekomen, als zijnde het onder die voorwaarden door tusschenkomst van de Subcommissie Contract met Heeren Armvoogden van het Algemeen Weeshuis te Harlingen aangenomen. Extract van het 1 Lid dezer zal worden gezonden aan den Directeur der Kolonien en extract van het 4 Lid aan de secretaris (comptabele).
De Permanente Commissie.


Tegemoetkoming

Maar ze weten toch precies hoeveel ze Albert betalen? Dan kunnen ze ook de gevolgen overzien. Een onderwijzer met een programma als in de kolonie heeft geen uurtjes over waarin hij nog wat extra's kan verdienen. Een van de leden van de permanente commissie heeft het op een apart rekenvelletje bij invnr 797 ook nog eens nagegaan.

Het salaris van Albertsma is ƒ 150,00 of ’s weeks ƒ 2,88½, hetwelk op den staat van verdiensten als kolonist verrekend wordt.
Hiervan wordt door hem genoten:
Aan aardappelen ƒ 0,45   
Aan brood ƒ 0,52½
Aan kleeding en huisraad ƒ 0,60   

ƒ 1,57½
Winkelgeld ƒ 0,86½ 

ƒ 2,44   
Reserve,wordt ingehouden ƒ 0,44½ 

ƒ 2,88½

Uit de huur moet de landhuur enzovoort  bestreden worden ad  ƒ 56,50 waarop dus jaarlijks moet tekort komen ƒ 32,16.

Bij eene verhoging van salaris op den tegenwoordigen voet van uitbetaling kan hem slechts de helft van het verhoogde bedrag winkelgeld ten deel vallen, daar de wederhelft aan huur moet worden opgelegd.


Financiële nood

Dat gaat dus niet goed. Als Jan Hendrik Geraets op 19 mei 1856 verslag doet van zijn schoolbezoeken vraagt hij extra aandacht voor het trieste lot van Albert Theeuwes Albertsma, zie onderaan op deze pagina. Zijn pleidooi wordt ondersteund door de directeur der koloniën, zie deze pagina, en onderaan diezelfde pagina neemt de permanente commissie het besluit Albert Albertsma iets tegemoet te komen.

Het echtpaar Albertsma-Zwaan is vanaf 27 april 1855 te vinden in het register Wilhelminaoord met invnr 1357 op hoeve 94. Ze krijgen de volgende kinderen:

Nicolaas Albertus Albertsma, geboren 23 februari 1856,
Johanna Petronella Albertsma, geboren 23 februari 1857,
Helena Klazina Albertsma, geboren 22 maart 1859,
Albertus Teeuwes Albertsma, geboren 17 oktober 1861, en
Johannes Chr. Albertsma, geboren 11 augustus 1865.

Die laatste is niet geboren in Wilhelminaoord, want volgens de kolonistendatabase (ik heb het niet nagekeken) vertrekken Albert en zijn gezin op 14 februari 1863 uit de kolonie. Blijkbaar bevalt het in de gewone maatschappij toch niet zo, want op 4 maart 1868 worden ze vanuit Heerenveen weer geplaatst en dan in de kolonie Willemsoord. Daar overlijdt Albert Teeuwis Albertsma op 28 januari 1869.

Oudere broer Klaas woont vanaf 19 februari 1864 ook in Willemsoord, als hij tweede onderwijzer wordt op de hoofdschool van Willemsoord. Hij overlijdt daar op 6 augustus 1888, 78 jaar oud, beroep onderwijzer.


Klaas Teeuwis Albertsma wordt genoemd op pagina 347 van De kinderkolonie, de beide broers op pagina 245 van De strafkolonie.


Naar alles stukken over weeskinderen in Veenhuizen.
Naar alle stukken over onderwijs in de koloniën.