Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Wateren den 21e februarij 1840
Na daartoe door den Heer Directeur der Kolonien te zijn
uitgenodigd, heb ik wederom de eer UWEdGeb. van den toestand van
het schoolonderwijs in de kolonien der Maatschappij van
Weldadigheid, over het jaar 1839, kortelijk verslag te doen, mij
te dien einde bepalende:
I tot het personeel der onderwijzers, de schoolgebouwen,
enz.
II tot de bijzonderheden die op het onderwijs min of meer
invloed hebben gehad, en
III tot het onderwijs op iedere school zelve.
Wat vooreerst de onderwijzers betreft: de voornaamste verandering
in het personeel derzelve is veroorzaakt door de aanvulling der
vacature van den hoofdonderwijzerspost bij het 3e gesticht te
Veenhuizen, in het vorige jaar ontstaan.
De 2e onderwijzer bij dat gesticht, S. Braak, dien men
voor deze betrekking het meest geschikt oordeelde, tot
hoofdonderwijzer aangesteld zijnde, is voor hem tot 2e
onderwijzer, aldaar, benoemd, de onderwijzer van de 5e klasse, Daniel
Was; voor deze wederom A. Bak, zijnde van de 6e
klasse; voor Bak, den 1e ondermeester van het 1e gesticht
te Veenhuizen, A. Albertsma, en voor dezen eindelijk den
kweekeling van Wateren, W. F. Dirker.
Voorts zijn er in den loop des jaars van onze ondermeesters voor
de Nationale Militie opgeroepen: twee van het 1e en één van het 3e
gesticht te Veenhuizen en één van de gewone kolonien, terwijl aan
de Ommerschans de ondermeester Nieuwenhuis ontslagen werd.
Voor de gestichten te Veenhuizen waren voorloopig de noodige
jongens voorbereid, die de openvallende plaatsen dadelijk, zoo
goed mogelijk hebben aangevuld, en voor de vacature in kol: 2,
daar geen geschikt voorwerp gevonden werd, is de kweekeling van
Wateren, H. Maij, benoemd, daar te Ommerschans, waar
insgelijks gebrek was aan een bekwaam jong mensch, de keuze zich
provisioneel bepaald heeft op den bekenden van Steenwijk,
dien ik in de zalen, bij gelegenheid van het middag-eten, zoo
doelmatig had hooren lezen en bidden.
Alzoo zijn al de opengevallene plaatsen door eigen volk wederom
aangevuld, en, dat mij hier zeer aangenaam is te kunnen vermelden,
de verplaatste onderwijzers en nieuwe ondermeesters hebben door
hunnen ijver en geschiktheid alle getoond, dat zij die bevordering
niet onwaardig zijn.
De overige onderwijzers en ondermeesters zijn gebleven en hebben
hun vroeger begonnen werk voortgezet.
Aan de schoolgebouwen is, in 1839, weinig veranderd en verbeterd.
Alleenlijk is de geheele school bij het 1e gesticht, die in het
vorige jaar zoo veel vertimmering had ondergaan, behoorlijk
geverwd, terwijl de banken en tafels in de school van kol.1, die
zeer ondoelmatig voor kinderen waren, veel verbeterd en in een
goede staat gebragt zijn.
II De voornaamste middelen, die het onderwijs in de hand
hebben gewerkt, zijn de volgende:
a De schoolmeubelen zijn in alle kolonien goed in
stand gehouden; overal waren de noodige zwarte borden, tot het
aanleeren der lees- en schrijfkunst, het klassikaal rekenen en het
voorteekenen van deze en gene figuren, om teekenen te leeren en
den tijd nuttig te besteden, aanwezend, alsmede de noodzakelijkste
landkaarten, de leestafels van Prinsen, en hier en daar ook
gedrukte afbeeldingen uit de drie rijken der natuur, vooral van
dat der dieren. Ook is elke school van eene eenvoudige Nederl.
elle voorzien, dat veel noodiger is dan het overal hebben van een
kostbaar stel maten en gewigten, daar toch de elle maat de
grondslag is van alle maat en gewigt.
b. de verbeteringen, in het vorige jaar begonnen en
opgegeven, zijn voortgezet en tot meerdere volkomenheid gebragt.
c. De vergaderingen van het onderwijzers gezelschap der
gewone kolonien hebben veel bijgedragen ter gelijkmaking van het
onderwijs der onderscheidene scholen, tot opwekking van eenen
gepasten naijver der onderwijzers en tot eene nuttige mededeeling
van ieders verkregene ervaring in het onderwijs en de opleiding
zijner leerlingen.
d. Het vroeger te Veenhuizen bestaande
onderwijzersgezelschap, is, door UwelEdG. gunstige tusschenkomst,
in de laatste maanden des jaars geheel hersteld, en er is geregeld
elken 2e maandag der maand, bij beurten aan de gestichten,
vergadering gehouden. Aldaar is insgelijks de gewoonte ingevoerd
van het onderwijs der morgenschool, vóór het afdoen der overige
werkzaamheden, met elkanderen, bij te wonen, van welken maatregel
hier veel goeds te verwachten is.
e. De toegang tot de scholen, bij de gestichten en in alle
kolonien en wijken, is, zooveel mogelijk, gemakkelijk gemaakt,
door het goed onderhouden der wegen en paden, die het geheele jaar
door bruikbaar waren.
f. Al de scholen zijn van goede Engelsche lampen voorzien,
die, behoorlijk onderhouden, des avonds, het noodige licht geven
g. Na alle gehoudene schoolbezoeken, zoowel van die, welke
ik vóór en na dien tijd, alléén gedaan heb, als van die, welke in
junij door UwEdGeb. geacht Medelid, den Weleerw. zeer Geleerden
Heer G. Ruitenschild, wiens voorlichtingen en raadgevingen
wij op hoogen prijs stellen, gedaan zijn, is iederen onderwijzer,
voor zoo ver noodig, schriftelijk kennis gegeven van de gemaakte
opmerkingen en van hetgeen, dat men gaarne op zijne school
veranderd zoude zien.
Terwijl hier tot de nadeelen gebragt moet worden, het volgende:
a. In de eerste maanden des jaars heerschten de mazelen in
sommige kolonien, waardoor verscheidene kinderen verhinderd werden
de scholen te bezoeken.
b. In het voorjaar werden de grootste schoolkinderen
gebezigd tot aardappelpooten, in de herfst tot aardappels rooijen,
en verscheidene dagen in augustus alle kinderen, die daartoe
geschikt waren, tot het zoeken van bremzaad.
c. Met het verwen der school bij het 1e gesticht te
Veenhuizen verliepen vier weken.
III Hierop tot de beschouwing van het onderwijs op iedere
school overgaand, begin ik met die der gewone kolonien
a. Het onderwijs op de school van kol. 1 is met
vrucht gegeven. De laagste klasse der dagschool bevat maar ruim
een derde gedeelte van de hoogste, en de beide avondscholen te
zamen tellen slechts vier gebrekkige leerlingen, die, wegens
vroeger verzuim, achterlijk zijn, en hoedanige er uit den aard der
zaak altijd eenige zijn zullen.
De kinderen der hoogste afd. van de dagschool, die in het lezen en
schrijven goed bedreven zijn, en in alle opzigten wel ontwikkeld,
hebben in de aardrijkskunde goede vorderingen gemaakt, zoo dat zij
in het laatst des jaars, een vrij naauwkeurig landkaartje maakten
en zich in de eerste beginselen onzer moedertaal, wekelijks
vlijtig oefenden.
De gemoedsstemming der dag- en avondscholieren liet niets te
wenschen over.
b. In aanmerking nemende, dat de hoofdschool van kol
2 op onderscheidene tijden, ook tot andere einden dient,
levert dezelve nogtans geene ongunstige uitkomsten op: de
kinderen gingen gaarne ter school, waren daar steeds ijverig
werkzaam, en gedroegen zich zeer goed.
De hoogste afdeelingen lezen een goeden toon. Meer dan
vroeger, heeft de onderwijzer zich met aardrijks- en taalkunde
bezig gehouden; het klassikaal rekenen werd met een goed gevolg
beoefend en het schoolgezang voldeed hier zeer.
Het getal bejaarde achterlijken is niet groot.
De leerlingen der dagschool, zoo nabij de verschillende fabrijken,
geven zich vele moeite, om met hun 12e jaar van de school te gaan,
dat ook met allen, die niet om bijzondere redenen achterlijk zijn,
plaats heeft, en de avondscholieren die zich insgelijks wel
gedroegen, gingen het geheele jaar door, vrij geregeld ter school.
c. De 1e bijschool dezer kolonie, die der
Oostvierde parten heeft aanmerkelijke verbeteringen ondergaan,
vooral in de goede orde, in het doelmatig schrijven, in de
aardrijkskunde en in het gezang.
Stond zij in vroeger jaren, bij den andere vergeleken, altijd ten
achteren, bij het einde dezes jaars was dezelve ruim met de vorige
gelijk.
De leerlingen van de hoogste afdeeling maken van de provincien
onzes vaderlands, in welker geschiedenis zij geene vreemdelingen
zijn, eene vrij naauwkeurige kaart. De kinderen der dagschool en
ook alle avondscholieren, met uitzondering van drie achterlijken,
gingen hier gaarne naar school.
d. Op de 2e bijschool dier kolonie, die meer
leerlingen kon bevatten, werden, in den zomer, ook de kinderen der
huisgezinnen te Groot Wateren onderwezen. Hier waren steeds
bekwame leerlingen, en er bestonden geene redenen van eenige
klagte; de jonge onderwijzer nam gaarne goeden raad aan en hij en
de huisgezinnen waren met elkanderen te vreden.
Al de onderwijzers der kolonien te Frederiksoord genoten het
geheele jaar door, het groote voorregt van gezond te wezen, zoo
dat zij hun werk met genoegen hebben mogen verrigten.
e. Niet geheel zoo gunstig was het in dat opzigt te
Willemsoord, daar de onderwijzer der belangrijke hoofdschool
dezer kolonie, gedurende de eerste helft des jaars, gedurig
ongesteld was; het onderwijs leed daarbij natuurlijk schade, doch
later was dat beter, de onderwijzer werd wederom gezond en kreeg
alzoo nieuwen moed tot het werk hem aanbevolen, werkte naderhand
ook ijverig aan zijne taak en nam de opwekkingen en te
regtwijzingen, hem tusschen beide gegeven, ter harte.
Op de dagschool werd het aangename kinderwerkje van van Alphen,
dat nu overal in de kolonien is ingevoerd, aangeschaft, terwijl de
orde en de regeling der werkzaamheden op de avondschool, in het
laatst des jaars, veel verbeterd zijn geworden, zoo dat ook nu
deze school, op dier wijze voortgaande, eerlang onder onze besten
gerekend zal kunnen worden.
f. De stand van het onderwijs der vaste bijschool te
Willemsoord, is, ook om onderscheidene oorzaken, het
achterlijkst.
De 1e en 3e klasse des dagschools bevat nagenoeg even veel
kinderen, en op de meisjes avondschool zijn nog drie zeer ten
achteren, dezulke die kort geleden aangekomen zijn.
Voorts hebben ook hier de opwekkingen gevolg gehad: de regeling
der schooltijden is verbeterd en voor het onderwijs der vele
kleinen en achterlijken, welke volstrekt geholpen moeten worden,
is door eene verbeterde klassificatie der verdergevorderden, die
in alles welgeoefend zijn, meer tijd gevonden.
Van deze veranderingen, kunnen, op goede gronden, de beste
gevolgen verwacht worden.
g. Eindelijk kan ik van de school voor de
Israëlitische kinderen nog met genoegen vermelden, dat
dezelve met ijver en naauwgezetheid bezocht en gehouden is.
Zeer bevallig was hier alle onderwijs vereenigd, en geen kind,
beneden 13 jaar, verlaat de school, daar de onderwijzer er zeer op
aandringt, dat ze als dagscholieren hunne geloofsbelijdenis
afleggen, waarbij deze kinderen een jaar onderwijs winnen.
Voor dat ik nu de beschouwing van de scholen dezer kolonien
eindig, heb ik nog de eer hier te vermelden:
1e dat er in de maanden maart, junij, september en
december, gelijktijdig met het gewone schoolbezoek, op elke school
onderzoek heeft plaats gehad naar de gemaakte vorderingen der
kinderen, die hun 12e jaar hadden bereikt, ten einde tot de
katoenfabrijken over te gaan, dat er telkens zoo veel van de
dagschool tot de avondschool zijn afgegaan, als daarvoor vatbaar
waren.
2e dat er in de maand april, in tegenwoordigheid van den
Heer Adj. Direkteur van hunne verpligting tot schoolgaan,
voorwaardelijk, voor één jaar, zijn vrijgesteld: 145 jongelieden.
3e dat, in den loop des jaars, de uitbetaling van het
vastgestelde ondermeesters tractement, in al deze kolonien, door
den Heer Direkteur, op een gelijken en doelmatigen voet is
gebragt, dat noodig was geworden, daar den eenen iets meer, den
anderen iets minder werd uitbetaald. Deze regelmatigheid bevordert
ook de zaak van het onderwijs.
4e dat het voortreffelijke werkje voor jonge lieden,
getiteld: wenken en onderrigtingen, enz. op verschillende wijzen,
naarmate de onderwijzers bij ondervinding leeren, dat het best is,
met wezenlijk nut gebruikt wordt, en dat velen daardoor tot
denken, en alzoo, onder het bestuur der hooge Voorzienigheid, op
den weg tot het ware geluk geleid worden.
h. Vervolgens tot de school van de Ommerschans
overgaande, merk ik vooraf aan, dat hier gedurig nieuwe leerlingen
aankwamen, van welke het meerendeel, gelijk altijd, nog geen
schoolonderwijs ontvangen had, en dat weer anderen naar Veenhuizen
vertrokken, die, hoewel niet alle lezen geleerd hebbende, toch
reeds aanvankelijk aan orde en tucht gewend waren;
dat door dit af- en aankomen, het getal scholieren hier zeer
ongelijk was;
dat door de gunstige medewerking van den Heer Direkteur der
kolonien, in het laatst des jaars, ook de boerenknechten dezer
kolonie, voor zoo ver zij kolonisten zijn, en het onderwijs noodig
hebben, tot de avondschool verpligt zijn geworden.
De school, was voor den onderwijzer, bij al zijne ontmoetingen, de
aangename werkplaats, en zijn arbeid was inmiddels met vele
blijken van bemoediging vergezeld. Zijne leerlingen waren gezond,
maakten goede vorderingen en gingen gaarne ter school; hooge
Ambtenaren des vaderlands zagen hem met genoegen werken, zich te
regt verheugende, dat deze arme en vroeger gansch verwaarloosde
kinderen zulk een aangenaam en doelmatig onderwijs genoten.
En van hier ga ik over tot de beschouwing van het schoolonderwijs
der gewigtige kolonien te Veenhuizen.
i. Het 1e gesticht, dat vroeger de plaats der
aankomst van nieuwe kinderen was, is, in 1839, ook die geweest
voor de kinderen, die aan het 3e gesticht te veel waren.
Vele zijn er van buiten aangebragt, en een aanzienlijk getal van
het 3e gesticht overgekomen, zonder dat de schoolvertrekken
verandering hebben ondergaan. Hieruit volgt alzoo, dat, niet
tegenstaande er zoo veel mogelijk van de dagschool tot de
avondschool zijn overgeplaatst, en van de gewone avondschool tot
de zondagschool, om meer plaats te maken, dat de schoolvertrekken
hier eigenlijk te klein zijn, hetwelk het bergen der kinderen
onmogelijk zoude gemaakt hebben, zoo niet het aanzienlijke getal
van 176 kinderen in de zalen gelaten en daar onderwezen was
geworden.
Onder de van buiten aangekomene zijn 182 van 10 tot 20 jaren oud,
die, weinig of niet geleerd hebbende, het schoolonderwijs hoog
noodig hadden, en aan welke ook het mogelijke, naar tijds
omstandigheden, en niet zonder vrucht, gedaan is.
Het zaalonderwijs, dat met naauwgezetheid door eenen
bekwamen ondermeester gegeven is, leverde goede uitkomsten op: in
1839 is daar het aanzienlijke getal van 120 kinderen aan het lezen
gebragt.
In de drie gewone schoolvertrekken, die doorgaande, te
zamen nog ruim 400 kinderen bevatten, was de orde geëvenredigd
naar derzelver behoefte, de onderwijzer zorgde, dat ieder kind
bezig was, gaf, om de veelheid der kinderen, veel klassikaal
onderwijs, en de vorderingen der leerlingen waren verblijdend.
De hoogste klasse, gezeten in het groote schoolvertrek, was, in de
verschillende vakken, op onze scholen vereischt wordende, wel
bedreven; de tweede las en schreef algemeen goed en de laagste
werd op eene bevallige en bevattelijke wijze in het lezen
geoefend.
De zangoefeningen zijn getrouwelijk op de vastgestelde avonden
gehouden en beantwoorden bij voortduring aan derzelver
verwachting, terwijl ook de muzijk onder de leiding van den
onderwijzer van het 3e gesticht hervat en met goed gevolg
voortgezet is.
j. Ook de school van het 2e gesticht ontving, en
leverde wederom af, onderscheidene leerlingen. Gedurende de
wintermaanden werd er wederom vier malen onderwijs gegeven.
Op deze school is des daags en des avonds met moed en ijver
gearbeid; vele kinderen maakten goede vorderingen, en aan de
beschaving en verbetering der scholieren, wier ingebeelde
standpunt in de wereld hier zoo uiteenloopt, is ook veel gearbeid.
Voor de avondscholen hadden zich al vroeg onderscheidene jonge
menschen, vooral meisjes, opgedaan, die op de zondagschool met het
belang van het onderwijs waren bekend geworden.
En bij deze bevestigde zich de spreuk: “Het leeren wordt niet
ingedrongen, De Lust moet wezen in de jongen”, geheel.
k. Eindelijk onderging de school van het 3e gesticht,
nadat hier alles het grootste gedeelte des jaars op den ouden voet
was gebleven, en de nieuwe onderwijzers met ijver gewerkt hadden,
ook eene gewigtige verandering van kinderen: weezen vertrokken van
hier naar het 1e gesticht en bedelaarskinderen, die meestal nog
maar kort in de kolonien waren, kwamen van het 2e gesticht te weg.
Dat vermeerderde aanvankelijk de werkzaamheden der onderwijzers,
er moesten vele en gedurige verschikkingen gemaakt worden, en men
kreeg alzoo ook hier meer achterlijken dan gewoon.
Niet tegenstaande dit, hielden de onderwijzers, vele malen vereerd
door de tegenwoordigheid van den Adjunct Direkteur van het
gesticht, de goede orde bewaard, en werkten bij voortduring met
genoegen, aan hun gewigtige werk.
De vorderingen der dagscholieren, op welke hier een naauwlettend
oog kan worden gehouden, zijn best, en die der avondscholen goed.
De deskundige ziet hier het onderwijs met genoegen.
De muzijkoefeningen, welke het geheele jaar door geregeld gehouden
zijn hebben den bevolking van dit gesticht veel vervrolijkt, den
vreemdeling meermalen verrast, het godsdienstig gevoel der
gemeente verhoogd, daar het corps muzijkanten van dit gesticht,
vereenigd met dat van het 1e de openbare godsdienstoefening, bij
de Protestanten, vooral bij plegtige feesten dikwijls grooten
luister heeft bijgezet.
De opgerigte zondagscholen te Veenhuizen, verdienen nog
eene opzettelijke vermelding, als zijnde eene allernuttigste
instelling, die aan de weezen gestichten en dat der bedelaars te
Veenh. het geheele jaar door, onafgebroken, gehouden zijn.
De dagelijksche ondervinding leert het maar al te veel, dat
jongelieden, vooral weezen, aan zich zelven overgelaten, het
vroeger aangeleerde, zoo ligt en ongemerkt vergeten kunnen.
Dat groote nadeel in de opleiding onzer jonge kolonisten wordt
hierdoor niet alleen voorkomen, maar zij staan nu, vooral bij de
lezing van een zoo gepast boekje, telkens, bij het hooge gewigt
huns levens, stil en leeren uitzien naar de beste middelen en
wegen, die tot ’s menschen duurzamen welstand leiden.
Alles wat op de zondagscholen verrigt wordt, als: gebed, gezang,
ernst en stilte, de opwekkingen der onderwijzers, de plegtigheid
van de zondagavond, enz. moet daartoe medewerken.-
En dat deze scholen in het afgelopene jaar, met een gewenscht
gevolg voor de leerlingen, en ten genoegen der onderwijzers,
gehouden zijn, is op te maken uit de graagte, met welke die
scholen steeds bezocht zijn: behalve om ziekte, misten er bijna
geene leerlingen.
Ten slotte voeg ik hier nog bij, dat al het onderwijs op de
scholen gegeven, met korte en gepaste gebeden is begonnen en met
dergelijke dankzeggingen geëindigd; dat de onderwijzers en
leerlingen dat gewigtige werk altijd met eerbied en in de laatste
helft van het jaar, ook staande verrigt hebben.
En hiermede dit een en twintigste jaarlijksche verslag van het
schoolonderwijs der kolonien eindigende, gevoel ik mij, bij het
overzigt van dit en de herinnering aan onzen voortgang, vergeleken
bij vroegere jaren, doordrongen van dankbaarheid, blijmoedig
erkennend, dat wij in onze verschillende betrekkingen, groote
zegeningen hebben genoten,- en alzoo de toekomst en alles wat ons
dierbaar is, HEM aanbevelen, die steeds met de kolonien was, en
die magtig is ook hen te zegenen, die over ons gesteld zijn.
De Adj Direkteur voor het onderwijs
J.H. van Wolda