Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





2 december 1839: Verslag door Jan Hessels van Wolda over het onderwijs in de gestichten te Veenhuizen

Dit verslag is door de directeur der koloniën Jan van Konijnenburg overgeschreven en aan de permanente commissie gestuurd. Het bevindt zich bij de ingekomen post invnr 221 de scans 24 tot en met 31.

Wateren, den 2e December 1839

Nadat de voornaamste drukte van den landbouw was afgeloopen, en het te verwachten was, dat al de kinderen weder ter school zouden zijn, heb ik mij eenige dagen in de koloniën te Veenhuizen opgehouden, om het schoolonderwijs aldaar, behoorlijk optenemen, en waar dit noodig was, het een en ander, met de onderwijzers, voor den naderenden winter, te regelen.

Ik heb de eer UWEdGestr: van dat schoolbezoek, mijne verrigtingen en aanmerkingen, het volgende verslag te doen.


Zondag werden de zondagscholen, aan de drie gestichten op zoodanige tijden, doch na kerktijd, gehouden, dat ik die alle heb kunnen zien.

Aan het 1e gesticht, daar de schoolvertrekken en verdere omstandigheden toelaten, dat jongens en meisjes gelijktijdig genomen worden, telde men 122 jongens en 86 meisjes, die, in 5 afdeelingen verdeeld, het vroeger op de school geleerde, niet slechts aanhouden, maar ook nog voortzetten.

Aan het 2e Gesticht waren 54 meisjes van zeer verschillende ouderdom, sommige zelfs van 40 jaren oud op haar eigen verzoek, daarbij toegelaten.
Deze waren in 2 afdeelingen verdeeld. De hoogste, die lezen en schrijven kan, zet dat werk voort, en de laagste leert spellen en rekenen.

Aan het 3e Gesticht, daar den eenen zondag met de jongens, en den anderen met de meisjes (doch telkens een zondag tusschen beiden latende) school gehouden wordt, bevonden zich 54 meisjes, in twee afdeelingen verdeeld, die het gewone school onderwijs aanhouden en voortzetten.

Met algemeen genoegen heb ik het werk dezer zondagscholen zien verrigten.
Gelijk te denken was, kunnen de onderwijzers der beide weezen gestichten hunnen arbeid voortzetten, maar die van het 2e gesticht hebben er onder, die reeds oud van dagen, nimmer schoolonderwijs hebben genoten, en nu nog eene levendige begeerte toonen, het lezen te leeren, en onder deze aankomelingen zijn er, die almede verblijdende uitkomsten opleveren.

Het werkje, getiteld: wenken en onderrigtingen, enz onzen jongen kolonisten zoo edelmoedig ten geschenke gegeven geeft rijke stof, om met de verstgevorderde leerlingen over de allergewigtigste onderwerpen te spreken, en den jongen mensch, dikwijls geheel met het zinnelijke ingenomen en tevreden, op zijne verhevene bestemming opmerkzaam te maken.
Al de onderwijzers doen hun best den leerlingen het gelezene te doen verstaan en begrijpen, doch ik heb hun, als eene zaak van de hoogste aangelegenheid, hartelijk aanbevolen, om toch vooral geene moeite te sparen, zich den geheelen inhoud van dat voortreffelijke werkje eigen te maken, ten einde zoo veel te gemakkelijker en met het meeste nut, over den inhoud in deszelfs zamenhang, het wezenlijke geluk van den mensch, te kunnen handelen en spreken, hetwelk ik van hen allen verwacht, dat ze met hun geheele hart zullen doen, en hunne zondagscholen, onder den Goddelijke zegen met ijver en getrouwheid, en als in de tegenwoordigheid Gods voortzetten, daar dit werk, wel verrigt, hunne moeite dubbel zal beloonen.


Overgaande tot de gewone dagscholen, begin ik met het 1e gesticht, dat ten aanzien van het getal scholieren altijd het voornaamste is.
Hier bevonden zich, in de drie schoolvertrekken niet minder dan 413 kinderen, terwijl er bovendien in de zalen nog 160 jonge en zwakke kinderen, die eenen anderen leefregel houden, en ook daar om niet het gewone onderwijs op de school zouden kunnen genieten, op vastgestelde uren onderweezen worden.
Van het bovengenoemde getal scholieren zijn er in de 1e school, die geheel door Geraets en een paar ondermeesters bestuurd wordt, en die de hoogste klasse bevat, 151;
in de 2e door den 2en Onderwijzer Meijer en een paar jongens gehouden, en daar zich de 2e klasse bevindt, 120;
en in de kleine school, daar de kinderen lezen leeren en beginnen te schrijven, dat aan den 3e Onderwijzer Albertsma is opgedragen, de overige 142.
Het onderwijs in de zalen geeft de ondermeester Willem Vrieze. De kleinste helft van dat getal begint ook op het papier te schrijven.
160 te veel in eenmaal zijnde, worden jongens en meisjes, ieder afzonderlijk onderwezen, met dat onderscheid, dat de grootste en verstgevorderde er altijd zijn.

Een ieder dezer onderwijzers zijne leerlingen, van kind tot kind kennende, dat ter bevordering van het groote doel, volstrekt noodig is, verrigt zijn werk met ijver en welwillendheid, en hoewel het aantal leerlingen groot is en de schoolvertrekken zeer vol zijn, gaat het onderwijs een goeden gang, is er de noodige orde en stilte, en de stoornis, welke de werkzaamheden van de eene afdeeling, die der andere, in hetzelfde vertrek vaak veroorzaken, zoo gering mogelijk.

Het gebed en de dankzegging die staande verrigt worden, heb ik in al deze vertrekken doelmatig gevonden. Zoo ook het kinderlijke gezang.

Alleenlijk heb ik den Onderwijzer opgedragen, en aanbevolen, bij het goede, dat hier gevonden wordt, zoo veel mogelijk, nog te voegen:

1e Een naauwkeurig toezigt, dat de kinderen steeds regt op zitten

2e De vragen, die ter ontwikkeling der zielsvermogens gedaan worden, vooral bij de hoogste afdeelingen, hoofd voor hoofd te doen beantwoorden, opdat de vermogens van iedereen ontwikkeld worden, en er niet vele te gelijk antwoorden.

3e Alle weken eenmaal gebruik te maken van de gedichtjes voor kinderen van Van Alphen (goedkoope uitgave).


De drie schoolvertrekken zijn met de jongens avondscholieren ook even goed bezet.
258 leerlingen waren er ’s avonds aanwezig, en daaronder bevonden zich 52 meisjes, die alle avonden, ja sommige, die minder voor den arbeid geschikt zijn, ook bij den dag school gaan, terwijl er den anderen avond, nagenoeg een gelijk getal jongens op de meisjes avondschool gaat, zijnde dezulke, die vroeger verzuimd zijn en het onderwijs hoog noodig hebben.

Daar het aantal leerlingen bij dit gesticht, wanneer ze alle gezond zijn en opkomen naar de ruimte der schoolvertrekken, eigenlijk te groot is, hebben wij ons moeten toeleggen, daarin schikkingen te maken, die eenige ruimte geven.

Te dien einde zijn er, na derzelver vorderingen in het onderwijs behoorlijk onderzocht en voldoende bevonden te hebben, van de dagschool tot de avondschool bevorderd:
- 54 kinderen, 13 jaren en even daarboven oud;
en van de gewone avondscholen tot de zondagschool:
- 19 jongens en 17 meisjes, 16 en 17 jaren oud.

Dit alles is op de plaats zelve besproken, en heeft de onderwijzer daarvan op de naamlijsten, die door Meijer in orde worden gehouden, en nu, na de gemaakte verandering, nog bevatten:
die der dagschool 524,
die der beide avondscholen 561 en
die van de Zondagschool 282 leerlingen de bepaalde aanteekeningen gemaakt.

Daar voorts de twee schoolvertrekken, waar anders om den anderen zondag het onderwijs wordt gegeven, voor het hierdoor vermeerderde getal jongelieden te klein zijn, zal de Onderwijzer Geraets een zeker aantal van de kleinste en jongste van de leerlingen der zondagschool uitzoeken, en dezelve plaatsen in het 3e schoolvertrek.-

Onderwijzers en ondermeesters zijn er voorhanden. Eindelijk nog hebben de onderwijzers mij, ter onderzoeking voorgesteld een getal van 30 jonge lieden, meest al bejaard, en zoo het mij, in gemoede, is voorgekomen, geheel onbekwaam, om ooit het lezen te leeren, gelijk de achter derzelver namen gevoegde aanmerkingen aantoonen van de lijst die ik zoo vrij ben hierbij overteleggen.
Met de onderwijzers van oordeel zijnde, dat alle arbeid, aan dezen besteed, vruchteloos is, dat sommige dier ongelukkigen niet zelden ten spot van anderen verstrekken, of wel anderen bij het onderwijs stooren en dat zij geene geringe plaats op de school innemen, zoo heb ik den onderwijzer, na ook het verlangen van den Adjunct Directeur in dezen te hebben ingewonnen, toegestaan, dezelve van de schoollijsten aftedoen, achter derzelver namen, in de registers te schrijven: onbekwaam, als zijnde enz: 


Aan het 2e gesticht, dat dan eens kinderen van de Ommerschans ontvangt, dan wederom aan het 3e gesticht afgeeft, had de onderwijzer Flierman, des achtermiddags 163 leerlingen, die, in drie klassen verdeeld, deze getallen uitmaken, en waarnaar zich de stand van het onderwijs eenigzins laat beoordeelen.

De hoogste klasse, lezende nu de vaderlandsche geschiedenis, klein schrijvende en rekenende: 59; de 2e klasse: 35; en de 1e grootendeels heel kleine kinderen, die onderwijs ontvangen in het spellen en de beginselen der leeskunst, geplaatst in het kleine schoolvertrek, de overige 69.
In deze school is voor de aanwezige kinderen genoegzame ruimte, zelfs zoude die er zijn tot bij de 200.

Flierman is met de kinderen en jonge lieden, van de Ommerschans gekregen, zeer te vreden, er bijvoegende, dat hij bij het laatste transport uitmuntende leerlingen vindt.

Sedert den 1 November was hier wederom twee maal avondschool gehouden, van 5-7 voor de meisjes en van 7-9 voor de jongens.
Op de 1e waren 49 meisjes en 17 jongens; de afwezende 29 meiden, waren nat van het land gekomen en moesten alzoo dien avond het onderwijs missen.

De aanwezende zijn in 3 klassen verdeeld: de hoogste 48 in getal, leest, de eene beter, de andere minder, de vaderlandsche geschiedenis; de middelste, bestaande uit 7 leerlingen leest de kindervriend van Rochow, en de laagste, tellende 11 jonge lieden, begint te spellen en te lezen.
Onder de meiden bevinden zich 8 van de zondagschool, die, op derzelver verzoek, ook op de meisjes avondschool zijn toegelaten.

De avondschool voor jongens telde 130 leerlingen, en ook onder deze zijn verscheidenen goede lezers en schrijvers, alsmede ook, die behoorlijk kunnen rekenen.

’t Gebed, dat ook hier staande verrigt wordt, werd uitgesproken door een der bekwame leerlingen. ’t Gezang was tusschen beide nog te hoog en kan verbeterd worden.

Overigens hebben orde en stilte hier gewonnen, en is het onderwijs zelve, vooral dat, het welk aan de kleinen, bij de letterkast en aan het bord, gegeven wordt, vereenvoudigd en alzoo verbeterd.
De onderwijzer, Flierman, die zegt goed ondersteund te worden door de ondermeesters Gelton en Heijvaart, zet zijn werk met ijver voort en is gaarne in de school, gelijk zulks blijkt uit zijn schoolhouden, viermalen des daags, en ik twijfel geenzins, of hij zal ook dat geene, wat hem aangewezen is als voor verbetering vatbaar, gaarne veranderen en met alle bereidwilligheid verbeteren.

Zoo zullen de schoolgezangen van Beins, op psalmwijzen gemaakt, veel in schoonheid en doelmatigheid winnen, zoo die wat zachter gezongen worden;
de onderwijzer zal nog eenigen tijd voor het onderwijs kunne winnen, zoo hij gedurende den schooltijd, geene enkele pen verbetert, noch die door zijne ondermeesters laat verbeteren,
en zoo zal het lezen der hoogste afdeelingen door krachtdadig de hand te houden aan de zuivere lezing van alle letters, doch inzonderheid van de n nog verbeterd worden. 


In de scholen van het 3e Gesticht vond ik verscheidene tafels en banken ledig. Braak, nog met denzelfden ijver bezield, had ’s morgens, met een paar zijner ondermeesters, in de groote school te onderwijzen 101 leerlingen, uitmakende de hoogste klasse, in drie afdeelingen verdeeld.
De hoogste las naauwkeurig de vaderlandsche geschiedenis van Wester, schreef netjes klein en groot, en rekende uit boekjes; de 2e schreef groot, las de bijbelsche geschiedenis en de 3e leerde Jozef kennen.

In dit schoolvertrek konden er ten minste nog 50 kinderen geplaatst worden. In het 2e school vertrek, in grootte nagenoeg gelijk aan het 1e werden 90 kinderen onderwezen.
52 lezen Moeder Anna en Vader Jacob; 17 schreven lesjes op de lei en 21, die meerendeels pas uit de kleine school waren gekomen, leerden lezen bij het bord.

In dit 2e school vertrek was de 2e Onderwijzer Was, die hier wel voldoet, met den bekwamen ondermeester Mulder, en nog een anderen jonger, ijverig werkzaam. In beide deze schoolocalen was orde en stilte regt goed.

Het 3e schoolvertrek, zijnde het kleine schooltje, bevatte slechts 27 kindertjes, gedeeltelijk zoo van het 2e gesticht gekomen, die op eene aangename wijze ontwikkeld, en in de beginselen der leeskunst, naar Prinsen’s leerwijze onderwezen worden.
Er waren alzoo op de dagschool, aan dit gesticht: 218 kinderen, eenige afwezende, hoedanige er altijd en overal zijn, niet gerekend.

Op de avondschool, die der meisjes, waren 231 leerlingen, waaronder 55 jongens, die alle avonden schoolgaan. De hoogste afdeeling, 60 meisjes tellende, las de Bijbelsche geschiedenis, las met oordeel en schreef zeer goed.

De drie daaropvolgende afdeelingen, te zamen 31 jongens en 63 meisjes, uitmakende, lezen ook tamelijk goed, schrijven groot en klein, en worden tusschen beide gelijk ook de hoogste afdeeling, met andere oefeningen bezig gehouden.

De twee overige afdeelingen zijn minder gevorderd: 16 meisjes en 12 jongens, die de 5 Afdeeling uitmaken, lezen in Vader Jacob en beginnen te schrijven, terwijl de laagste afdeeling, 17 meisjes en 12 jongens, bezig is met spellen en de eerste beginselen der leeskunst.
’t Gebed en gezang aan dit gesticht was goed.

Ik heb Braak geraden:
1e Om voortaan, onder de overige schoolboeken, in te voeren het werkje voor kinderen van Van Alphen, dat de kinderen zoo zeer beminnen en hen tot godvrucht en blijde vreugd stemt.

2e Om de schrijfboeken der hoogste afdeeling zijner dag- en avondscholieren niet te linieren, opdat de kinderen en jonge lieden, ook zonder lijnen, regt leeren schrijven.

3e te zorgen dat alle leerlingen, met naauwkerigheid hunne namen leeren schrijven.



Hiermede van het bijzondere tot het algemeene overgaande heb ik, bij den gelegenheid, ook al de aanteekeningsboekjes van onze ondermeesters te Veenhuizen, voor zoo verre die weezen zijn, en welke boekjes dezen zomer zijn aangelegd, nagezien en bevonden dat iederéén onder de leiding en het opzigt van zijnen hoofdonderwijzer, een nuttig gebruik maakt van zijne oververdiensten, het noodzakelijke daarvoor aankopende, terwijl al de hoofdonderwijzers, die ik voor deze zorge dankbaar ben, nog dringend zijn uitgenoodigd, om in dezen tijd, nu alles meer de school is, ieder in zijnen gewigtvollen arbeid, naar de krachten, die God hem schenkt, al het mogelijke te doen, ten einde spoedig wederom intehalen, wat dezen zomer, hier en daar, verzuimd heeft moeten worden.
 

Eindelijk zij het mij vergund UWEDGestr: ten slotte van dit verslag nog te verzoeken:

1e Dat aan den boventalligen ondermeester van het 1e gesticht Willem Vrieze ruim 20 jaren oud, sedert 2 jaren onderwijzer van den 3e rang, en aan wien des daags het onderwijs der 160 kinderen van de zwakkenzaal is toevertrouwd, die des avonds medewerkt aan de achterlijke bejaarden, en over welken arbeid men tevreden moet zijn, eenige meerdere verdienste moge worden toegekend. Hij is de zoon van den Zaalopziener Vrieze, en geniet alzoo van de hem in der tijd toegelegde belooning van f 2:- wekelijks, slechts f 1,50 alware het dan maar, bij uitzondering van dezen regel, voorlopig, de geheele uitbetaling der wekelijksche f 2:-. De jongeling zoude daarin eene aanmerkelijke aanmoediging vinden.

2e dat aan de ondermeesters van het 2e Gesticht dezelfde voorregten bewezen mogen worden, welke die der weezen gestichten genieten, om hen, namelijk iets van hunne oververdiensten, tot het aankoopen van eenige benoodigde boeken, in gewoon geld te doen verwisselen, zoo de hoofdonderwijzer bij die gelegenheid, de verklaring geeft, dat zij het daar voor noodig hebben en er toe gebruiken zullen.


De Adjunct-Directeur voor het onderwijs
(get) J H van Wolda
Voor Copie Conform
De Directeur der Koloniën
J Van Konijnenburg