Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





Verslag door Jan Hessels van Wolda van de in maart 1838 afgenomen examens, met een waarschuwing voor het vervliegen van de kennis van jongeren die van school af zijn

In maart 1838 heeft Jan Hessels van Wolda in Veenhuizen en in de vrije koloniën onderzocht welke twaalfjarigen van de dagschool af kunnen en welke avondscholieren helemaal niet meer naar school hoeven, en hij rapporteert daarover op 3 april 1838, invnr 194 de scans 26 tot 31. Er zijn in het archief vaker zulke verslagen, maar ik heb van lang niet alles transcripties. Deze is interessant vanwege zijn notities over het verliezen van kennis.


Wateren, den 3e April 1838

Ingevolge de bestaande verordeningen van de Permanente Commissie, heb ik mij in de maand Maart wederom naar de Gestichten te Veenhuizen begeven, teneinde de scholen te bezoeken en aan de genoegzaam onderwezene avondscholieren ontslag van den school te geven, en heb de eer U Edelgeborene van mijne bevinding en verrigting kortelijk verslag te doen.

Het schoolonderwijs, hetwelk ik aan al de drie gestichten des daags en des avonds heb bijgewoond, heeft ook in de afgeloopenen gestrengen winter, goede vorderingen gemaakt: zoo hebben onderscheidene leerlingen, welk laat in de Kolonie aangekomen en vroeger in het onderwijs verzuimd zijn, door gunstige toelating der Directien, daar toch de veldarbeid grootendeels stilstond, op de dagschool gegaan, en daar den kostelijken tijd, hun hier gegeven, goed besteed.
Vele jongelieden, boven de 13 jaren oud, zijn inmiddels wat de verstandelijke vermogens betreft, ontwikkeld en hebben in het lezen en schrijven goed aangewonnen.



Op de scholen was alles gezond, onderwijzers en leerlingen, De schoolkinderen zien er overal goed uit, zelfs de zogenaamde zwakken en kleinen aan het 1e Gesticht, welke sedert verleden jaar veel zijn bijgekomen.
In die zaal zijn nogal vele kleinen, doch er is in den afgeloopen winter geen school gehouden, eerst om de koude en voorts bij mangel van eenen daartoe geschikten onderwijzer.
Het is bekend, dat de 2e onderwijzer P. van der Koogh in de maand January provisioneel naar Wilemsoord is overgegaan, en hier alzoo een belangrijk persoon bij het onderwijs ontbrak.
 
In de beide overige zalen, alwaar de overige kleinen zijn, die op de scholen niet geborgen kunnen worden, is schoolgehouden ter veraangenaming en tot nut der lieve kleinen.
Alzoo is er aan het 1e Gesticht op vijf plaatsen wederom schoolgehouden, terwijl de 6e zulks van nu af aan insgelijks vordert en wel op onderscheidene uren van den dag, daar ook de etenstijden, hier anders dan in de overige zalen plaats heeft, gesteld zijn.

Bij eene volgende overplaatsing van Meijer naar herwaarts, die in het begin dezer week plaatsheeft, zal de betrekking van 2e onderwijzer wederom vervuld zijn, en dan kan ook op de 6e plaats eenig onderwijs gegeven worden, altijd geevenredigd naar de plaats en personen; over welke hier te beschikken is; doch hetwelk nog verbeterd kan worden bij de wederaanvulling van eenen 2e boventalligen ondermeester.

In de maand December 1833, toen er zoveel kleine en zwakke kinderen in de zalen moesten blijven heeft UEdgestr ons op de plaats zelve, twee jongens, in bezoldiging gelijkstaande met den jongsten of 5e ondermeester toegestaan; om die kleinen in de zalen bezig te houden en te onderwijzen, gelijk zulks blijkt uit mijn verslag van 11 December 1833, in welk zaalonderwijs van die tijd aan is voortgezet.

Thans is hier aan dit Gesticht slechts een boventallige ondermeester. De Heer Poelman zoude gaarne zien, en ik kan mij daarmede wel vereenigen, dat Den Belder, die slechts een arm heeft, goed lezen en schrijven kan, en hier vroeger ook op de school geholpen heeft, tot de 2e boventallige ondermeester toegelaten wierd.

Aan dit Gesticht heb ik al de dagscholieren van 13 tot 15 jaren oud, ten getale van 82, hoofd voor hoofd onderzocht en bevonden dat er van de 28, die nog van de opname van November 1836 overgebleven waren, wederom 7 tot de avondschool kunnen overgaan, terwijl er van de naderhand, tengevolge het later Besluit van de Permanente Commissie daarbij gekomen 54 slechts 6 zoover gevorderd zijn.

De meeste zijn dan ook nog kinderen, worden in de zalen onderwezen en zijn ongeschikt voor eenige veldarbeid. Een getal van 72 jongelieden van 16 jaren oud en daarboven heeft, in tegenwoordigheid van den Adjunct-Directeur Poelman, voldoende bewijzen gegeven van genoegzaam onderwezen te zijn; deze zijn alzoo van den school ontslagen geworden.



Aan het 2e Gesticht zijn dezen winter wederom twee avondscholen gehouden, dat nu, met het aankomende landwerk, had opgehouden, en met genoegen heb ik opgemerkt, dat het alle avond schoolgaan der jongelieden, daar zij toch in geenen deele iets verzuimen, nuttig en voordeelig is. De avondscholieren hebben hier groote vorderingen gemaakt, inzonderheid het praktisch rekenen.

Het onderwijs der dagschool is hier in goeden staat, en de afwezend blijvende zijn, behalve die welke ongesteld zijn, weinig in getal. De boventallige ondermeester Morrees, die U Edelgestrenge ons heeft aanbevolen, was een tijdlang ziek geweest, en zijne gemaakte vorderingen, in het vak van onderwijs, zijn alzoo van dezen winter gering.

Heijvaart, de 1e ondermeester en ook de beide andere maken het goed. Hier is een getal van 12 jongelieden in tegenwoordigheid van den Adjunct-Directeur Kluvers onderzocht, en daartoe bekwaam bevonden worden, van de avondschool ontslagen, 6 zijn er achtergebleven, geen ontslag verlangende, en dit heeft zich alleen bepaald tot de jongelieden der huisgezinnen, de jonge binnen Kolonisten wil, en mag Flierman behouden.



Het schoolonderwijs bij het 3e Gesticht heeft in alles ongehinderd kunnen voortgaan; alleenlijk vreest men hier den bekwamen ondermeester H. van Lith, als milicien, dit  voorjaar te zullen verliezen.
Wegens de meerdere ruimte in de schoolvertrekken hebben hier dezen winter nog meer bejaarde achterlijken op de dagschool geplaatst kunnen worden dan aan het 1e Gesticht, hetwelk hier van groot nut is geweest. Het getal achterlijken van 13 tot 15 jaren blijft hier nu zeer gering.

De onderwijzer Schuurmans heeft zich in de afgeloopen winter des avonds veel bezig gehouden met zijnen leerlingen het noodige begrip van de rekenkunde te geven, vooral van het uit het hoofd rekenen voorzooverre zulks in het dagelijksche leven, en in de  kring waarin onze scholieren zeer waarschijnlijk geplaatst zullen worden, noodig is, en dit heeft heel goede gevolgen gehad.

Een aantal van 66 jongelieden, allen boven de 16 jaren oud, zijn in tegenwoordigheid van den Adjunct-Directeur Drijber van hunne verpligting tot schoolgaan ontslagen geworden. Veel meer zouden er geweest zijn, zoo men zich tot jonger scholieren had kunnen en willen bepalen, doch dat uit vrees voor het achteruitleren niet geschied is.



Terwijl  wij nu te Veenhuizen een getal van 150 jongelieden van de school hebben vrijgesteld en die, wat het onderwijs betreft, nu aan henzelve worden overgelaten, of schoon sommigen nog eenige jaren in de Kolonien verblijven, is het mij voorgekomen de vrijheid te hebben en verpligt te zijn UEdgestr iets in overweging te geven, dat het vervliegen van het op de school geleerde zoude kunnen voorkomen, en hetwelk met zeer weinig moeite en kosten tot stand kan worden gebragt, ik heb de eer dat hier op te geven.

De Maatschappij tot Nut van het Algemeen heeft een werkje uiteggeven, getiteld: “Willem en Maria”, bevattende de grondwaarden van de natuurlijke en van de Christelijke Godsdienst in 2 stukjes, zijnde een schoolboek dat aan het 1e Gesticht in gebruik is, en ieder stukje, bij getallen, 21 centen kost,
nog twee andere werkjes: een Bijbelsche geschiedenis en korte uittreksels uit merkwaardige land- en zeereizen, beide schoolboeken en van gelijken prijze (het laatstgenoemde alleen voor jongens)
kon het nu worden toegestaan, dat aan de jongelieden, die hun ontslag van de school krijgen, ieder een dezer werkjes, bv voor 4 weken ter lezing werd gegeven en werden dan de onderwijzers uitgenodigd, om al van de school ontslagene, om die vier weken eens, bepaaldelijk des zondagsavonds in de school te nemen, en het onderwijs van dezen bij te houden, dit zoude een drievoudig nut aanbrengen:

In de kantlijn door van Wolda toegevoegd: De aanneming van het voorstel zal hoogst aangenaam zijn aan G. Ruiterschild temeer daar in het vorig jaar de kosten der schoolbehoeften zeer matig waren en geene zeer grote verhoging zal ontstaan.

Het op de school geleerde zoude niet verloren gaan, het lezen dezer stichtelijke werkjes zoude hunne verstand nog met nuttige kundigheden vermeerderen, de allerkostelijkste tijd zoude goed besteed zijn, terwijl dit geheel ook op de overige bevolking voordeelig zoude werken.

Mogt er zwarigheid gelegen zijn in het zamenkomen der jongens en meisjes, in de school, dan zoude dit ook zeer wel om de twee maanden kunnen geschieden, den laatsten zondag in den maand de jongens, en op dien van de volgende de meisjes.

’t Is waar, de onderwijzers zouden dan om den vierden zondag eenen avond verbonden zijn, dat echter geheel niet te vergelijken is met dit werk. De kosten welke dit veroorzaaken zoude, zullen zeer weinige zijn: en dienden dan van die schoolboeken, bij ieder Gesticht, een wat grooter getal aanwezig te zijn, en bij ontslag uit de Kolonien dienden de Heeren Adjunct-Directeurs zulks den onderwijzer vooraf te verwittigen, opdat van deze schoolboeken konden worden teruggenomen.

Wordt dit voorstel niet van de hand gewezen, waarom ik eerbiediglijk verzoek, en hadden we het voorregt dat de Hoofdonderwijzers benevens de Heeren Adjunct-Directeurs daartoe bij eerstvolgend gelegenheid door het geachte Medelid van de Permanente Commissie, den Weleerwaarde Zeer Geleerde Heer G.Ruiterschild, mondelijk wierden uitgenodigd, ik zoude van die maatregel veel heil en zegen wachten.



Vervolgens heb ik ook in het laatst der maand in tegenwoordigheid van den Adjunct-Directeur Hulst, ontslag van den school verleend in de gewone Kolonien. Tot het voorafgaande onderzoek zijn tevens opgeroepen die jongelieden, welke verleden jaar voorwaardelijk van hunne verpligting tot schoolgaan zijn ontslagen geworden, om te onderzoeken of deze het op den school geleerde behoorlijk hadden onderhouden, dan wel vergeten (wij veronderstellen dat bij de huisgezinnen de noodige boeken voorhanden zijn; bij den Protestanten den Bijbel en bij de Rooms-Catholieken het kerkboek of iets anders).

Bij het onderzoek is gebleken dat van die van 1837 wederom opnieuw tot de avondschool hebben moeten verpligt worden: van de leerlingen van de vier scholen te Frederiksoord acht, en van die te Willemsoord 5 en drie, die afwezig zijn gebleven; alzoo ook acht, tezamen 16, terwijl er voor dezen jare insgelijks voorwaardelijk voor een jaar van de scholen zijn ontslagen geworden, de navolgende getallen avondscholieren;

School van Aukes: onderzocht  24 ontslagen 17
School van Uhl: onderzocht  32 ontslagen 21
School van Meijer: onderzocht 15 ontslagen 11
School van Was: onderzocht  4 ontslagen 4
School van v.d. Koogh: onderzocht 39 ontslagen 20
School van De Nekker: onderzocht 7 ontslagen 4
Tezamen: onderzocht 121 ontslagen 77

De Adjunct-Directeur voor het onderwijs, J.H. van Wolda.