Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Wateren, den 7 February 1837
Ingevolge aanschrijving van den Heer Directeur der Kolonien, heb
ik de eer U Edelgestrengen verslag te doen van den Staat der
scholen en van het Schoolonderwijs in de Kolonien der Maatschappij
van Weldadigheid over het afgeloopen jaar.
Dat jaar, en hiermede zij het mij vergund te beginnen, was voor
het schoolonderwijs der Kolonien in een opzigt allertreurigst,
aangezien het den man verloor, die sedert vele jaren in elke
school zoo graag gezien, als hoog geschat werd, en voor de
onderwijzers, doch inzonderheid voor mij zelven, van onberekenbare
waarde was; den onvergeetenlijken Christen leeraar, den vriend der
armen, J. Sluiter. Wij staren hem weemoedig na en
verbeiden nog het ogenblik, wanneer de daardoor ontstane breuk
geheeld en het geleden verlies, zoover mogelijk hersteld worde.
Overigens was dit jaar, voor het schoolwezen der Kolonien niet
ongunstig, wij genoten vele vooregten, gelijk zulks blijken kan
uit het navolgende korte verslag.
De schoolgebouwen en de onderwijzerswoningen zijn
behoorlijk in stand gehouden, sommigen hebben nog verbetering
ondergaan, zooals de beide nieuwe bijscholen van Kolonie no.2 die,
geene zolder hebbende, en derhalve in storm en onweer gevaarlijk
voor de kinderen zijnde, aan de binnenzijde van het spantwerk,
netjes en hecht met planken afgezet zijn, even zoo goed als een
verwulft, en den onderwijzer van Kolonie no.1, die inmiddels
trouwde, eenen heel goede woning verschaft is.
Het personeel der hoofdonderwijzers bleef, wat het vroeger was,
doch gingen tot voordeeliger betrekkingen buiten de Kolonien over,
de 2e onderwijzer van het 1e Gesticht te Veenhuizen, den
verdienstelijken jongeling J.J. Witzier en de beide
ondermeesters van het 3e Gesticht, Faber en Van Elmpt,
welke drie bij het onderwijzersvak gebleven zijn, terwijl nog van
den ondermeesters van het 1e Gesticht voor de dienst der Nationale
Militie werden opgeroepen de jongelingen Reeman, Labree
en Piekee.
In de vacature van de 2e onderwijzer is voorzien door omzetting en
overplaatsing onder eigene jonge onderwijzers: de ondermeester van
de hoofdschool der Kolonie no.2, de bekwame Daniel Was,
heeft de 2e bijschool dier Kolonie bekomen, nadat de onderwijzer
derzelve, de geschikte J. Meijer, tot de 1e bijschool dier
Kolonien was overgegaan en welke vacant was geworden door de
bevordering van P. van der Koogh tot 2e onderwijzer bij
het 1e Gesticht te Veenhuizen, terwijl de zoon van den
fabrijksbaas Kolkers, vroeger reeds voor het onderwijs
geëxamineerd, ondermeester bij Uhl is geworden.
Zoo zijn door het vertrek van eenen, vier jongelingen bevorderd
geworden, die het allen even waardig zijn.
De Gestichten no.1 en no.3 konden zich in de behoefte der
ondermeesters voorzien. Voor de vertrokkene zijn andere bekwame
jongelingen uit de weezen genomen, dezulke, die door
bescheidenheid, een goed gedrag en lust voor het schoolonderwijs
uitgemunt hadden.
Behalve deze veranderingen, hoedanige er jaarlijks plaats hebben,
mag men zich over het behoud der onderwijzers verheugen, wijl in
de scholen der Kolonien elke verandering in het personeel der
onderwijzers geene verbetering is.
Wat de stof en vorm van het onderwijs in het afgelopen jaar
betreft, deze zijn nagenoeg dezelfde gebleven, zich overal
regelende naar de behoefte der leerlingen.
Bij het leeren lezen, schrijven en rekenen werd in het oog
gehouden, dat dit voornamelijk middelen zijn ter ontwikkeling der
verstandelijke en zedelijke vermogens der kinderen.
De schoolboeken wierden met overleg, en zooveel mogelijk naar de
vatbaarheid der leerlingen, gekozen, terwijl in alle scholen
gebruik werd gemaakt van de werkjes, door de Maatschappij tot
Nut van het Algemeen uitgegeven; voorts eenige van de
bekende schrijvers: Niewold, Wester, Anslijn, Van Heijningenbosch,
Boeken en meer andere.
De gezondheid der schooljeugd was in het afgelopen jaar zeer
gunstig en derzelver gedrag liet weinig te wenschen over. Het
geheele getal leerlingen, dat in de verschillende scholen der
Kolonien heeft schoolgegaan en hoeveel daarvan tot iedere school
behooren, is aangewezen op den lijst sub A hierbij overlegd.
Dit zijn niet de grootste getallen geweest, want op de
onderscheiden scholen der gewone Kolonien gingen des winters nog
avondscholieren op de dagschool, hetwelk ook aan het 3e Gesticht
te Veenhuizen en te Wateren het geval is geweest voor zooverrre er
achterlijke scholieren, boven de 12 en 13 jaren oud, aanwezig
waren, en die eenigzins van den arbeid gemist konden worden, en in
het voorjaar zijn er van de verpligting tot schoolgaan ontslagen
geworden, en die derhalve hieronder niet begrepen zijn, een aantal
van 175 jongelieden.
Het gezet schoolgaan der kinderen was, gelijk ik daarvan telkens
berigt heb gegeven, algemeen vrij goed, nogtans hier en daar
verschillend. In de gewonen Kolonien moesten sommige kinderen,
voor het koehoeden bestemd, om de buitengewoone droogte van den
zomer en de daaropvolgende schraalheid van weide, meer te huis
blijven dan de reglementen toestaan; de voormalige 1e Kolonie was
daarvan alleen uitgezonderd wijl hier het vee door een algemeenen
hoeder gehoed werd.
In den Kolonien was het ook, dat de avondscholieren boven de 16
jaren oud, gedurende de zomermaanden van den school worden
vrijgesteld; dat de koehoeders des zomers slechts den halven dag
schoolgingen; dat die van 10- 12 jaren tot het pooten en rooijen
der aardappelen gebezigd werden, alles overeenkomstig de bestaande
reglementen, terwijl de wekelijksche lijsten nogal meenige
overtreding aanwezen, hetgeen echter in de laatste maanden des
jaars veel verbeterd is.
Bij de groote Gestichten is er steeds de hand aan gehouden; in het
laatst des jaars was dit best, terwijl er aan de
bedelaarsgestichten altijd het kleinste getal afwezend bleef. De
ondervinding van het schoolonderwijs in de Kolonien heeft, van
derzelver stichting af, duidelijk doen zien dat de kinderen van 5
of 6- 13 jaren oud, op de dagschool en voorts om den anderen
maand op de avondschool gaande, algemeen, genoegzaam onderwijs
kunnen erlangen, maar ook tevens dat men, ten beste der kinderen,
wanneer die op zekere jaren in de Kolonien aankomen en geen
schoolonderwijs hebben genoten, of ook wel om eenige andere
huiselijke omstandigheid, van dien regel dient af te wijken; eene
afwijking, die altijd noodzakelijk, en hoe kinderlijk ook in eene
landbouwende Kolonie, in de gegevene omstandigheden, steeds
heilzaam zal zijn.
Het algemeene onderzoek naar de gemaakte vorderingen der
leerlingen van 12- 15 jaren, mij door U Edelgeboren in het najaar
opgedragen, heeft de uitkomst opgeleverd, dat er van het getal van
3751 scholieren, vermeld op bovengenoemde Staat, een getal van 159
gevonden worden, die om onderscheidene redenen dezen winter van de
dagschool gebruik moeten maken, en daarvan voorzeker ook een goed
gebruik zullen maken, daar het veel gemakkelijker is dezen te
onderwijzen, dan jongelieden van 20 jaren. Hoeveel van dat getal
tot elke school behooren is te zien uit den Staat, Sub.Litt.B,
hierbij gevoegd, die tevens de getallen aanwijst van de best en
goed onderwezen leerlingen.
De schoolonderwijzers gezelschappen in de gewone Kolonien
en te Veenhuizen gingen voort alle maanden eens te vergaderen. Bij
het eerste kan ik zelf tegenwoordig zijn, de werkzaamheden regelen
en over het belang der zaak geduriglijk spreken; terwijl het
laatste opgerigt en geleid door de achtingwaardige Predikant Van
Rinteln, tot nut van de onderwijzers en verscheidene aankomende
ondermeesters in stand wordt gehouden.
Veel goeds is er in die vergaderingen dier onderwijzers
gezelschappen gesticht. Er worden onderscheiden opstellen gemaakt,
vragen gedaan, over onderwijs en opvoeding met elkanderen
gesproken, voorts wordt er gelezen en gezongen en tot onderling
nut en genoegen gearbeid.
Na dit een en ander opgegeven te hebben, ga ik over om van elke
school in het bijzonder nog iets te zeggen, dat te beschouwen is
als een overzigt van het geheel, in korte trekken; begin ik
daartoe wederom met:
Het onderwijs van Aukes, in de school der Kolonie
no.1 gegeven, muntte uit in zachtheid en liefde voor de
kinderen, op de dagschool, terwijl dat van de avondscholen, sedert
het laatst des jaars, aan jongens en meisjes beide, dagelijks doch
op onderscheidene uren, gegeven werd.
Dit kon alleen hier geschieden, vanwegen den kleine omvang der
Kolonie; op andere scholen zou dat moeijelijk zijn.
De Directeur dezer Kolonie, en de Kolonisten zelve, ouders der
kinderen zijnde, zijn over het onderwijs en de wijze, waarop het
gegeven werd, zeer tevreden. De onderwijzer had de noodige hulp
van zijnen jongere broer Frederik, nog in huis bij zijnen
moeder, die weduwe is.
De hoofdonderwijzer van Kolonie no.2, de met lof bekende Uhl,
welke in het voorjaar zijnen ondermeester Was, voor betere
betrekking zag verplaatsen, had nu de noodige ondersteuning en
goede dienst van den bekwamen ondermeester Kolkers.
Beide beijverden zich, om aan hunne verpligting te beantwoorden en
hun werk werd gezegend. Dat hier zooveel achterlijke bejaarden
zijn, die nog op de dagschool moeten gaan, en meer middelmatig
gevorderden dan ergens elders, is voor een gedeelte toe te
schrijven aan het veelvuldig gebruik dat de Rooms-Catholieke
gemeente van dit gebouw maakt, waarom het nog steeds te wenschen
blijft, dat hier eerlang of eene nieuwe Rooms-Catholieke kerk, of
eene nieuwe school gebouwd wierde; dan zoude ook het
onderwijs, hier en in alle andere scholen dezer Kolonie des
morgens te 9 uren kunnen beginnen.
In de 1e bijschool van deze Kolonie, die steeds in
talrijkheid van kinderen aanwint, is J. Meijer op de regte
plaats, hij helpt de achterlijken voort en zorgt, bij eenen
doelmatige orde, dat de geheele schooljeugd, zoo spoedig mogelijk,
op de hoogte der andere gebragt worde.
Beter dan hier is het, ook uit den aard der geschiedenis van
beide, met het onderwijs van de 2e bijschool gesteld,
sedert het vertrek van Meijer door Was gegeven.
Tot deze kleine school behoort geene achterlijke bejaarde, allen
lezen en schrijven, naar hunne jaren gerekend, goed.
De hoofdschool van Kolonie no.3 was in menig opzigt de
merkwaardigste dezer Kolonien. Daar was het, dat dezelfde
onderwijzer 15 jaren lang onafgebroken en steeds met denzelfden
ijver bezield, arbeidde; daar was het, en daar is het nog, waar de
onderwijzer de achting en het vertrouwen der ouders en kinderen in
ruime mate geniet.
Zijn werk is ook niet vruchteloos geweest: er is van zijn
onderwijs een goed gebruik gemaakt, ook in het afgeloopen jaar.
De ondermeester ter Hoeven beantwoordt hier aan zijne
bestemming, en beide werken eensgezind, onverdroten ter
bevordering van het heil hunner leerlingen.
De nijvere Otten is van ’s morgens vroeg tot ’s avonds
laat in de school.
Van veel kleiner omvang was het even belangrijke werk van den
onderwijzer De Nekker in de welingerigte bijschool
dezer Kolonie. De schooljeugd dier afgelegene buurt, in
vroeger jaren minder met goed onderwijs gezegend, en de soort van
huisgezinnen hier gevestigd, maken hier een goed schoolonderwijs
dubbel noodzakelijk. De Nekker voorziet in die behoefte en
verdient alzoo alle aanmoediging.
Volgens ouder gewoonte begeef ik mij, na de korte beschouwing van
het schoolonderwijs dezer Kolonien tot dat van het
bedelaarsgesticht
Het aantal leerlingen dezer school was niet groot, en nog is het
onderwijs in het afgeloopen jaar, bij het goede dat daar reeds
bestond, eene aanmerkelijke verbetering aangebragt, door eene meer
vaste opname der kinderen van de hoevenaars op de school van het
Gesticht, die voorheen gedeeltelijk kwamen en gedeeltelijk privaat
onderwijs genoten, deze van dien en een ander wederom van genen
binnenkolonist, vroeger onderwijzer geweest zijnde.
Die onregelmatigheid, nu weggenomen zijnde, lijdt het geen twijfel
of dit is tot voordeel dezer kinderen geschied.
De onderwijzer Hoogstra, daartoe een goede aanleg
hebbende, volgt op den dagschool meerendeels de lees-leerwijze van
den heer Prinsen; deelt in de algemeene achting der onderwijzers
van zijn omtrek, is gaarne in de school en leidde de kinderen op
eene gevallige wijze tot het goede op.
Eindelijk mag ik Uw Edelgeborenen aandacht nog kortelijk
bezighouden met de beschouwing van het schoolonderwijs der drie
Gestichten te
Hoewel voor allen arbeid belangrijk, zoo was orde en een goed
toezigt over de leerlingen der school van het 1e Gesticht,
een noodwendige vereischte. Het groote aantal kinderen der
dagschool was dan ook in zooveele afdelingen en onderafdeelingen
verdeeld, als de behoefte der leerlingen en het getal
ondermeesters noodig en nuttig maakten.
De hoofdonderwijzer Geraets is een ijverig mensch en voor
zijne betrekking berekend. Het gemis van de 2e onderwijzer,
den standvastigen Witzier is door de spoedige
overplaatsing van den welbekenden van der Koogh, wederom
vergoed.
De schoolgebouwen, aanvankelijk te klein, en tot ander einden
gebouwd, geene hoogere plaatsing dan tot 400 kinderen
toelatende, hebben derhalve de overige wederom in de zalen moeten
gelaten en daar onderwezen worden, dat in de gegeven
omstandigheden wel kon, en in 1836 beter was dan vroeger, daar dit
onderwijs in de zalen, verre van het toezigt der hoofdonderwijzers
verwijderd, door den zeer bekwamen ondermeester Albertsma,
in het voorjaar van het 2e Gesticht overgekomen, en nog eenen
anderen geschikten jongeling, zeer doelmatig en klassikaal gegeven
is.
De onderwijzer zelf kan de drie gewone schoolvertrekken, iederen
schooltijd, behoorlijk overzien en nagaan, zorg dragende dat de
werkzaamheden geregeld en ten meesten nutte verrigt worden. Hij
genoot daar gewigtige diensten van den 2e onderwijzer Van den
Koogh, van den 3e Sasburg en van den
ondermeester Vrieze, alle drie voor het onderwijs bekwame
jongelingen.
De vorderingen, welke hier in het onderwijs gemaakt zijn, en die
ik bij ieder schoolbezoek opmerken kon, zijn gunstig en
beantwoorden aan het doel.
De minst gevorderde klasse der avondscholieren ging elken avond
school, en vele van dezelve hebben ook goede vorderingen gemaakt.
Behalve het gezang, waarmede iedere schoolles begonnen en
geeeindigd wordt, gaven de onderwijzers nog op twee avonden der
week nadat de gewone werkzaamheden waren afgeloopen, aan een
40-tal jongelieden bijzonder onderwijs in de zangkunst.
Meer dan het dubbele getal der scholieren van de Ommerschans werd
er aan het bedelaarsgesticht no.2 te Veenhuizen gevonden,
dat zoo aanzienlijk is vooral door het groote aantal
Veteranenkinderen.
De onderwijzer Flierman hoewel niet geheel van huiselijke
rampen vrij gebleven, ging ijverig en moedig voort zijnen pligt
als hoofdonderwijzer van dit Gesticht te vervullen en, toen
daaraan bij het 1e gesticht behoefte was, stond hij zijn oudsten
en besten ondermeester, boven reeds genoemd, geredelijk af, om in
uitgebreideren kring te arbeiden, kweekte wederom eenen anderen
aan, en zorgde op eenen voldoenden wijze, dat de leerlingen zijner
school daarbij geene schade leden, gevende nog over als in vroeger
jaren, de winters, aan alle leerlingen der avondschool dagelijks
onderwijs des avonds van 5 tot 9 uren. Het onderwijs leverde goede
uitkomsten op.
Van hooger aanbelang dan aan het 2e gesticht was het schoolonderwijs
aan het 3e gesticht, tot welker beschouwing ik overga.
Dat de achterlijkheid der 24 jongens en meisjes, op den staat sub
B van dit Gesticht voorkomende, niet ten laste der onderwijzers
gebragt kan worden, is op de dagschool gemakkelijk op te maken.
Daar wordt kunstmatig gelezen, goed geschreven, en de overige,
voor onze schoolkinderen belangrijke, wetenschappen behoorlijk
beoefend.
In het laatst van het jaar is er de letterkast van Dellebarre, met
de daarbij behorende tabellen aangeschaft, en hiermede is dan ook
deze school geheel naar de nieuwe leerwijze ingerigt. In ieder
schoolvertrek was orden en stilte voorbeeldig, en den
werkzaamheden werden de gehelen dag door, geregeld en naauwkeurig
verrigt.
De 2e onderwijzer Braak en de ondermeester Van Lith,
beide voor hunne betrekking zeer bekwame jongelingen, doen den
waardigen hoofdonderwijzer Schuurmans groote dienst en
volgen hunnen onderwijzer getrouw na.
Des morgens voor 9, geeft de onderwijzer gelegenheid tot oefening
in de teekenkunst en van die gelegenheid wordt ook door de
ondermeesters en meer anderen, die daartoe de tijd hebben, een
nuttig gebruik gemaakt, terwijl er des avonds, na 8 uur, wanneer
het gewonen onderwijs afgeloopen is, onderwijs in de muzijk
gegeven wordt. Tot welke eene hoogte men het aan de Gestichten
no.1 en no.3 in dezen schoonen kunst gebragt heeft, is UEdGeb
genoegzaam bekend.
Bij het bovenstaande heb ik nog te voegen dat wij in alle Kolonien
welwillende medewerking van den Heer Directeur der Kolonien
genoten; dat de onderwijzers zich voorbeeldig gedroegen, hun
school werk steeds met gebed en dankzegging begonnen en sloten en
gestreefd hebben naar de goedkeuring van God en hun geweten en
hiermede zij het mij vergund het schoolonderwijs der kinderen en
jongelieden in de Kolonien van Weldadigheid aan Uw Edelgeborene
verdere zorg en edele pogingen nederig aan te bevelen.
De Adjunct-Directeur voor het schoolonderwijs,
J.H.van Wolda.
NB: Genoemde tabellen en lijsten zaten er niet bij.