Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





Onderzoek door Jan Hessels van Wolda naar 'achterlijke' 13-, 14 en 15-jarigen, 9 november 1836: gebrekkigen, die buitengewonen tijd en buitengewone gelegenheid behoeven, om nog de noodige ontwikkeling te bekomen

In opdracht van de permanente commissie heeft Van Wolda onderzoek gedaan naar achterlijke 13, 14 en 15-jarigen. Hij krijgt daarbij wisselende help van de leidinggevenden bij de gestichten. adjunct-directeur. Van Wolda maakt een onderverdeling van leerlingen in 3 soorten of klassen. Daarna geeft hij verklaringen over het aantal in de derde klasse, de 'gebrekkigen' die 'buitengewonen tijd behoeven om nog de noodige ontwikkeling te bekomen'.
Hij maakt duidelijk dat het NIET aan de onderwijzers ligt. Hij voegt lijsten bij en verklaart de verschillen ertussen.

Wateren, den 9 November 1836

Bijzondere bezigheden en omstandigheden bij dit gesticht hebben mij verhinderd, eerder aan den gewigtigen last der permanente Commissie, mij onlangs mondeling opgedragen, te voldoen.

Het onderzoek bepaalde zich tot zoodanige voorwerpen, van welker toestand in het schoolonderwijs, buiten de koloniën, nimmer hoogte genomen wordt, wijl de jonge lieden van dien ouderdom, algemeen, als niet meer tot de school behoorende, beschouwd worden.

Mocht het plaats kunnen hebben, dat den jongen lieden van 13, 14 en 15 jaren, welke vroeger verzuimd zijn, of daartoe niet in de gelegenheid zijn geweest, nu nog den tijd en de gelegenheid tot het noodzakelijke lezen en schrijven leeren gegeven werd, dan zouden deze kinderen (zoo mag men hen immers noemen, omdat ze wezenlijk nog kinderen zijn) in de koloniën een zegen genieten, die hen de inrigtingen der Maatschappij van Weldadigheid, na hun ontslag uit de koloniën, steeds dierbaar zal doen zijn.

Bij het plaats gehad hebbende onderzoek heb ik zoo veel mogelijk getracht, de Hoofden der Directiën er  bij tegenwoordig te hebben, dat mij echter overal niet gebeuren mogt. Zoo was ik in de gewone koloniën, om vele en verschillende redenen, UWEDGestr. genoegzaam bekend, overal alléén; -
aan de Ommerschans was de OnderDirecteur Krieger tegenwoordig;-
te Veenhuizen aan het 1e gesticht is de Heer Poelman den ganschen dag bij mij geweest; -
aan het 2e de Heer Kluwers; en
aan het 3e de Heer Drijber, om de veelheid van bezigheden, slechts een korten tijd.


Bij ondervinding is het mij gebleken, dat ik de leerlingen in niet minder dan drie soorten of klassen kan schiften, en dit kwam mij voor de zaak zelve ook het gevoegelijkst voor.

Tot de 1e afdeeling heb ik nu die gebragt, welke, bij het ontvangene schoolonderwijs, eene zekere mate van verstandsontwikkeling aan den dag leggen, zoodat men deze, naar hunnen ouderdom gerekend, voor zeer goed onderwezen houden kan;

tot de 2e dezulke, die, minder gevorderd, nog wel onderwijs noodig hebben, doch geen buitengewoon,

en tot de 3e eindelijk alle gebrekkigen, die buitengewonen tijd en buitengewone gelegenheid behoeven, om nog de noodige ontwikkeling te bekomen en het lezen en schrijven te leeren.


Deze opheldering, nopens het formeren der drie onderscheidene klassen, die er gemaakt zijn, zij voldoende, om de hiernevens gevoegde stukken, bevattende het resultaat mijner verrigtingen, wel te verstaan.


Het onderzoek, op de elf scholen der koloniën, bepaalde zich tot een aantal van 1085 jonge lieden, meerendeels kinderen.
In de gewone koloniën zijn ze niet alleen genomen van 15, 14 en 13 jaren, maar ook van 12, omdat het hier bestaande Reglement de kinderen met hun 12e jaar reeds tot de avondscholen doet overgaan, wanneer sommige ouders namelijk, uit belangstelling in hun kroost, hetzelve niet nog eenigen tijd het schoolonderwijs verder doen genieten, dan hier op de meeste scholen, inzonderheid des winters, wanneer er niets verzuimd wordt, nog al plaats vindt.

Ook dit is bij het 3e gesticht niet vreemd. Uit den hierbij overgelegden staat sub a blijkt het, dat er tot de 1e klasse gebragt hebben kunnen worden 568, alzoo ruim de helft van het geheel; tot de 2e 358, ruim het dubbele van de 3e, die slechts 159 bedraagt, een getal, dat niemand groot zal voorkomen, wanneer daarbij in het oog wordt gehouden:

a. dat er bij de gestichten en ook in de gewone koloniën, verscheidenen kinderen, van verschillende ouderdom, als van 8, 9, 10 en meer jaren, aankomen, die nog geen schoolonderwijs hebben genoten;

b. dat er onder de weezen, vooral in vroeger jaren, verscheidene zwakke, sukkelachtige en onreine waren, die daarom niet ter school werden gezonden;

en c. dat de achterlijken in de gewone koloniën of laat zijn aangekomen, of tot zeer slordige huisgezinnen  behooren, of wel voor het schoolonderwijs geheel onvatbaar zijn. Dit laatste heeft ook wel plaats onder de kinderen bij de gestichten.


Bij dit onderzoek, dat overal naar den zelfden regel heeft plaats gehad, heb ik op het allerduidelijkst ondervonden, dat al onze onderwijzers met warmen ijver en met hartelijke belangstelling aan hunne gewigtige en moeijelijke taak arbeiden;
dat het hun tot innig leedwezen verstrekt, dat ze leerlingen hebben, die ofschoon buiten hunne schuld, tot de 3e klasse gebragt moeten worden;
dat ze gaarne elke gelegenheid, die hun  daartoe zal worden aangeboden, zullen te baat nemen, om den min geoefenden, voor zoo verre die voorzien zijn van de gewone verstandelijke vermogens, nog het noodige te leeren.


De lijsten sub b hierbij gevoegd, en voor iedere school afzonderlijk opgemaakt, bevatten de namen van de achterlijke scholieren, die meer dan het gewone avondonderwijs noodig hebben, terwijl die onder de letter c overgelegd, en op dezelfde wijze opgemaakt, de jongens en meisjes bevatten, welke het gewone avondonderwijs noodig hebben, en dat ook niet kunnen missen.

Ik voeg deze lijsten hierbij, opdat die kinderen overal gekend zouden zijn en in het oog gehouden kunnen worden, en in geen opzigt dan om ziekte alleen van de school terug gehouden.

Bij een vlugtigen blik op de getallen der eerstgemelde lijst zoude men ligtelijk op het denkbeeld komen, dat deze de mindere of meerdere waarde van het onderwijs aanwezen, doch wil men die daarnaar beoordeelen, dan moeten er vele bijzonderheden der scholen en koloniën bij in het oog worden gehouden, te veel om hier op te noemen.

Twee echter kan ik niet ongemerkt voorbijgaan, als:
1e dat de getallen der leerlingen van de hoofdschool van kolonie 2 minder gunstig zijn, dan die der andere in de gewone koloniën, is grootendeels te vinden in het veelvuldig gemis van het schoolgebouw, dat ik meermalen betreurd heb.
2e dat de 3e klasse van het 1e gesticht buitengemeen groot is, heeft meer dan ééne reden, doch de voornaamste zijn, dat hier het aantal scholieren het allergrootst is, de localiteit voor dezelve het allergebrekkigst, en, dat er alle nieuw aankomenden gevestigd worden.

De Adj Directeur voor het onderwijs
(get) J: H: van Wolda


De genoemde lijsten zaten er niet bij.
Directeur der koloniën Jan van Konijnenburg kopieert dit verslag (Copie N219) en stuurt het op 12 november 1836 naar de permanente commissie, tegelijk met
- Notities van Van Wolda over de bezoldiging van de onderwijzers, en
- Eigen notities van Van Konijnenburg over het verslag.
De permanente commissie reageert met besluiten op 11 januari 1837.