Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS





Het loongebouw, oftewel de bezoldiging van het onderwijzend personeel, vanaf het begin tot aan 1859, met de tussentijdse wijzigingen

In de begintijd volgen de regelingen voor het onderwijzend personeel, met bijbehorende salariëringen, elkaar snel op. Zo is er op een gegeven moment sprake van 'rangen', waarbij bijvoorbeeld onderwijzer Booij 2e rang is, de 'goeden jongeling' Hendrik de Nekker 3e rang en Martinus Uhl 4e rang.

Het wordt verder uit het lood getrokken doordat de permanente commissie af en toe een individuele onderwijzer wil belonen met een extra toelage. September 1826 wijst Jan Hessels van Wolda erop dat het loongebouw onoverzichtelijk is. En er zijn een aantal meesters 'wier traktement eenige verhooging noodig hebben'. Uit zijn overzicht blijken er op dat moment de volgende jaarlonen in guldens te zijn:

Hoofdonderwijzer 2e gesticht VH, Martinus Uhl
182
Hoofdonderwijzer 3e gesticht, Albert Schuurman (NB: 3e gesticht staat op dit moment nog grotendeels leeg)
234
Hoofdonderwijzer Ommerschans, Haijo Hoogstra
312
Hoofdonderwijzers kol 1, Jacob Cornelis Mulder, en kol 3, Harm Berends Otten
286
Hoofdonderwijzer kol 2, Jacob Remmelts Booij
312
Bijschoolhouders kol 2 (Oostvierdeparten), Hendrik de Nekker, en kol 3 (Steggerda), Stephanus Molewijk
182
Ondermeesters kol 1, Gerrit Muijen, kol 2, Dirk Smith, en kol 3, Pieter van der Koogh 78

Wat de hoofdonderwijzer van het 1e gesticht VH verdient, Harmen Abel Zwarts, staat er niet bij. Volgens mij 390 gulden per jaar. De bedragen zijn geen ronde getallen, omdat er uitgegaan wordt van weeklonen (deel elk bedrag door 52).

1828

Er komt er een eind aan de wisselende indelingen door de 'Verordeningen nopens het schoolonderwijs' van 12 december 1827, die per 01-01-1828 in werking tredem. De verordeningen worden beschreven in De strafkolonie blz. 60-61 en de volledige tekst ervan staat hier. Het levert de navolgende classificatie van onderwijzend personeel, met in de laatste kolom het bijbehorende jaarloon.

1e klasse
Hoofdonderwijzers scholen voor wezen in het 1e en 3e Gesticht te Veenhuizen
400
2e klasse
Hoofdonderwijzers scholen Frederiksoord, Wilhelminaoord, Willemsoord, Ommerschans en 2e Gesticht te Veenhuizen
350
3e klasse
Tweede onderwijzer school voor wezen 1e Gesticht Veenhuizen
250
4e klasse
Bijschoolhouders Doldersum, Oostvierdeparten en Willemsoord-Steggerda
200
5e klasse
Ondermeesters die vrije voeding en inwoning krijgen
52
5e klasse Ondermeesters die kostgeld moeten betalen
104

Of het ermee te maken heeft is onbekend, maar kort hierop neemt meester Booij van Wilhelminaoord ontslag en vertrekt hij naar Groningen. En ook daarna wordt er af en toe melding gemaakt van onderwijskrachten die ‘over gingen tot voordeeliger betrekkingen buiten de Kolonien’.

1832

Het volgende besluit is van 27 augustus 1832 en staat hier. De hoofdonderwijzer van Frederiksoord gaat er 50 gulden op achteruit, maar de bijschoolhouder van Willemsoord-Steggerda 100 gulden op vooruit, wat niet onlogisch is gezien de leerlingaantallen. Dat argument geldt ook voor de andere wijzigingen:

1e klasse
Hoofdonderwijzers scholen voor wezen in het 1e en 3e Gesticht te Veenhuizen
400
2e klasse
Hoofdonderwijzers scholen Wilhelminaoord, Willemsoord, Ommerschans en 2e Gesticht te Veenhuizen
350
3e klasse
Hoofdonderwijzer school Frederiksoord en bijschool Willemsoord-Steggerda
300
4e klasse
Tweede onderwijzers scholen voor wezen 1e en 3e Gesticht Veenhuizen
250
5e klasse
Bijschoolhouder Oostvierdeparten
200
6e klasse
Bijschoolhouder Doldersum en 3e onderwijzer bij het 1e gesticht te Veenhuizen
150
7e klasse
Ondermeesters die vrije voeding en inwoning krijgen
52
7e klasse Ondermeesters die kostgeld moeten betalen
104

Verder wordt opgemerkt dat alleen aan de onderwijzers van de vier eerste klassen het genot van vrije woning wordt toegestaan. Voor de andere niet en daarom kunnen die functies alleen door ongehuwde personen vervuld worden.

1837

Naar aanleiding van een voorstel van Jan Hessels van Wolda besluit de permanente commissie op 24 juli 1837 het loon van de onderwijzers van de eerste klasse te verhogen van 400 naar 450 gulden en dat van de onderwijzers van de tweede klasse van 350 naar 375 gulden. De rest blijft gelijk.

1850

Bij besluit van 21 oktober 1850 wordt bepaald dat de school van kolonie 1, Frederiksoord, en haar onderwijzer, overgaan van de 3de klasse naar de 2de klasse.

Volgens mij blijft dit loongebouw tot aan 1859 verder ongewijzigd, ik ben althans tot nu toe geen andere besluiten over de salariëring van onderwijzers tegengekomen.