Naar het overzicht
van stukken over ONDERWIJS
Op 7 december 1818 schrijft iemand (schout Stephanus
Jacobus van Royen ??) 'eene partikuliere brief uit Vledder' die
wordt geplaatst in de Provinciale Groninger Courant en daarna in
de Staatscourant van 11 december 1818. Daarin onder meer:
De vergenoegdheid is op aller gelaat geschilderd. Zij gaan des zondags getrouw ter kerk; wordende de Gereformeerden door onzen predikant in den godsdienst onderwezen, terwijl de jeugd, door onzen bekwamen schoolonderwijzer, het lezen en schrijven geleerd wordt. In één woord, het is een lust, om deze nieuwe schepping der weldadigheid te zien. Die er eene reis om onderneemt, zal het niet uit de hand vallen.
Uit de hand vallen betekent tegenvallen. Op 10 december 1818
schrijft Johannes van den Bosch een rapport over de kolonie voor
de voorzitter van de Maatschappij, prins Frederik, invnr 1179. Hij
kan zich dan de naam van Van Wolda even niet herinneren, dus hij
laat wat ruimte open om dat later in te vullen:
Ook het schoolonderwijs heeft reeds aangevangen, waartoe de Maatschappij de uitmuntendste talenten en het beste karakter in den Heer ...... schoolonderwijzer te Vledder vereenigd vindt.
Ook bij een latere versie van hetzelfde rapport weet Johannes het
nog niet:
Ook het schoolonderwijs voor de kinderen heeft reeds aangevangen en de Maatschappij mag zich gelukkig rekenen, daartoe gevonden te hebben de Heer ......, schoolmeester te Vledder, even gunstig bekend door zijn braaf zedelijk karakter en geschiktheid tot het geven van onderwijs, als dat deze voor zijne stand meer dan gewone kundigheden hebbende.
Op 25 december 1818 schrijft de directeur der koloniën
Benjamin van den Bosch over de aannemer, invnr 49:
Dheer Oosterlo maakt met het aangegane werk weinig voortgang, het school zal niet dan bij het einde van 't jaar geheel gereed zijn; ook zal er eene haggel moeten gehuurd of gekocht worden.
En op 31 december 1818 schrijft diezelfde directeur, ook
invnr 49:
De meester van Vledder - J.H. van Wolda - heeft het school wezen eenige dagen behoorlijk georganiseerd. In den vooravond is er school voor de eerstbeginnenden en later voor de meer geavanceerde.
Hoewel het school een ruim locaal is, zo kan dezelfde niet dan met moeite al de kinderen bevatten.
In het maandblad de Star van januari 1819 worden
op pagina 93 de bovenstaande woorden van de directeur door Ockerse
omgebouwd tot een stukje:
In het laatst van December is de School der Kolonie door den verdienstelijken Schoolonderwijzer van Vledder, J. H. VAN WOLDA, georganifeerd geworden, met dat gevolg, dat, hoe ruim het lokaal ook is, hij de leerlingen in twee afzonderlijk onderwezene klassen heeft moeten schiften, wijl hetzelve de menigte van kinderen niet op ééns bevatten kan. -- De avondschool, inzonderheid, wordt zeer druk bezocht.
En in hetzelfde nummer van de Star meldt Johannes van den
Bosch op pagina 25:
Aan een getal van 67 kinderen werd onderwijs gegeven.
En op pagina 26-27 laat Johannes dat hij de naam inmiddels wél
kan onthouden:
Ook het School-onderwijs heeft reeds aangevangen, waartoe de Maatschappij uitmuntende talenten en het beste karakter in den School-onderwijzer te Vledder, J. H. VAN WOLDA, vereenigd vindt.
Op 10 januari 1819, invnr 50, schrijft directeur Benjamin
van den Bosch:
Alle avonden is er school, die druk bezogt, en door den bekwamen meester uitnemend gederigeerd wordt. Er zijn veele kinderen, vooral meisjes van 18, ja 20 jaar, die nimmer eenig onderwijs genoten hebben.
Op 17 januari 1819, invnr 50, schrijft Benjamin van den
Bosch:
Het school gaat uitnemend voort. Alle dagen is de meester er geregeld van 4 tot 7 uren.
Uit een brief gedateerd 30 januari 1819 'aangaande de
situatie en gesteldheid der zaken te Frederiksoord, gezonden aan
S.A. de Boer, te Dockum, welke denzelven, om de belangrijkheid
daarvan, in onze stads-courant heeft doen plaatsen', geplaatst in
de Leeuwarder Courant en overgenomen in de Staatscourant van 5
fenruari 1819:
ik heb het onderwijs in de school eenige oogenblikken bijgewoond; alles ging daar zoo stil en goed, dat het een plezier was om te zien.
Op 11 maart 1819, invnr 50, schrijft Benjamin van den
Bosch:
Zeer grote vorderingen maken inzondertheid onze jonge kolonisten, onder de verdienstelijken van Wolda; het is eene zeldzaamheid wanneer een der scholieren het leeruur verzuimd.
Verscheidene meisjes meer dan 20 jaar oud en ook eenige jongens van die jaren, die nimmer eenig onderwijs genoten hadden, en in den beginne niet zeer gaarne te school kwamen, zijn thans meede de ijverigste en hebben zulke ongelooflijke vorderingen gemaakt dat eenige derzelve reeds een aanvang met schrijven gemaakt hebben.
Wanneer de Kommissie zou kunnen goedvinden, aan den 2 assessor eenige kleine bewijzen van aanmoediging meede te geven, wanneer deze over de gemaakte vorderingen te vreden was, dan zouden deze brave leerlingen zich aangenaam verrascht en tot de grootste inspanning bemoedigt vinden.
Op 28 april 1819, invnr 51, stuurt directeur Benjamin van
den Bosch diverse stukken aan de permanente commissie, waaronder:
5. eene rekening van den schoolmeester van Vledder waarbij ik eene kleine nota voegen, van eenige vragen door genoemde onderwijzer aan mij gedaan.
(...)
De rekening van den verdienstelijke van Wolda is, naar mijn inzien, niet hoog. De man is altijd even bescheiden. Hij heeft gezegd, het begin de uitgaven had gemonteerd en dat zulks in het vervolg veel minder zijn zou. Zijne gedane vragen niet kunnende beantwoorden neem ik de vrijheid dezelve van de Kommissie toe te zenden.
De genoemde vragen van Van Wolda heb ik er niet bij aangetroffen.
Evenmin als de rekening, maar die bevindt zich waarschijnlijk bij
de financiële stukken voor het jaarverslag.
Op 24 mei 1819 schrijft Johannes van den Bosch weer een
verslag voor prins Frederik, wat zich bevindt in invnr 1179 maar
echter slecht leesbaar is:
In de school worden thans 152 kinderen onderwezen. Zij moeten bij voortduring de beste vorderingen(?) bij het jongste gehouden mannen(?) zijn er zo propt(?) er al gekozen(?) ingedeelt.
Ook de bekwame schoolonderwijzer (van Wolda) blijft zich bij voortduring door zijn goede welwillendheid onderscheiden. Ter verdere aanmoediging is hij door de Permanente Kommissie een fraai werk beschonken.
Dat fraaie geschenk zal echter nog even op zich laten wachten. In
juli 1819 neemt de permanente commissie het besluit, invnr
960, 'dat met den 15 juli 1819 de Algemeene menage vernietigd
word, en na dien tijd ieder koloniaal huisgezin voor zich zelve
koken zal benevens meer andere bepalingen', waarin onder meer
staat:
De school zal met den 15 july verplaatst worden in het kookhuis, en de spinzaal in het onderdirecteurshuis, zullende den onderdirecteur het groote huis betrekken.
Als Johannes van den Bosch op 16 juli 1819 de antwoorden
formuleert op vragen die hem zijn voorgelegd door Robert Owen,
invnr 352, komt twee keer de school ter sprake:
vraag 6) Aan iedere famille is eenen woning, zoals bij art. 3 gezegd is, verschaft, staande midden op den hare toegewezen grond, ongeveer 3 morgens groot. Bij ieder 50 huizen wordt een groot gebouw geplaatst, bevattende behalve eene stalling voor de paarden, een molkerij, spinzaal en school.
Vraag 9) Men verrigt, behalve allerlei landarbeid, in de kolonie ook de spinnerij in wol en vlas in een daartoe wel ingerigte spinschool, waarbij in 't vervolg het weven, breijen, touwpluizen enz. zal gevoegd worden. De jeugd geniet, onder de leiding van zeer goede leeraars, het beste onderwijs in lezen, schrijven, rekenen, zingen en in de beginselen van godsdienst en zedekunde.
Op 4 augustus 1819, invnr 52, schrijft directeur Benjamin van den Bosch:
Binnen weinig dagen zal de nieuw ingerichte spinnerij en t school verplaats zijn, waardoor een zeer grote verbetering ontstaat. Ik vlije mij dat een en ander aan de intentie der Kommissie zal voldoen, en hare goedkeuring wegdrage.
Op 5 augustus 1819, invnr 16, doet de permanente
commissie verslag aan de vergadering van de Commissie van
Weldadigheid, welk verslag ook staat afgedrukt in de Star
van augustus 1819. Met onder meer:
Buiten de opgegevene, onvermijdelijke traktementen voor de geëmploijeerden op het Bureau, zijn ook in de Kolonie zelve de uitgaven ten uiterste gering, bedragende voor den Onder-Direkteur Drijber zeven guldens wekelijks, voor den Schoolmeester drie honderd guldens jaarlijks; den Spinbaas zijn zes guldens wekelijks toegelegd, en aan de Kok vijf guldens.
Als directeur Benjamin van den Bosch op 23 augustus 1819
schrijft welke beloningen er aan kolonisten verstrekt zijn ter
gelegenheid van het leggen van de eerste steen voor
Frederiksoord-2, invnr 52 en zie de transcriptie, zijn
er ook beloningen voor 'twee kinderen die zich het gunstigst op
scholen hebben onderscheiden':
de zoon van Geerards 3=.= de dochter van Koppejan 3=.=
In de notulen van de permanente commissie van 28 augustus 1819,
invnr 38, staat genoteerd:
Besloten, den Onderdirekteur te geven zijn halfjarig traktement, inggegaan met primo november zijnde ƒ 182:-10: en tevens hetzelfde aan den schoolmeester, te weten ƒ 150, mede voor een halfjarig traktement, en den Heer Direkteur te autoriseren, die beiden, tegen kwitantie die som uittebetalen, en aan beiden te schrijven een brief met betuiging der te vredenheid van de P.K. en ten bewijze daar van den schoolmeester te zenden het werk van Niemeijer, over de opvoeding, III deelen.
Daar komt dan alsnog het fraaie werk waar Johannes van den Bosch
het eerder over heeft gehad. Het valt wel in goede aarde. Op 7
september 1819, invnr 53, schrijft een zeer verheugde Jan
Hessels van Wolda aan de permanente commissie:
Frederiksoord 7 september 1819
Mijne Heeren!
Met een innig gevoel van dankbaarheid heb ik het voor mij zoo verëerende geschenk, Niemeijer over de opvoeding in drie deelen, uit de hand van Z.E. den Generaal van den Bosch, heden ontvangen.
Dit geschenk is voor mij van groote waarde, daar het mij tot een bewijs dient, dat de pogingen welke ik naar mijne geringe vermogens in het onderwijs en de beschaving der jeugd te Frederiksoord heb aangewend, de goedkeuring der Kommissie van de Maatschappij van Weldadigheid mogen wegdragen.
Ik neem de vrijheid mijnen hartelijken dank daar voor aan de Kommissie te betuigen, hoopende door mijn gedrag en onderwijs in de kolonie verder de goedkeuring der Kommissie te mogen erlangen; terwijl ik bij deze gelegenheid, met gepaste nedrigheid, de vrijheid neem, mij in hare gunst aan te bevelen en mij met verschuldigde hoogachting te noemen,
Mijne Heeren!
UWL. zeer gehoorzame dienaar,
J.H. van Wolda
Maar op zijn geld moet hij nog wachten. Twee maanden na het
besluit van de permanente commissie om hem uit te betalen,
schrijft directeur Benjamin van den Bosch op 18 november 1819,
invnr 53, dat hij het gewoon niet heeft:
Mijne uitgaven zijn hoog, ik moet de Kommissie vriendelijk de toezending eener mandaat solliciteren. Ik heb aan den onder Directeur en de meester van Wolda nog geene betaling kunnen doen.
Het zal daarna wel goed gekomen zijn. Als de permanente commissie
op 30 november 1819 een contract sluit met de subcommissie
van weldadigheid Steenwijk om een persoon in de kolonie te
huisvesten, invnr 1396, staat daar ook een zinssnede in:
De Permanente Kommissie verbindt zich bovendien, om te zorgen, dat er in de kolonie, ten allen tijde, de gelegenheid voorhanden zij, om de kinderen aan een behoorlijk schoolonderwijs te doen deelnemen.
En als laatste in dit overzicht van het eerste jaar een briefje
van de directeur dd 7 december 1819, invnr 53, waar van ik
niet precies weet waar het op slaat. Gaat dit om de bouw van een
school in Frederiksoord-2 ?? Maar daar is nooit een school
gekomen, die kinderen gingen altijd naar de hoofdschool van
Frederiksoord. En die is volgens mij nu al goed onder dak. Nou ja:
k heb de eer aan de Permanente Kommissie in te zenden.
De tekening van school en spinzaal, met de berekening der kosten, van de Heer Oosterlo.