Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS
Ommerschans den 29 Januarij 1858
Door den OnderDirecteur van Binnen, werd mij dezer dagen
gerapporteerd, dat hem door den OnderBrigadier Edens was
te kennen gegeven, dat de zaalOpziener Scherjon op
laatstleden donderdag des voormiddags omstreeks 11 uur het
gesticht had verlaten en des na middags ten 4½ uur in eenen min of
meer beschonken staat binnen hetzelve was teruggekomen, den weg
afkomende van den Dedemsvaart.
Ik heb hierop gemelden onderBrigadier deswegens gehoord, die
bevestigde hetgeen mij door den OnderDirecteur van Binnen was
medegedeeld, er bijvoegende dat ook de bakkersbaas De Bruin
hem in dien toestand wel zoude hebben opgemerkt en zeer zeker nog
wel door meer anderen opgemerkt zoude zijn.
Ook De Bruin hierover ondervraagd zijnde, heeft deze mij
geantwoord, de zaalopziener Scherjon te hebben zien komen
van af de Zwolsche weg, dat hij hem was gevolgd tot aan de poort
van het Gesticht en alstoen had bespeurd dat Scherjon in
zoodanigen staat van beschonkenheid verkeerde, dat hij niet dan
slingerende naar binnen had kunnen gaan.
Wijders heb ik nog een paar veldwachters, staande op de limiet
naar den kant van de Dedemsvaart gehoord, ten einde te vernemen,
welke posten hij zoude zijn gepasseerd, bij welk verhoor het is
gebleken dat hij des na middags omstreeks ten 2½ uur langs de
limiet van af het westeinde der kolonie was gekomen, langs de post
van den kolonist veldwachter Kalbfleisch, den weg
inslaande naar de Dedemsvaart, door welken veldwachter nog tevens
is te kennen gegeven, dat Scherjon toen reeds zigtbaar min
of meer beschonken was geweest en voorts dat hij in denzelfden
achter middag omstreeks ten 4 uur van opgemelde vaart langs den
post van den kolonist veldwachter Kremer (staande aan het
einde van het zoogenaamde dronkemans wegje) was gegaan, den weg
naar het gesticht inslaande, volgens verklaring van Kremer
in eenen beschonken staat.
Ofschoon ik na te dezer zake wel meer getuigen zoude kunnen te
weten komen en hooren, heb ik gemeend dat de getuigenis van de
hiervoren vermelde vier personen als voldoende kan worden geacht,
om aan te nemen, dat Scherjon in der daad beschonken is geweest en
ongeschikt voor zijne betrekking is, waarom ik de vrijheid moet
nemen, hem, of tot ontslag of tot terugplaatsing naar Veenhuizen
(als zijnde veteraan) voor te dragen, vooral ook omdat hij zich
meermalen aan hetzelfde misbruik heeft schuldig gemaakt, zoo als
ik UwEdG: bij deszelfs laatste bezoek ook nog mondeling heb te
kennen gegeven en ten gevolge waarvan hij door UwEdG: nog wel
ernstig is onderhouden, zooals ik hem vroeger ook onderhouden heb,
hetgeen echter niet dat gunstig gevolg heeft gehad, als wij wel
hadden gewenscht.
Hij zelve ook nog door mij gehoord zijnde ontkent een en ander
hardnekkig, zeggende dat al wat er van hem is gezegd, niets is dan
laster, hetgeen echter mijne overtuiging dat hij wel degelijk
beschonken is geweest, niet heeft verzwakt.
De Adjunct Directeur
(get:) A. Hulst
Voor Copie Conform
De Directeur der Kolonien
N
229
Frederiksoord, 26 Januarij 1858
Naar aanleiding van het rapport vervat in den copijelijk
hiernevens gevoegden brief van den Adjunct-directeur te Ommerschans
van den 20e dezer maand N 19 meen ik U Edelgestrengen het ontslag
te moeten voordragen van den zaalopziener J.J. Scherjon,
uithoofde hij zich, in weerwil onzer herhaalde aanmaningen, niet
weet te onthouden van het misbruik maken van sterken drank, de eer
hebbende in zijne plaats voor te dragen den veteraan G.P.
Corba, met vrouw en 5 kinderen, thans veldwachter aan het 1e
Gesticht te Veenhuizen, de geschikste die mij en der
plaatselijke directie onder de veteranen te Veenhuizen
voor zaalopziener bekend is.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg
N
4
‘s Gravenhage, den 29 Jan. 1858
De Gecomm. der Regering bij de Maats. v. Weld. enz
Gelezen den brief van den Dir der Kolonien van den 26 dezer N 229,
daarbij klagten inbrengende over het misbruik maken van sterken
drank door den veteranen zaalopziener J.J. Scherjon te Ommerschans,
en houdende voorstel te zijner vervanging
Besluit:
1. J.J. Scherjon voornoemd uit zijne betrekking van
zaalopziener te Ommerschans te ontslaan en hem terug te
plaatsen onder de veteranen huisgezinnen te Veenhuizen.
2. in de plaats van den ontslagen zaalopziener Scherjon te
benoemen den Veteraan G.P. Corba op het gewone salaris van
ƒ 3: (drie gulden) ‘s weeks.
Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Dir der Kol ter
uitvoering, en aan den Verificateur ter kennisgeving.
De Gecomm. enz.