Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS



Na zevenenhalf jaar wordt Johannes Jacobus Scherjon ontslagen als zaalopziener (want die moeten altijd het goede voorbeeld geven, ook qua alcohol)

Onderstaande stukken bevinden zich bij de uitgaande post van 29 januari 1858 N4 invnr 879. Het begint met een brief van de adjunct-directeur van de Ommerschans, Adrianus Hulst, aan de directeur der koloniën dd 20 januari 1858:

                                         Ommerschans den 29 Januarij 1858

Door den OnderDirecteur van Binnen, werd mij dezer dagen gerapporteerd, dat hem door den OnderBrigadier Edens was te kennen gegeven, dat de zaalOpziener Scherjon op laatstleden donderdag des voormiddags omstreeks 11 uur het gesticht had verlaten en des na middags ten 4½ uur in eenen min of meer beschonken staat binnen hetzelve was teruggekomen, den weg afkomende van den Dedemsvaart.

Ik heb hierop gemelden onderBrigadier deswegens gehoord, die bevestigde hetgeen mij door den OnderDirecteur van Binnen was medegedeeld, er bijvoegende dat ook de bakkersbaas De Bruin hem in dien toestand wel zoude hebben opgemerkt en zeer zeker nog wel door meer anderen opgemerkt zoude zijn.

Ook De Bruin hierover ondervraagd zijnde, heeft deze mij geantwoord, de zaalopziener Scherjon te hebben zien komen van af de Zwolsche weg, dat hij hem was gevolgd tot aan de poort van het Gesticht en alstoen had bespeurd dat Scherjon in zoodanigen staat van beschonkenheid verkeerde, dat hij niet dan slingerende naar binnen had kunnen gaan.

Wijders heb ik nog een paar veldwachters, staande op de limiet naar den kant van de Dedemsvaart gehoord, ten einde te vernemen, welke posten hij zoude zijn gepasseerd, bij welk verhoor het is gebleken dat hij des na middags omstreeks ten 2½ uur langs de limiet van af het westeinde der kolonie was gekomen, langs de post van den kolonist veldwachter Kalbfleisch, den weg inslaande naar de Dedemsvaart, door welken veldwachter nog tevens is te kennen gegeven, dat Scherjon toen reeds zigtbaar min of meer beschonken was geweest en voorts dat hij in denzelfden achter middag omstreeks ten 4 uur van opgemelde vaart langs den post van den kolonist veldwachter Kremer (staande aan het einde van het zoogenaamde dronkemans wegje) was gegaan, den weg naar het gesticht inslaande, volgens verklaring van Kremer in eenen beschonken staat.

Ofschoon ik na te dezer zake wel meer getuigen zoude kunnen te weten komen en hooren, heb ik gemeend dat de getuigenis van de hiervoren vermelde vier personen als voldoende kan worden geacht, om aan te nemen, dat Scherjon in der daad beschonken is geweest en ongeschikt voor zijne betrekking is, waarom ik de vrijheid moet nemen, hem, of tot ontslag of tot terugplaatsing naar Veenhuizen (als zijnde veteraan) voor te dragen, vooral ook omdat hij zich meermalen aan hetzelfde misbruik heeft schuldig gemaakt, zoo als ik UwEdG: bij deszelfs laatste bezoek ook nog mondeling heb te kennen gegeven en ten gevolge waarvan hij door UwEdG: nog wel ernstig is onderhouden, zooals ik hem vroeger ook onderhouden heb, hetgeen echter niet dat gunstig gevolg heeft gehad, als wij wel hadden gewenscht.

Hij zelve ook nog door mij gehoord zijnde ontkent een en ander hardnekkig, zeggende dat al wat er van hem is gezegd, niets is dan laster, hetgeen echter mijne overtuiging dat hij wel degelijk beschonken is geweest, niet heeft verzwakt.
De Adjunct Directeur
(get:) A. Hulst
Voor Copie Conform
De Directeur der Kolonien

De directeur heeft deze brief dus gekopieerd (= overgeschreven) en stuurt hem mee met zijn brief naar de Gecomitteerde der Regering die tijdelijk het beheer over de Maatschappij van Weldadigheid voert. Het is dan 26 januari:

N 229           Frederiksoord, 26 Januarij 1858

Naar aanleiding van het rapport vervat in den copijelijk hiernevens gevoegden brief van den Adjunct-directeur te Ommerschans van den 20e dezer maand N 19 meen ik U Edelgestrengen het ontslag te moeten voordragen van den zaalopziener J.J. Scherjon, uithoofde hij zich, in weerwil onzer herhaalde aanmaningen, niet weet te onthouden van het misbruik maken van sterken drank, de eer hebbende in zijne plaats voor te dragen den veteraan G.P. Corba, met vrouw en 5 kinderen, thans veldwachter aan het 1e Gesticht te Veenhuizen, de geschikste die mij en der plaatselijke directie onder de veteranen te Veenhuizen voor zaalopziener bekend is.
De Directeur der Kolonien
J. van Konijnenburg

De beslissing is dan voor de gecommitteerde (baron Mackay) niet zo moeilijk meer:

N 4                                     ‘s Gravenhage, den 29 Jan. 1858

De Gecomm. der Regering bij de Maats. v. Weld. enz

Gelezen den brief van den Dir der Kolonien van den 26 dezer N 229, daarbij klagten inbrengende over het misbruik maken van sterken drank door den veteranen zaalopziener J.J. Scherjon te Ommerschans, en houdende voorstel te zijner vervanging

Besluit:

1. J.J. Scherjon voornoemd uit zijne betrekking van zaalopziener te Ommerschans te ontslaan en hem terug te plaatsen onder de veteranen huisgezinnen te Veenhuizen.

2. in de plaats van den ontslagen zaalopziener Scherjon te benoemen den Veteraan G.P. Corba op het gewone salaris van ƒ 3: (drie gulden) ‘s weeks.

Afschrift dezes zal worden gezonden aan den Dir der Kol ter uitvoering, en aan den Verificateur ter kennisgeving.
De Gecomm. enz.

Johannes Jacobus Scherjon, geboren 7 mei 1811 en op 19 november 1848 als 'fuselier' vanuit Leiden aangekomen bij een verteranenwoning in Veenhuizen (invnr 1590 scan 18), was op 17 september 1850 aangesteld als zaalopziener te Ommerschans en heeft het werk dus zevenenhalf jaar gedaan. Hij zal enkele maanden later, 14 juli 1858, tijdens bezoek aan Leiden overlijden.
Zijn opvolger Gerrit Pieter Corba is geboren 8 april 1814 en heeft in zijn jeugd een tijdje in Wilhelminaoord gewoond, zie hier. Hij is als 'hoornblazer' op 29 maart 1852 in Veenhuizen aangekomen (invnr 1590 scan 49).