Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS



Alle besluiten die zijn genomen ten aanzien van de winkel op de Ommerschans vanaf het moment, 3 mei 1825, dat de Maatschappij het beheer van die winkel naar zich toe trekt

Inventarisnummer 1288 bevat afschriften van besluiten van de permanente commissie met betrekking tot de koloniale winkels in Veenhuizen en de Ommerschans. De collectie stukken ziet eruit of het later is gemaakt en ik durf het wel ongeveer te dateren.

Het handschrift lijkt bekend, dat is de klerk in Den Haag die vanaf ongeveer 1855 ook de mutaties doorvoert in de Haagse kopieën van de stamboeken. Bovendien valt op dat het alleen over de Ommerschans en Veenhuizen gaat en niet over de vrije koloniën, dus het overzicht zal zijn gemaakt als de mogelijke overgang van de gestichten naar de Staat al in de picture is.

Per 1 januari 1856 treedt de permanente commissie af en worden de koloniën bestuurd door de 'gecommitteerde der regering', baron Mackay. Die weet niet zo veel van de gang van zaken en zal de klerk op pad gestuurd hebben om dit overzicht te maken. Heel fijn dat hij dat gedaan heeft, daar hebben wij ook profijt van. Hij heeft wel duizenden handgeschreven vellen doorgebladerd dus het kan zijn dat hij iets over het hoofd gezien heeft.

Besluit van 3 mei 1825

De klerk begint met het citeren van het besluit van 3 mei 1825 N1. Dat is terecht, want voor die tijd bemoeide de Maatschappij zich niet met de winkels. Maar nu moet er bezuinigd worden en worden een aantal zaken met betrekking tot de Ommerschans anders geregeld. Zie hier voor het volledige besluit en hieronder druk ik de artikelen die betrekking hebben op de winkel nog een keer af, met de potloodnotities van waarschijnlijk de gecommitteerde der regering:

Artikel 5
De Maatschappij zelve zal eenen winkel houden, en dien doen waarnemen door eenen afzonderlijken daartoe aantestellen winkelier, welks genot daarvoor zal zijn ƒ 7:-- wekelijks, benevens vrije woning.

Artikel 6
Den winkelier zullen maandelijks uit het magazijn worden verstrekt de objekten, in den winkel te slijten, en is hij daarentegen gehouden, na den afloop van elke maand, het voor die maand ontvangene aan de Maats. te betalen, zoo in koloniaal geld van de kolonisten, als in kontanten van de geëmployeerden ontvangen.

Artikel 7
Den winkelier wordt ten strengste verboden, eenige andere waren dan die van de Maats. uit het magazijn ontvangen, in zijnen winkel te verkoopen.

Artikel 8
Het koloniaal geld is alleen bij den winkelier der Maats. gangbaar, zullende er alzoo van geen anderen winkelier geld tegen kontanten ingewisseld mogen worden.

Artikel 9
De winkelier zal de waren tegen een billijken en door de direktie gezetten prijs verkoopen, zoodanig dat de Maats. bij den uitslag slechts geene schade lijdt, zullende de prijs in geen geval dien, waarvoor de waren in de naburige winkels verkocht worden, mogen te boven gaan, maar wel, zoo veel mogelijk beneden denzelven gesteld worden.
Met potlood bijgeschreven: '26 oktober 1838 N6 de prijzen geregeld door de permanente commissie'.

Artikel 10
De geëmployeerden van het etablissement worden uitgenoodigd, en desnoods verpligt, hunne benoodigde goederen, in den winkel der Maatsch. verkocht wordende, aldaar en in geen anderen te koopen, wordende hun de invoer van eenige goederen of waren van buiten het etablissement nadrukkelijk verboden.
Met potlood bijgeschreven: 'verwijderd(?) bij 14 Juny 1826'.

Besluit 10 maart 1826

Met een heel lang en heel ingewikkeld besluit bepaalt de permanente commissie welke waren er per se in de winkel moeten zijn en welke waren er wel een keertje kunnen ontbreken als de inkoopprijs niet gunstig is. Ik citeer artikel 1 uit dat besluit:

Artikel 1.
De voor de koloniale winkels in te slaan goederen zullen in twee hoofdsoorten verdeeld zijn, als in onontbeerlijke en minder noodzakelijke.

Tot de eerste soort worden geacht te behooren:
Zeep
Zout
Olij
Peper
Koffij
Rook en snuif- tabak
& Azijn.

En tot de tweede
Siroop
Suiker
Leidsche kaas
Thee
En andere nog niet opgenoemde waren.

Daarna volgen typische Van den Bosch-berekeningen hoeveel van de noodzakelijke waren er per hoofd van de bevolking in de winkel aanwezig moeten zijn, zie deze pagina voor het volledige besluit.

Aanpassing op 14 juni 1826

Op 14 juni 1826 volgt een besluit waarbij artikel 10 van het hier boven geciteerde besluit van 3 mei 1825 N1 onderuit wordt geschoffeld. De aanleiding wordt niet genoemd, maar het lijkt er op dat er in de winkel wordt voorgedrongen en dat employés er daarom niet meer mogen komen:

Ten einde voortekomen dat de geemployeerden in den winkel der Maatschappij aan de Ommerschans niet ten koste of nadeele der kolonisten worden begunstigd - hetzij door eene meer prompte bediening als anderzins - zoo is het den geemployeerden bij dezen verboden in den winkel der Maatschappij te koopen en den winkelier om aan dezelven te verkoopen, den laatste op straffe van dadelijke schorsing als ook demissie nar bevind van zaken door de P.C.

De geemployeerden zullen mitsdien hun winkelgeld kunnen besteden in den winkel van den Onderdirecteur, en zal te dien einde, aan dezen van wege de Maatschappij verstrekt worden voor ƒ 1.25 aan brood en een Nederlands pond boter per huisgezin van geemployeerden door een gerekend, en verder van deze in winkelgeld tegen zilver worden ingewisseld ƒ 1.25 s weeks per huisgezin.
Aan de bouwlieden zal in plaats van boter, spek of vleesch geleverd worden.
De onderdirecteur slaat de winkelwaren die hij verkoopt voor eigene rekening in.
Hetgene de geemployeerden verder verkiezen te gebruiken moeten zij met contant geld betalen, blijvende zulks buiten bemoeying der Maatschappij.

In den winkel der Maatschappij zal nimmer mogen ontbreken brood en spek. Zoo dus door eenig toeval deze waren niet op den bestemden tijd geleverd mogten zijn, zal de Adjunct-directeur daarin dadelijk voorzien, waartoe hij bij deze wordt gekwalificeerd en verantwoordelijk gesteld.
Van het bestaande gebrek en de daarin genomene maatregelen zal hij per missive den Directeur kennisgeven.

De onderdirecteur-binnen wordt gelast, het stipste toezigt te houden op de verkoop van winkelwaren n de wijze van bediening van de kolonisten.
Hij zal te dien einde des vrijdagsavonds, als wanneer na de uitbetaling de aanvraag het meeste is, in de nabijheid van den winkel tegenwoordig zijn.

Alle waren, zoo wel die voor het magazijn als voor den winkel bestemd zijn, zullen aan de strengste keuring onderworpen zijn, en met de monsters worden vergeleken, wordende bij deze bepaaldelijk tot keurmeesters benoemd de beide Onderdirecteurs, boven en behalve zoodanige keurmeesters als aan wie de Directie goedvinden zal de inspectie der waren tenporam(?) optedragen.
De Onderdirecteurs doen maandelijks ieder afzonderlijk schriftelijk rapport van hunne bevinding aan den Adjunct-Directeur, die deze rapporten van zijne aanmerkingen vergezeld aan den Directeur doet toekomen, om door denzelven maandelijks aan de P.C. te worden ingezonden.

Het laatste gedeelte duidt er op dat er recent problemen geweest zijn, zowel met het assortiment als met de bediening. De winkelier die zo stipt in de gaten gehouden moet worden is Jurriën Jurgens, die het ondanks al deze strengheid nog vier jaar als winkelier zal volhouden.
Enige verduidelijkingen: 'winkelgeld' zijn de winkelkaartjes en de eigen koperen munten waarin kolonisten helemaal en employés deels worden uitbetaald. 'Zilver' of 'contant geld' is de in de rest van Nederland gangbare rijksmunt. Bouwlieden zijn de hoevenaars die als vergoeding voor de bij hun gestalde koeien een bepaalde hoeveelheid boter, de 'botertaks', aan de Maatschappij moeten afdragen.
Van later is bekend dat het de onderdirecteur-buiten is die een winkel drijft.

Besluit 6 juni 1833

Waarom het nodig is dit besluit te nemen, weet ik niet. In de acht jaar dat de winkels van de Maatschappij zijn is gebleken dat er genoeg mogelijkheden zijn winkelhouders aan te pakken. Op de Ommerschans is Jurriën Jurgens in oktober 1830 ontslagen en wordt de winkel nu gedreven door de voormalige zaalopziener Martinus Mensink.

Voortaan zal, bij de afsluiting van ieder dienstjaar, de rekening van elken kolonialen winkelhouder worden verevend, en het te kort hetwelk daarop alsdan mogt bestaan, gebragt worden ten personele laste des winkelhouders, om door hem bij inhouding op zijn salaris te worden gekweten met dien verstande nog tans dat wanneer bij de afsluiting van een volgend dienstjaar zoodanige winkel een voordeelig slot mogt aanbieden, de helft der winst desnoods in mindering zal strekken van het alsdan nog ter aanzuivering overblijvend te kort en mitsdien in het voordeel der bedoelde personele rekening zal worden gebragt.

Besluit 19 juli 1838 N24

Blijkbaar is het op de kolonie gemaakte katoen in trek bij de buitenwereld, dus het mag alleen in de koloniale winkels verkrijgbaar zijn als er maatregelen getroffen worden om het doorverkopen naar buiten te hinderen. Waarbij men huisgezinnen meer vertrouwt dan weeskinderen en bedelaars.

Behalve zwart geverwd katoen zal ook ongebleekt katoen in de winkels der gewone kolonien verkrijgbaar worden gesteld.

De verkoop van het bedoelde katoen zoo wel het zwart geverwde als het ongebleekte, zal mede mogen plaats hebben uit de winkels bij de gestichten doch alleen ten behoeve der huisgezinnen.

Ten einde het verkoopen naar buiten de kolonien tegen te gaan, zal het bedoelde katoen echter niet anders worden verkocht, en ook niet anders aan de winkels worden geleverd, dan bij lappen, welke beneden de lengte van een beddelaken moeten blijven.

Bijaldien het bepaalde bij artikel 3 mogt blijken ongenoegzaam te zijn om het verkoopen naar buiten te verhinderen zullen de prijzen worden verhoogd, waartoe in dat geval de Directeur der Kolonien de vereischte voordragt zal doen.

Besluit 26 oktober 1838 N6

De permanente commissie trekt graag alles naar zich toe. Met de paar dagen die het brieven steeds kost tussen Frederiksoord en Den Haag gaat dit besluit weer de nodige vertragingen geven. En bij een vaste prijs gedurende drie maanden gaan de prijzen in de koloniewinkels niet meer alle wijzigingen in de marktprijzen volgen.

Het tarief waarnaar de winkelwaren uit de koloniale winkels worden verkocht zal voortaan in plaats van door de de Adjunct-Directeurs, door den Directeur der Kolonien worden vastgesteld, onder goedkeuring van de PC, elke 3 maanden bij het verslag der uitbesteding voor winkelwaren te voegen.

Besluit 31 augustus 1847 N13

De winkelhouders in de gestichten mogen naast hun salaris van zeven gulden per week ook vier procent van de winst in hun zak steken als vergoeding voor bedorven waren. Zo ook Arie Mensink die per 1 juni 1844 zijn vader Martinus Mensink is opgevolgd als winkelier van de Ommerschans. Hij is getrouwd met een winkeldochter uit de vrije koloniën en als zij is overleden hertrouwt hij met haar zuster.
De permanente commissie vindt die vier procent te veel:

De Permanente Commissie,

In aanmerking nemende dat de voor verlies door indroogen, verlekken enz aan de winkelhouders bij de gestichten toegekende 4 percent van het debiet aan gewone winkelwaren, gebleken is een voordeel opteleveren, 't welk de wezenlijkheid van dat verlies zoo ver te boven gaat, dat daardoor het inkomen der bedoelde winkelhouders hooger wordt opgevoerd dan bestaanbaar is met eene billijke evenredigheid tusschen hunne belooning en die der koloniale ambtenaren in het algemeen,

Besluit:

te rekenen van 1 October aanstaande wordt de vermelde vergoeding van 4 percent verminderd met de helft en dus gesteld op twee percent.

Besluit 7 september 1849 N3

Weer een tegenvaller voor de winkeliers. Dan voortaan maar niets meer inpakken en zo in de hand meegeven:

De Permanente Commissie,

Overwegende dat er in het minst geene termen bestaan aan de winkelhouders bij de gestichten, het door hen benoodigde winkelpapier langer voor rekening der Maatschappij te verschaffen,

Besluit:

te bepalen dat te rekenen van de dagteekening dezes de verstrekking van winkelpapier aan de winkeliers bij de gestichten te Veenhuizen en te Ommerschans niet meer voor rekening der Maatschappij zal geschieden, maar dat papier op den voet als in de gewone kolonien, slechts tegen betaling, verkrijgbaar zal worden gesteld.

Tot 1859

Verder heeft de klerk geen stukken met betrekking tot de winkels gevonden, dus zo zal alles gebleven zijn tot de Staat eind 1859 de Ommerschans in bezit neemt. Van bonmama begrijp ik dat Arie Mensink met zijn winkeldochter en kinderen in 1862 de schans verlaat.