Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS



In november en december 1820 wordt er een fabrieksbaas op proef aangenomen en is een landmeter op de Ommerschans actief

Die notulen van de permanente commissie van 3 november 1820, invnr 38, melden ook de ontvangst van een brief van:

Adjunkt Direkteur Visser, Ommerschans, 1 november. Meldt dat de zoon eenes fabri­kants in wollen stoffen te Oldenzaal, die hem als zeer geschikt voorkomt, en bekend is met de wolspinnerij en weeverij, maar niet met de vlas spinnerij, genegen is de post van onder­baas in de Ommerschans uit te oefenen, en voorstelt, één, twee of drie maanden, tegen een door de P.K. te bepalen dédomagement, naar mate zijner bekwaamheden, provisio­neel die functie waartenemen, mits ten min­ste één maand te voren gewaarschuwd wor­dende.
Besloten te schrijven dat die jongeling, zoo spoedig mogelijk kan worden aangenomen; met kennisgeving dat hij zoo spoedig doenlijk naar de Ommer­schans overkome.

Maar op 21 januari 1821, schrijft de directeur der koloniën aan de permanente commissie, invnr 56 scans 131-133:

Aan de Ommerschans heb ik de onder-opzieners, tot nader oproeping doen vertrekken.

Ook bevind zich daar een spinbaas, die vooralsnog bijna geene bezigheden heeft. Hij zelf zegt gaarne tot mei bij zijne ouders te willen blijven, wanneer de Kommissie zulks mogt goedvinden.

Deze jonge mensch mag bekwaamheden bezitten, maar dat hij geene dispositiën voor zijne de tegenwoordige betrekking heeft, zal, geloof ik, door de ondervinding bevestigd worden. Dheer Brouwer, die hem een paar dagen bij zich heeft gehad, beoordeelt hem niet gunstiger.

Brouwer is de spinbaas in de vrije koloniën. Later zal de jongeman worden weggezonden omdat hij ongeschikt voor zijn vak wordt bevonden. De wel vaker door de Maatschappij werkzame landmeter De Jong wordt naar de Ommerschans gestuurd en het brievenboek van zondag 3 december 1820, invnr 19, maakt melding van de ontvangst van een brief van:

De Adj. Direkteur Visser aan de Ommer­schans. Belooft den Hr. de Jong in zijne werkzaamheden te zullen helpen.
Stelt voor de zoo spoedig mogelijke aanbe­steding van huizen aldaar.
Zoo ook het doen vervaardigen van kruijwa­gens en tafels van het aldaar voorhanden zijnde hout.

Blijkbaar is de landmeter er in februari 1821 weer, want op 13 februari 1821, invnr 56 scans 326-328, schrijft adjunct-directeur Visser:

De Heer de Jong is sedert eenige dagen bezig met de opnamen van het terrein over het kanaal: aangaande de te nemen rigting schijnt ZE met de regeering van Ommen niet over een te komen. Zulks zal hij dienaangaande aan de P.K. schrijven. ZE heeft vier man tot assistentie gevraagd, dezelve zijn hem gegeven. Aangenaam zoude het mij wezen te worden geinformeerd, hoedanig de uitgaven daaraa te boeken, in afwagting zal ik die op de buitengewone uitschotten doen brengen.