Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS
Ommen den 22 september 1819
Uit de Staatscourant vernomen hebbende, dat Z.M. onzen geliefden
Koning de verlatene Ommerschans, gelegen in mijne gemeente, aan de
Commissie van Weldadigheid ten gebruike, heeft afgestaan, en wel
tot vestiging van eene bedelaars colonie, en ik dienaangaande,
alsmede over andere zaken met Uwe Excellentie wenschte te spreken;
zoo neme ik bij dezen de vrijheid UHEG eerbiedigst te verzoeken,
mij deszelfs eersten komst aldaar te willen melden.
Ik heb de eer mij met verschuldigd respect te noemen,
De burgemeester der stad Ommen,
WH van Laer
Besloten den Direkteur aanteschrijven, om onverwijld possessie
te nemen van de gronden, die behoord hebben tot de Ommerschans,
door het daarstellen op de limieten van palen, met het opschrift,
Maatschappij van Weldadigheid, en voorts om in den naasten omtrek
van het fort te doen steeken den noodige plaggen (zo mogelijk bij
aanbesteding) voor 100 mistbulten ieder van 150 voerens, wordende
aan ZijnEG elke partikuliere schikkingen daaromtrent overgelaten.
Missive van den burgem. van Ommen, 4 febr., makende aanmerkingen
omtrent het in posessie nemen der gronden binnen de omtrek van
300 voeten van de Ommerschans, met verzoek alle verdere
verrigtingen te staken.
Besloten, aan den Direkteur-Generaal Appelius, met toezending van
de kopy dier brief, te melden dat het uit hoofde van de daarbij
gemaakte aanmerkingen, voor de P.K. van het uiterste belang is,
met het regt van de domein op die gronden, het voorgevallene ten
aanzien derzelven, en in ’t bijzonder het besluit van 12 van
lentemaand 1809, no.15 nader bekend te worden, en de P.K. dus de
vrijheid neemt den Direkteur-Generaal deze informatie te
verzoeken, waar van de spoedige toezending hem dubbel zal
verpligten.
Het zal mij bijzonder aangenaam zijn geinformeerd te mogen
worden, of er iets bepaaldelijk besloten is ten aanzien van de
Ommerschans, en of de Heer van Dedem ook op zich genomen heeft
deswegens eenige demarches te doen. Met mei dient althans voor
eenige huisgezinnen aldaar logies en verdere toestel in gereedheid
te zijn. Mag ik hierop een spoedig antwoord verzoeken, dewijl het
nodig zijn zal te bedenken, hoedanig men eenige knapen, daar te
vestigen, onderhoud verschaffen zal.
Steenwijk den 24 maart 1820
De ondergetekende heeft de eer hiernevens aan de Permanente
Kommissie te retourneren de missive van den Heer Staatsraad
Directeur der indirecte belastingen Appelius een het daar bij
gevoegde kopij besluit van den gewezen koning van Holland.
Hij meent uit hoofde van de ondertekening van den burgemeester
van Laar voor de kopij conform van het laatse stuk in den inhoud
der brief van den eersten te mogen opmaken, dat den Heer Appelius
ter beantwoording der vragen van de Kommissie zich bedient heeft
van de gesuppediteerde inlichtingen, hem door den burgemeester
van Ommen verschaft, zonder zelfs eenmaal de validiteit der
opgaven van dien ambtenaar, welke als geheel partijdig beschouwd
kan worden, te onderzoeken.
Althans uit nevensgaande drie aanmaningen aan de weduwe van den
Bergh gedaan consisteert het zeer duidelijk, dat de aangemaakte
gronden onder de Ommerschans gelegen (zie no. 1) op naam van het
Rijk staan.
Mejuffrouw de weduwe van den Bergh wiens man jaren lang het
commando op de schans gevoert heeft en welke weduwe thans nog
aldaar woonachtig is getuigt, dat vele dezer gronden gedurende
haar verblijf aldaar zijn aangemaakt, dat nimmer aan de stad Ommen
daartoe eenige qualificatie gevraagd is en het Rijk daarvan
altijd de voordeelen genoten heeft, waaruit dan mijnes inziens
duidelijk consteert, dat het Gouvernement zich als daartoe
geregtigd beschouwd heeft en dat dit ook geenszins door anderen is
betwist.
De Maatschappij die op dezelfde voet de Ommerschans als het
Gouvernement bezit, kan dat recht blijven uitoefenen tot zoo
lang burgemeesteren van Ommen zullen hebben aangetoond dat dit
recht aan den staat niet gecompeteerd heeft, en dus als een
onregtmatige aanmatiging moet worden beschouwd of zedert is
verlopen.
Wat eindelijk het besluit van den gewezen koning van Holland
betreft dit bewijst niets. Indien de stad Ommen veenen heeft
leggen onder het fort Ommen kan haar zeer wel het recht worden
toegekend van die veenen te exploteren.
Het spreekt van zelve dat zoo zij onder de Schans geene veenen
hadden liggen die permissie van zelve verviel, dewijl door deze
permissie het recht van een derde niet kon worden verkost.
De stad Ommen heeft dus alleen te bewijzen dat zij eigenaar is
van die veenen en deswegens hare titel te produceeren.
Uit een en ander heb ik dan gemeent te moeten beslissen dat wel
passe(?) dat de Maatschappij afstand doen zou van hare aanspraak
op de gronden binnen de limite van de gezette palen buiten de
Ommerschans, zij integendeel zich dit bezit zoo lang behoort te
handhaven tot het gebleken zal zijn dat de stad Ommen meer
voldoende bewijzen voor haar recht bezit dan het overgelegd kopij
besluit van den gewezen koning van Holland.
Het is dan ook op grond daarvan, dat ik gisteren in mijne
onderhandelingen met Heeren Burgemeesteren dier stad verlangd
heb, dat het recht den Maatschappij op die gronden op den
voorgrond zou worden geplaatst en tusschen ons geene
onderhandelingen daarover zoude plaats hebben maar alleen beslist
worden of het dedommagement dat de Maatschappij aan die van Ommen
zoude willen toestaan in vergelding van eenige voordeelen welke
die van Ommen bij wijze van vergunning voormaals door het
Gouvernement toegestaan gewoon waren te genieten, een voldoende
equivalent daarvoor opleverde en voor alle verdere pretenties die
de stad Ommen zich anders bevoegd oordeelen zou te kunnen maken.
Dit punt na veel over en weersprekens toegestemd zijnde, heb ik
gemeend onder nadere approbatie der Kommissie te kunnen aanbieden
het contribueeren van ƒ 9000-.- wegens tot het graven van een
kanaal uit de vaart van den Heer van Dedem naar Ommen, benevens
den afstand van eenige veenen en gronden onder het fort Ommen
horende en ten westen van die locatie gelegen, mits daarvoor aan
de oostzijde gegeven wordt een equivalent in uitgebreidheid
daarmede gelijk staande en welke veenen en gronden voor de stad
Ommen van een hoger belang dan voor de Maatschappij beschouwd
worden.
Verder zijn wij overeengekomen dat de Maatschappij een groter
somme gelds ter graving van dit kanaal zal contribueeren in
evenredigheid dat de stad Ommen boven en behalven de gronden tot
de Ommerschans behorende aan hun zal afstaan een groter en voor
de Maatschappij convenabel gelegen gedeelte harer markt, zullende
deze grond worden afgebakend en vervolgens op den 5 april nader
over de verdere voorwaarden worden gehandelt.
Burgemeesteren van Ommen mede onderhandelende onder voorwaarde
dat het geconvenieerde van hare zijde aan de approbatie van het
stedelijk bestuur afgedaan waar het gunstig vooruitzicht geopend
op eene voordeelige overeenkomst voor de Maatschappij, te meer
daar het mij in den loop der discussien gebleken is dat de
pretentien van de stad van Ommen zeer groot, en daarentegen de
bewijzen voor haar recht zeer gering zijn.
Onder anderen avanceerde de burgemeester zelve dat tijdens den
aanleg van het fort deswegens door het provinciaal bestuur met dat
van Vriesland en de admiraliteit wegens den afstand van de
benodigde grond was geconvenieerd, waarop ik repliceerde dat
daarin juist het bewijs gelegen was dat deze gronden vroeger zijn
aangemerkt als provinciale landen gelijk er nog velen in
Overijssel van die herkomst gevonden worden en met de
vernietiging van de souvereiniteit der provincies dat recht bij de
algemeene staat was overgegaan hetwelk van hunne zijde niet
stellig wierdt ontkent.
Alles naar mijn inzien zal afhangen van de resoluties destijds
genomen betrekkelijk deze zaak althans zoo het geschil rechterlijk
moest worden beslist en hieromtrent vertrouw ik, dat men bij
Aitzma eenige inlichting zal kunnen bekomen.
(…)
J. van den Bosch
Aan de Ommerschans breng ik zo veel grond in gereedheid als
vereischt worden kan. Desnoods een zoelf(?) door zijn
huisgezinnen te kunnen vestigen. De 5 dezer moet ik wederom naar
derwaards vertrekken. Ligd 7 uuren van hier. Ik kan mij niet
meer dan voor eenen dag verweideren.
Ik ben gister van Ommen geretourneerd. Den netelige
onderhandeling zal hoop ik tot genoegen der Kommissie uitvallen.
Veel zwarigheid eerst zij dan nog uit de weg te ruimen. Daar
over echter mondeling nader.