Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS
Mijne Heeren!
Thans is de Vergadering der Heeren Staten geëindigd, en ik vat
onmiddelijk de pen op, om op uwe letteren van den 9e dezer te
antwoorden, dat een bezoek in de kolonie Frederiks-Oort, mij in
het denkbeeld heeft bevestigd, ’t geen ik mij reeds in den beginne
van de onderneming, en voornaamlijk, na dat met de Reglementen
van inrichting en bestuur bekend geworden was, hadde voorgesteld,
te weten dat de zaak uitvoerlijk is, en het doel zal worden
bereikt, wanneer maar de executie aan het gemaakte plan
beäntwoord en, de middelen toereikend blijven, om het werk
doelmatig voort te zetten.
Voor zoo veel ik hebbe kunnen opmerken, zijn mij, met betrekking
tot het eerste, de zwarigheden, onafscheidbaar van het onderwerp,
die men zich nimmer mag ontveinzen, geenzints vermeerder, en is
mij ook niets voorgekomen, ’t geen in mijn oog, een wezentlijk
herstel of verandering van maatregelen zoude behoeven, van
kleinigheden, die zoo en op eene andere wijze
bijna dezelve uitkomst geven, die van de wijze van zien, of het
oordeel der personen, met het opzicht belast, moeten afhangen,
spreek ik in het geheel niet om dat ze op de groote resultaten, of
de crisis, die men eerst na verloop van eene zeer geruimen tijd
verwachten mag, geenen bedenklijken invloed kunnen hebben.
Wanneer de inwendige orde slechts wel bewaard, het naauwkeurigste
toezicht, op het aanbevolen werk, en het gedrag der kolonisten,
als hoofdzaken, onafgebroken worden voort gezet, zijn mijn
verwachtingen zeer groot, maar, om dit alles wel te besturen,
worden meer dan gewoone talenten, een onuitputlijk geduld, een
groote mate van ondervinding en menschkennis, eindelijk, eene zeer
beradene geest verëischt, die eenmaal alles wel berekend
hebbende, door geen zwarigheden afgeschrikt rustig voortgaat, om
het nuttig einde te bereiken. Verder zou ik meenen, moet men, zoo
veel mooglijk, zorgen, dat alles aan het oog voldoet, en dat de
producten, elk in haare soort, tot volkomendheid geraken, een
kleine vermeerdering van kosten, een opoffering van het geen niet
wel is uitgevallen, om het met een ander groen te verwisselen is,
naar mijn dunk, noodzakelijk, om geen voedsel aan het vooroordeel
te geven en, om schijnbaar gegronde aanmerkingen voor te komen.
Want, van de vijftig nieuwsgierige kijkers, is er naauwelijks een
genoegzaam onderlegt, om de staat der vruchten en gewassen, in
verband met het saisoen, de gronden en andere toevallige en
natuurlijke omstandigheden, te kunnen beoordeelen, de overigen
bepalen zich tot het geen zij voor oogen hebben en berekenen.
Daarna de waarschijnlijke uitkomst van het vraag-stuk.
Ik spreek nu niet eens, van het hoogere doel, ’t geen hier moet
worden bereikt; waar bij geen dadelijk verlies, of winstderving,
in aanmerking behoort te komen, vermits onze behoeftige
medeburgers, waar van men nuttige leden der Maatschappij wil
maken, toch altoos moeten worden onderhouden, ’t geen zeer
weinigen, in aanmerking wordt genomen, en, welk een indruk de
voortplanting van zulk een oordeel, op de geest van het algemeen
kan maken, behoef ik niet te betogen, om te overtuigen, dat deze
bedenking de overweging der Heeren wel eenigzints verdienen zal.
Voor het overige staat het bij mij vast; dat het onbereikbaar
voordeel, ’t geen uit de goede reussite der onderneming zal
gebooren worden, de hoogste inspanning van alle krachten verdiend,
om wezentlijke en gemaakte zwarigheden te overwinnen,
waartoe wel alle en zeer onderscheidene maatregelen worden
genomen, maar nog één plan moest uitvoerlijk kunnen worden
gemaakt, om de bijdragen in de land-provinciën, meer dan tienmaal
te doen verdubbelen, te weten: het weeren der bedelarij op het
platteland.
Troepen van 6 tot 12, dikwijls weerbare kerels, veel al vergezeld
van slechte vrouwlieden, loopen de gehuchten af, bedelen, vorderen
en dreigen, tot dat aan derzelver verlangen, is voldaan. Zij nemen
het nacht-verblijf in de schuren en stallen, en de boeren durven
niets verweigeren, uit vreze voor brand-stichting. Kon dit kwaad
op de een of andere wijze worden geweerd, mij dunkt, dat ik voor
de contributie van het grootste gedeelte der Drentsche landlieden
in zou durven staan. In andere gewesten zal men dezelve
geneigdheid ontmoeten.
Eene wel geörganiseerde gendarmerie is hiertoe in staat; dit heeft
de Fransche tijd geleerd en de herstelling van dezelve, zou
afgescheiden van het onderwerp, behalven dat, een wezentlijke
zegen voor de ingezetenen van af gelegene buurtschappen zijn.
Het verband tusschen dit denkbeeld en de existentie der Commissie
van Weldadigheid, laat ik daar. Ik voer het aan om dat ik het
algemeen verlangen kenne, en mij overtuigd houde van de gereede
deelneming, bij aldien zulks tot voorwaarde gesteld, en ten
uitvoer konde worden gebragt.
Ik moet nog eenmaal tot Frederiks-Oort terug komen, om de
verklaring af te leggen, dat ik alles in aanmerking genomen, de
situatie aldaar, voor de geschikste houde, tot het nemen der
proeven van kolonisatie, niet slechts in Drenthe, maar ook ergens
in het koningrijk, voor zoo veel ik elders locale kennis hebbe.
Eindelijk geef ik de Permanente Commissie de verzekering, dat ik,
uit overtuiging een warm voorstander der onderneming zijnde, de
belangens der Maatschappij door voorzichtige maatregelen, zoo veel
ik maar eenigzints kan, steeds bevorderlijk zijn zal; terwijl ik
uwe derzelver edele pogingen, de Godlijke Zegen hartgrondig
toewensch.
Met ware achting heb ik de eer mij te noemen,
Mijne Heeren!
Uwe Zeer bereidvaardige en toegenegene Dienaar
P. Hofstede
Assen den 31 july 1819