Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS
Wij Willem enzovoort
Op de Requeste van de Permanente Commissie der Maatschappij van
Weldadigheid te 's Gravenhage houdende verzoek:
1e om vrijstelling gedurende ten minste dertig jaar van
alle belastingen op gebouwd en ongebouwd eigendom van die gronden
en die woningen, welke door de Maatschappij ten behoeve van de
armen uit woeste en geen belasting betalende gronden, zullen
worden aangelegd en vruchtbaar gemaakt, benevens de gebouwen
daartoe, en tot woningen voor de Colonisten noodzakelijk;
2e om de verleening in vruchtgebruik der verlatene
Ommerschans, en daarbij behorende gebouwen, tot een
bedelaars-instituut, en zulks onder zoodanige bepalingen als met
de belangen van het Rijk het meest strookbaar en gepast zouden
worden geacht;
3e om verlof ten einde, onder onze nadere approbatie
contracten te sluiten met de Gemeente besturen, wegens het
verleenen van garantie voor de interessen en aflossing der
kapitalen welke ten behoeve der gemeenten, met hunne toestemming
en onder onze goedkeuring zullen worden genegocieerd, en welke
renten in geen geval zullen te boven gaan het ¾ gedeelte der
gezamentlijke contributien door de leden van de Maatschappij van
Weldadigheid in ieder gemeente thans gefourneerd; en
4e dat alle geconstitueerde magten onzentwege worden
aangemoedigd, om aan deze nieuwe pogingen der Maatschappij
bevorderlijk te zijn;
Gezien het rapport van onze minister van Binnenlandsche Zaken, van
Financien en van Onzen Commissaris Generaal van Oorlog, in dato
16/22, dezer enzov
Gelet op art 88 en 112 der Wet van den 3en Frimuaire VIIe jaar;
Hebben goedgekeurd en besloten
1e in het eerste verzoek door de voornoemde Maatschappij
gedaan, als strijdig met opgem Wet zoo als hetzelve is liggende te
difficulteren, doch aan dezelve op den voet van voorn Wet vrijdom
van grondlasten voor de ontginning van woeste gronden voor den
tijd van tien jaren, en voor het bouwen van nieuwe huizen,
gedurende den tijd van drie jaren te verleenen met vrijlating aan
de voornoemde Maatschappij om zich na verloop van dien tijd, nader
aan ons te adresseren, teneinde Wij alsdan zouden kunnen in
overweging nemen of er termen aanwezig zullen zijn om ten hare
behoeve eene legale wijziging op de voormelde Wet te provoceren;
zullende echter de hierboven verleende vrijdom zich bepalen tot de
verhooging der grondlasten ter zake van de meerdere opbrengst der
gronden door de cultuur, en de Maatschappij bij voortduring
verpligt blijven te voldoen zoodanige grondlasten als thans van
die woeste gronden worden geeischt, met last om de aangifte bij
Art 17 der vermelde Wet vooregschreven te doen, ook nog in
betrekking enz enz
2e onze dispositie op het tweede verzoek vooralsnog
aantehouden
3e het derde en vierde verzoek intewilligen, onder
bepaling dat de verlangde uitnoodiging aan alle geconstitueerde
magten onzentwegen door onze minister van Binnenlandsche Zaken zal
worden gedaan.
Laken 28 juli 1819