Naar het overzicht
van stukken over de OMMERSCHANS



Het Koninklijk Besluit nummer 115 van 28 juli 1819 geeft nog geen uitsluitsel over de Ommerschans

Met het koninklijk besluit N115 van 28 juli 1819 geeft de koning gehoor aan diverse verzoeken van de Maatschappij, maar nog niet aan dat over de Ommerschans. Een afschrift van dit besluit bevindt zich in invnr 8 (geen scans).

Wij Willem enzovoort

Op de Requeste van de Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid te 's Gravenhage houdende verzoek:

1e om vrijstelling gedurende ten minste dertig jaar van alle belastingen op gebouwd en ongebouwd eigendom van die gronden en die woningen, welke door de Maatschappij ten behoeve van de armen uit woeste en geen belasting betalende gronden, zullen worden aangelegd en vruchtbaar gemaakt, benevens de gebouwen daartoe, en tot woningen voor de Colonisten noodzakelijk;

2e om de verleening in vruchtgebruik der verlatene Ommerschans, en daarbij behorende gebouwen, tot een bedelaars-instituut, en zulks onder zoodanige bepalingen als met de belangen van het Rijk het meest strookbaar en gepast zouden worden geacht;

3e om verlof ten einde, onder onze nadere approbatie contracten te sluiten met de Gemeente besturen, wegens het verleenen van garantie voor de interessen en aflossing der kapitalen welke ten behoeve der gemeenten, met hunne toestemming en onder onze goedkeuring zullen worden genegocieerd, en welke renten in geen geval zullen te boven gaan het ¾ gedeelte der gezamentlijke contributien door de leden van de Maatschappij van Weldadigheid in ieder gemeente thans gefourneerd; en

4e dat alle geconstitueerde magten onzentwege worden aangemoedigd, om aan deze nieuwe pogingen der Maatschappij bevorderlijk te zijn;

Gezien het rapport van onze minister van Binnenlandsche Zaken, van Financien en van Onzen Commissaris Generaal van Oorlog, in dato 16/22, dezer enzov

Gelet op art 88 en 112 der Wet van den 3en Frimuaire VIIe jaar;

Hebben goedgekeurd en besloten

1e in het eerste verzoek door de voornoemde Maatschappij gedaan, als strijdig met opgem Wet zoo als hetzelve is liggende te difficulteren, doch aan dezelve op den voet van voorn Wet vrijdom van grondlasten voor de ontginning van woeste gronden voor den tijd van tien jaren, en voor het bouwen van nieuwe huizen, gedurende den tijd van drie jaren te verleenen met vrijlating aan de voornoemde Maatschappij om zich na verloop van dien tijd, nader aan ons te adresseren, teneinde Wij alsdan zouden kunnen in overweging nemen of er termen aanwezig zullen zijn om ten hare behoeve eene legale wijziging op de voormelde Wet te provoceren; zullende echter de hierboven verleende vrijdom zich bepalen tot de verhooging der grondlasten ter zake van de meerdere opbrengst der gronden door de cultuur, en de Maatschappij bij voortduring verpligt blijven te voldoen zoodanige grondlasten als thans van die woeste gronden worden geeischt, met last om de aangifte bij Art 17 der vermelde Wet vooregschreven te doen, ook nog in betrekking enz enz

2e onze dispositie op het tweede verzoek vooralsnog aantehouden

3e het derde en vierde verzoek intewilligen, onder bepaling dat de verlangde uitnoodiging aan alle geconstitueerde magten onzentwegen door onze minister van Binnenlandsche Zaken zal worden gedaan.

Laken 28 juli 1819

Met dit besluit reageert de koning op een brief van de Maatschappij van 23 maart 1819. Over de rest van die brief komt een besluit op 14 augustus 1819.