Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's
Op 13 december 1842 N3, invnr 535, besluit de permanente
commissie 'Den directeur doen toekomen ƒ 1500.-- koloniale munt
ten behoeve der Gewone Koloniën en verzocht om al de aldaar in
omloop zijnde koloniale munt onverwachts intewisselen'. Zij sturen
mee:
600 stukken van 100 cents
ƒ 600.---
800 stukken van 50 cents
ƒ 400.---
1100 stukken van 25 cents
ƒ 275.---
1300 stukken van 10 cents
ƒ 130.---
1500 stukken van 5 cents
ƒ 75.---
en 2000 stukken van 1 cent
ƒ 20.---
te zamen
ƒ 1500.---
De directeur schrijft op 31 december 1842 in een brief met nummer N3359, invnr 269 de scans 44 en 45, dat hij het geld drie dagen eerder in omloop heeft gebracht:
Ik heb de eer UwEdGeb de goede ontvangst, bij brief van den 13 dezer maand N3, van ƒ 1500.-- nieuwe Coloniale munt, voor de gewone koloniën, te berigten, waartegen de in omloop zijnde oude, op den 28e van deze maand, geheel onverwachts en zeer schielijk, is ingewisseld.
De directeur denkt dan al dat die vijftienhonderd gulden niet
genoeg zal zijn en dat er snel weer een bestelling zal volgen. Dat
klopt.
Op 24 april 1843, in een brief met nummer N1102, invnr 284 scan
294, vraagt de directeur 400 gulden koloniale munt voor de vrije
koloniën. De brief is gericht aan 'De Heeren Hoofdambtenaren bij
de Maatschappij van Weldadigheid, tijdelijk belast met het bestuur
der loopende zaken', omdat de permanente commissie 1 januari 1843
is afgetreden,
Daarna treedt de permanente commissie weer aan, maar ze behandeld
dit pas op 9 november 1843 bij agendapunt N2, invnr 546.
Dan vraagt de permanente commissie aan de directeur voor de
administratie om over die aanvraag - dan dus al zesenhalve(!!)
maand geleden - een rapportje op te maken. Daar gaat weer twee
maanden overheen en op 15 januari 1844 bij agendapunt 1, invnr
548, komt het eraan:
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Op het rapport van den Dir voor de Adm (gevraagd 9 Nov ll N2)
Besluit
aan den Dir der Kol te schrijven als volgt:
Hiernevens ontvangt UWEd de volgende koloniale munt, als
voor de Gewone Koloniën
200 stukken a 50 cents
ƒ 100.---
400 stukken a 25 cents
ƒ 100.---
1000 stukken a 10 cents
ƒ 100.---
1500 stukken a 05 cents
ƒ 75.---
2500 stukken a 01 cent
ƒ 25.---
ƒ 400.---
Het zal ons aangenaam zijn de goede ontvangst daarvan te verneemen.
De P.C.
De directeur bevestigt de ontvangst op ???, invnr ??? scan ???.
Op 24 november 1847 in een brief met nummer N3380, invnr 347 scan 702, meldt een nieuwe secretaris in Frederiksoord, wiens zinsbouw nogal te wensen overlaat, namens de directeur der koloniën:
Overeenkomstig bijgevoegde aanvrage heb ik de eer UwHEdG. te verzoeken om 3 à 4 honderd gulden meerdere koloniale munt voor de gewone kolonien: uitbetaling van overgeschoten reserve gelden, ingevolge UwHEdG.resolutie van 29 September jl N2 schijnt de bedoelde oorzaak van het groot gebrek te zijn, doch de toeneming der bevolking dezer kolonien, in de laatst voorgaande jaren, had zeker reeds eenige behoefte aan meer koloniale munt doen ontstaan.
De genoemde bijgevoegde aanvraag is van de adjunct-directeur der
vrije koloniën Coenraad Hulst, die op 18 november 1847, invnr 347
scan 705, schrijft:
Aangezien er sedert eenen geruimen tijd veel koloniale munt onder de kolonisten buiten omloop is en daaraan dus groot gebrek bestaat, dat zeer lastig is, zoo zelfs, dat de wijkmeesters der eerste en tweede wijk van kolonie N1, meest alle weken zich genoodzaakt zien, de kolonisten hun winkelgeld, door afgifte van bons, uittebetalen, zoo neem ik bij dezen de vrijheid UwEd uittenoodigen, de Permanente Commissie te verzoeken, om voor deze kolonien nog te laten slaan, drie à vier honderd gulden, in verschillende specie.
De brieven worden 7 december 1847 N8, invnr 600, in advies
gehouden met de kanttekening 'ƒ 300.-- bestellen', én met de
aantekening '29 Sept. ll N2' (wat is dit?).
Op 24 december 1847 N10, invnr 600, worden er munten voor de vrije
koloniën naar de directeur gezonden:
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Besluit
te schrijven als volgt aan den directeur der Koloniën
In antwoord op UwEd missive van den 24 Nov. No 3380 doen wij UwEd hiernevens toekomen de navolgende Koloniale munt voor de Gewone Koloniën, te weten:
200 stuks van 50 ct ƒ 100 400 stuks van 25 ct ƒ 100 600 stuks van 10 ct ƒ 60 1000 stuks van 5 ct ƒ 50 1000 stuks van 1 ct ƒ 10 Te zamen
ƒ 320
Het zal ons aangenaam zijn de goede ontvangst van Ued te vernemen.
De P.C.
Op 8 januari 1848 in een brief met nummer N53 bericht de
directeur de ontvangst van ƒ 320.-- aan kolonale munt voor de
gewone koloniën. Die brief wordt 11 januari 1848 N11, invnr 601,
voor notificatie aangenomen en in dat invnr bevindt de brief zich
ook.
Op 30 maart 1849 in een brief met nummer N879 vraagt de directeur
koloniale munt voor de vrije koloniën. Hij legt een verband tussen
de aardappeloogst en de behoefte aan koloniale munt. Dat valt
alleen te begrijpen als de kolonisten normaliter (als er
aardappelen zijn) een deel van hun verdiensten in aardappelen
betaald krijgen.
Bovendien meldt hij dat de wijkmeesters 'briefjes op de winkelier'
afgeven, waarmee dus opneiuw weer een ander betaalmiddel in omloop
raakt!!
Daar er thans tot aan de nieuwe aardappelen veel meer koloniale munt in de Gewone Kolonien omloopt en daaraan dus, tegenwoordig, zulk eene dringende behoefte bestaat, dat de wijkmeesters zich wekelijks met briefjes op de winkeliers moeten behelpen, dat lastig en onregelmatis is, zoo heb ik de eer UWHoogEdG om nog 4 à 5 honderd gulden te verzoeken, liefst in stukken van één gulden, dat ook het minst kostbaar zal zijn.
Die aanvraag wordt in advies gehouden op 3 april 1849 N37, invnr
636, en daarna wordt de munt naar de directeur gezonden op 5 juni
1849 N4, invnr 641:
In antwoord op UWEd missive van den 30 Maart ll N879, doen wij UWEd hiernevens toekomen ƒ 500.-- koloniale munt voor de Gewone Kolonien, bestaande in stukken van ƒ 1.--
Bijgevoegd in het archief bij 5 juni 1849 N4 invnr 641 is een
velletje, vermoedelijk van de firma Van Maanen met erop
geschreven: '500 stuks koperen muntplaatjes wegende 6½ Nederlandse
pond, gemerkt GK - MVW 100 cents'.
Op 11 juni 1849 in een brief met nummer N1559 bevestigt de
directeur de ontvangst daarvan en die ontvangstbevestiging wordt
16 juni 1849, invnr 643, voor notificatie aangenomen.
In 1853 is er gedoe over munten van de ene kolonie die in een
andere kolonie gevonden zijn. Daarom houdt de permanente commissie
de leveringen van munten even op. Dit hele verhaal staat op een aparte pagina.
In een brief op 27 augustus 1853 met nummer N2411, welke brief
zich bevindt in invnr 767 bij 3 december 1853 N8, doet de
directeur uitgebreid verslag van activeiten in de vrije koloniën,
toegespitst op de landbouw. Op het laatste vel schrijft hij:
Nog eene andere ongelegenheid bestaat hier, dat er namelijk geene halve centen en maar weinige centen onder de koloniale munt is, dat het moeijelijk maakt de kolonisten wekelijks gaaf uittebetalen en waarover klagten tegen de wijkmeesters loopende zijn, die mij zijn voorgekomen niet geheel en al ongegrond te zijn, waarom ik de vrijheid neem Uw HoogEd: Gestr. ten slotte te verzoeken, van beiden wat te doen vervaardigen en herwaards te zenden.
Oftewel, NEGEN jaar na de invoering van nieuwe munten in de vrije
koloniën constateert de directeur dat het een probleem is dat er
geen halve centen in de vrije koloniën zijn. Een heel klein
ietsiepietsie dichter bij de werkvloer zou toch zeer
aanbevelenswaardig zijn.
Zijn aanvraag wordt 2 september 1853 N8, invnr 761, in advies
gehouden. Dan zendt de permanente commissie op 3 december 1853 N8,
invnr 767, ƒ 55 koloniale munt voor de vrije koloniën aan de
directeur:
DE PERMANENTE COMMISSIE DER MAATSCHAPPIJ VAN WELDADIGHEID
Besluit
aan den directeur der Koloniën te schrijven als volgt
Ter voldoening aan UwEd verzoek, gedaan bij uw verslag omtrent de Gewone Koloniën van den 27 Aug No 2411 doen wij UwEd hiernevens toekomen ƒ 55 aan Koloniale munt voor opgemelde kolonien, bestaande in:
4000 stukken van een cent &
3000 stukken van een halve cent
Aangenaam zal het ons zijn de goede ontvangst daarvan van UwEd te vernemen
De P.C.
Op 10 december 1853 in een brief met nummer N3452 bevestigt de
directeur de ontvangst daarvan en die ontvangstbevestiging wordt
opgeborgen bij 14 december 1853 N18, invnr 767, en daar voor
notificatie aangenomen.
Dit was de laatste zending koloniale munt naar de vrije
koloniën.