Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's





De vroege munten in Veenhuizen die gebruikt zijn vanaf de start van de kolonie tot 24-26 november 1831

Als de directeur der koloniën op 24-26 november 1831 alle in de kolonie Veenhuizen circulerende betaalmiddelen inneemt, bestaan die volgens zijn beschrijving uit 'rood en geel koper en uit kaartjes, met en zonder naamteekening of parafure, van verschillende couleur, grootendeels te Veenhuizen, doch gedeeltelijk ook bij de Algemeene Direktie aangemaakt, van verschillende vorm'.

Dat klinkt als een chaos, maar dat valt nog mee in vergelijking tot wat er van de Veenhuizense betaalmiddelen bewaard is gebleven. Niet alleen geel koper (verder aangeduid als messing) en rood koper maar ook munten van blik, met een enorme variëteit aan opschriften.

PAPIER/KARTON

Met de papieren/kartonnen winkelkaartjes die deze periode gebruikt zijn, is het wat makkelijker omdat er dankzij de vergankelijkheid van dat materiaal bijna geen bewaard zijn gebleven. Alleen van het eerste gesticht zijn drie sets van drie kaartjes bewaard gebleven en die zijn afgebeeld op deze pagina.

Verdere winkelkaartjes uit de periode tot 1831 zijn ons gelukkig bespaard gebleven, maar dat geldt dus niet voor de metalen munten. De eerste indruk is dat af en toe een adjunct-directeur van een gesticht een tekort aan munten had en dan een plaatselijke koperslager vroeg wat muntjes te leveren, en als die koperslager vroeg wat er op moest staan, de adjunct-directeur zei: 'Doe maar wat.'

BEWONINGSGESCHIEDENIS

Ten behoeve van wat komen gaat is het handig even de vroege bewoningsgeschiedenis van Veenhuizen te vermelden.

● Het eerste gesticht begint december 1823 met arbeidersgezinnen in de woningen aan de buitenkant. Op de zalen aan de.binnenkant wonen vanaf februari 1824 weeskinderen. Vanaf januari 1826 wonen in de woningen aan één zijde van de buitenkant ook bedelaarsgezinnen.

● In het tweede gesticht wonen vanaf maart 1825 aan de buitenkant arbeidersgezinnen, vanaf eind 1826 grotendeels vervangen door gezinnen van militaire veteranen. Op de zalen aan de binnenkant wonen vanaf mei 1825 bedelaars.

● In het derde gesticht wonen vanaf april 1825 aan de buitenkant arbeidersgezinnen, en vanaf eind 1826 ook gezinnen van militaire veteranen. Op de zalen aan de binnenkant wonen vanaf eind april 1825 weeskinderen. Tot 1842 wanneer hun plaats wordt ingenomen door bedelaars.

OPSCHRIFTEN-1

Er zijn op de munten naast waardeaanduidingen de volgende opschriften geslagen:

● 'K.V' wat zou moeten betekenen kolonie Veenhuizen.

● '2-G' of '3-G' wat zou moeten staan voor tweede of derde gesticht.

● 'M' wat zou kunnen staan voor Maatschappij van Weldadigheid.

Aan die opschriften vallen twee dingen op.

OPSCHRIFTEN-2

Zoals alle organisaties ontwikkelt ook de Maatschappij van Weldadigheid de gewoonte om afkortingen te gebruiken bij zaken die veel ter sprake komen. Zo is bijvoorbeeld Oschans of OS gebruikelijk voor de Ommerschans en met K1H4 wordt hoeve 4 in kolonie 1 bedoeld.

MAAR DE AFKORTINGEN OP DEZE MUNTEN ZIJN DE ORGANISATIE VOLKOMEN VREEMD.

Niemand, helemaal niemand binnen de Maatschappij van Weldadigheid gebruikt ooit 'K.V' als aanduiding voor de kolonie Veenhuizen. Evenzo '2-G' of '3-G' voor de gestichten, binnen de organisatie heeft men het dan over 'V1', 'V2' en 'V3' of men gebruikt de notatie 'No1', 'No2' en 'No3'. En 'M' te benutten voor Maatschappij van Weldadigheid is bijna beledigend voor de veel oudere en grotere Maatschappij tot Nut van 't Algemeen met wie men graag goede betrekkingen wil onderhouden.

Het leidt tot de veronderstelling dat met de munten begonnen is direct na de start van Veenhuizen vóórdat de gewoonte om te spreken over 'V1' of 'No1' enzovoort zich ontwikkeld had.

OPSCHRIFTEN-3

De opschriften '2-G' en '3-G' hebben in de literatuur geleid tot de gedachte dat er alleen bij het tweede en derde gesticht munten waren. Maar als de directeur 24-26 november 1831 alles inneemt, noemt hij ook voor 500 gulden aan koperen munt uit het eerste gesticht, zie onderaan de pagina.

De voor de hand liggende veronderstelling is dat de munten waarop geen '2-G' of '3-G' staat, de munten van het eerste gesticht zijn. Logisch daaraan is dat het eerste gesticht al anderhalf jaar functioneerde toen het tweede en derde gesticht in gebruik genomen werden, dus als in die anderhalf jaar munten geslagen zijn was er geen noodzaak een gestichtsnummer te vermelden.

Vreemd is dat van die munten zonder '2-G' of '3-G' geen hogere waarden bewaard zijn gebleven. Dat kan zijn omdat er minder van in omloop geweest zijn, wat ook te zien is aan wat de directeur inneemt. Ook in later jaren circuleren bij de weeskinderen minder hoge waarden dan bij andere kolonisten. Bovendien werden de munten gebruikt in combinatie met de eerder genoemde kartonnen winkelkaartjes.

AFBEELDINGEN

Onderaan de pagina filosofeer ik nog wat over welke munten er oorspronkelijk zouden hebben bestaan, maar nu eerst de afbeeldingen. Die komen allemaal van de Nationale Numismatische Collectie (NNC), met veel dank aan Wiebe Nijlunsing voor het verzamelen hiervan en voor zijn artikel erover waar ik veel van overgenomen heb.

Bij de messing en blikken munten is wat op de voorzijde verhoging is op de achterzijde verdieping en vice versa, bij de roodkoperen munten is de achterzijde meestal glad.

Ik doe ze niet per (mogelijke) serie maar op volgorde van waarde.

GEEN WAARDE, KOPER, 'K.V'

NNC inventarisnummer 1984-0328, diameter 18,9 mm, gewicht 1,14 gram.


GEEN WAARDE, MESSING, 'K.V' EN 'M'

NNC inventarisnummer 1978-0266, diameter 18,7 mm, gewicht  0,76 gram. Ook inventarisnummer 1929-0111, diameter 17,56 mm, gewicht 0,587 gram. Deze is er ook met de 'M' hoger op de munt geplaatst: NNC inventarisnummer 1929-0110, diameter 19,45 mm, gewicht 1,017 gram, en inventarisnummer MU-03596, diameter 19,53 mm, gewicht 0,918 gram.

GEEN WAARDE, KOPER, '3-G'

NNC inventarisnummer 1984-0327, diameter 18,8 mm, gewicht 1,21 gram. Deze is er ook in messing, inventarisnummer HNM-18308, diameter 19,2 mm, gewicht 0,67 gram, en inventarisnummer 1917-0071, diameter 18,96 mm, gewicht 0,747 gram..

WAARDE 1 CENT, MESSING, 'K.V', 'M' EN '1'

NNC inventarisnummer1929-0109, diameter 21,71 mm, gewicht 0,87 gram. Deze is er ook van blik met de 'M' een stuk hoger op de munt: NNC inventarisnummer 1976-0053, diameter 23 mm, gewicht 1,19 gram.
En er is ook een exemplaar van messing met de 'M' van de andere kant ingeklopt, zodat die verdiept is in plaats van verhoogd, en niet boven 'K.V' maar er schuin onder: NNC inventarisnummer 1917-0070, diameter 21,85 mm, gewicht 0,99 gram. 

WAARDE 1 CENT, MESSING, 'K.V', '2-G' EN '1'

NNC inventarisnummer HNM-18304. diameter 22 mm, gewicht 0,99 gram. Deze is er ook in roodkoper, inventarisnummer NM-00794, diameter 22,1 mm, gewicht 0,99 gram en in blik, inventarisnummer NM-00793, diameter 22,2 mm, gewicht 0,96 gram.

WAARDE 1 CENT, KOPER, 'K.V', '3-G' EN '1'

NNC inventarisnummer NM-00816, diameter 22,1 mm, gewicht 0,99 gram. Ook inventarisnummer NM-00805.

WAARDE 5 CENT, KOPER, 'K.V'

NNC inventarisnummer 1978-0264, diameter 25,3 mm, gewicht 2,05 gram.

WAARDE 5 CENT, MESSING, 'K.V' EN 'M'

NNC inventarisnummer 1978-0265, diameter 29,7 mm, gewicht 1,54 gram. Deze is er ook van blik als inventarisnummer 1976-0465, diameter 25,2 mm. gewicht 1,06 gram.

WAARDE 5 CENT, MESSING, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer MU-00505, diameter 25,3 mm, gewicht 2 gram. Die gaten horen er eigenlijk niet in.

WAARDE 5 CENT, KOPER, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer MU-19977, diameter 23 mm, gewicht 2,07 gram. Ook inventarisnummer NM-00811, diameter 23 mm, gewicht 2,07 gram. Deze is er ook van blik, inventarisnummer 1979-0174, diameter 25,5 mm, gewicht 1,17 gram, en van messing, inventarisnummer NM-00804, diameter 25,3 mm, gewicht 2,0 gram.
.

WAARDE 10 CENT, MESSING, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer HNM-18303, diameter 27,4 mm, gewicht 2,29 gram.

WAARDE 10 CENT, BLIK, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer HNM-18307, diameter 27,1 mm, gewicht 1,37 gram. Ook inventarisnummer DNB-30624, diameter 27,59 mm, gewicht 1,414 gram, ook inventarisnummer 1929-0106, diameter 26,62 mm, gewicht 1,353 gram. Van koper inventarisnummer NM-00810, diameter 27,5 mm, gewicht 1,35 gram. En van messing inventarisnummer NM-00810, diameter 27,5 mm, gewicht 1,34 gram.

WAARDE 20 CENT, MESSING, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer 1979-0172, diameter 32 mm, gewicht 2,50 gram.

WAARDE 20 CENT, BLIK, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer HNM-18306, diameter 29,5 mm, gewicht 1,42 gram. Ook inventarisnummer 1978-0263, diameter 29,55 mm, gewicht 1,544 gram. Van koper inventarisnummer NM-00809, diameter 32,6 mm, gewicht 4,1 gram. En van messing inventarisnummer NM-00802, diameter 32 mm, gewicht 2,50 gram.
.

WAARDE 25 CENT, KOPER, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer HNM-18302, diameter 30,5 mm, gewicht 4,89 gram.

WAARDE 25 CENT, BLIK, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer HNM-18305, diameter 30,9 mm. gewicht 1,94 gram. Ook inventarisnummer 1929-0105, diameter 30,83 mm, gewicht 1,811 gram. Van koper inventarisnummer NM-00808, diameter 30,5 mm, gewicht 4,9 gram. En van messing inventarisnummer NM-00801, diameter 33 mm, gewicht 2,30 gram.
.

WAARDE 30 CENT, MESSING, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer NM-00800, diameter 36 mm, gewicht 4,45 gram.

WAARDE 30 CENT, KOPER, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer NM-00807, diameter 34,6 mm, gewicht 2,75 gram. In blik inventarisnummer 1929-0104, diameter 33,25 mm, gewicht 2,12 gram. In messing inventarisnummer 1979-0173, diameter 36 mm, gewicht 4,45 gram.
.

WAARDE 40 CENT, KOPER, 'K.V' EN '2-G'

NNC inventarisnummer MU-19973, diameter 35,12 mm, gewicht 4,72 gram. Ook inventarisnummer NM-00806, diameter 35,1 mm, gewicht 4,7 gram. In messing inventarisnummer HNM-18301, diameter 35,9 mm, gewicht 3,62 gram.

WAARDE 40 CENT, BLIK, 'K.V' EN '3-G'

NNC inventarisnummer 1929-0103, diameter 35,7 mm, gewicht 2,37 gram. In messing inventarisnummer NM-00799.


TEKORT IN 1829

Blijkbaar is er in de loop van 1829 een tekort aan koloniale munt in de kolonie Veenhuizen. Aangenomen mag worden dat de directeur daarover heeft gerapporteerd, maar die brief hebben we nog niet gevonden. Op 8 september 1829 N23, invnr 368, neemt de permanente commissie een besluit dat niet volledig is bewaard:

De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid

Overwegende, dat het is gebleken, dat zoo uit hoofde van het ontstaande gebrek aan koloniale munt bij het een of ander gesticht te Veenhuizen, als ter zake van het verschil in de koloniale muntposten bij de gestichten van weezen en bij dat voor de bedelaars, de verdiensten van de bewoners van het eene gesticht bij het andere niet werkelijk betaald worden, maar dat daar voor steeds worden afgegeven zoogenaamde recepsissen welke dan vervolgens tusschen de directiën verrekend moeten worden, terwijl deze verrekening niet zelden wordt uitgesteld en daardoor verwarring ontstaat.

Overwegende, dat ook voor de aflevering van turf, welke door het tweede aan het eerste gesticht ten gebruike aan buitenbewoners of geemployeerden, in plaats van betaling in koloniale munt, recepsissen worden afgegeven, waarvan de verrekening zwarigheden heeft doen ontstaan.

Overwegende, dat bij de overplaatsing van personen van het ene gesticht naar het andere, koloniale munt door dezelve wordt medegebragt welke in het gesticht waar zij worden opgenomen, niet gangbaar is, terwijl daarenboven  daardoor de massa van het geld in het andere gesticht vermindert.

En willende zorgen enerzijds dat de massa koloniale munt steeds aanwezig blijve en aan den andere kant dat de verrekening aan recepissen of schuldbekentenissen welke in plaats van koloniale munt worden afgegeven, regelmatig plaats hebbe,

Besluit

Artikel 1
De verdiensten welke de bewoners van eenig gesticht bij den onderdirecteur van een ander gesticht mogten tegoed maken, zullen daartegen wekelijks in koloniale munt worden uitbetaald aan den onderdirecteur tot wiens gesticht de personen welke de verdiensten hebben tegoed gemaakt, behoren.

Artikel 2.
Voor zooverre de massa koloniale munt in eenig gesticht ontoereikend mogt zijn, om de uitbetaling te bewerkstelligen, of ook wel indien deze gemakkelijker geoordeeld mogt worden, zal in plaats van werkelijke betaling eenen recepis of eenen schuldbekentenis kunnen worden afgegeven, behoorlijk geteekend door den adjunct directeur van het gesticht.

Artikel 3
Zoo wel de effectieve munt als de recepissen zullen door den onderdirecteur, die dezelve ontvangt, onder de koloniale munt in ontvang worden genomen, en even als deze aan den adjunct directeur van het gesticht worden afgedragen, zullende maandelijks door ieder adjunct directeur de koloniale munt en de recepissen, welke op deze wijze door hem mogten zijn ontvangen, aan zijnen ambtgenooten dien het aangaat, tegen behoorlijke quitantie, worden teruggegeven en zijne rekening van koloniale munt met het bedrag der quitantie worden gecrediteerd, gelijk wederkerig de adjunct directeur, die het geld of de recepissen terug zal ontvangen een en ander op zijne rekening van koloniale munt weder in ontvang zal nemen.

Artikel 4
Bij overplaatsing van personen van het ene gesticht naar het andere, zal de koloniale munt, welke van dezelve mogt inkomen, bij het einde van de maand door den Adjunct-Directeur van het gesticht tegen quitantie worden overgestort bij zijne ambtgenoot van het gesticht, waaruit de koloniale munt afkomstig is, zullende zowel de ontvangst als de uitgaaf door elk der adjunct-directeurs op hunne rekening van koloniale munt geboekt moeten worden.

Artikel 5
Wanneer uit de turfgraverij van het 2e gesticht eene aflevering plaats heeft aan het eerste etablissement, hetzij ten gebruike van particuliere buitenbewoners of geemployeerden, zal het magazijn van levensmiddelen, huisraad en gereedschappen of wel dadelijk de winkelier, daarvoor behooren te worden gecrediteerd.




Het einde van deze munten als ze op 24-26 november 1831 worden ingenomen

Op 6 december 1831 in een brief met nummer N2192, invnr 120 de scans 95 tot en met 97, schrijft de directeur der koloniën aan de permanente commissie:

Frederiksoord, 6 December 1831

Ik heb de eer UwEdG verslag te geven van de vernieuwing van de koloniale munt, bij de gestichten te Veenhuizen, door mij, geadsisteerd van mijn boekhouder, den 24, 25 en 26 November jl, bewerkstelligd.

Ik heb daartoe in de 1e plaats alle openstaande rekeningen van de Adjunct-Direkteuren en Onder-Direkteuren onderling doen gelijk maken en de kasboeken der laatste, wat de koloniale munt betreft, doen afsluiten, door aan de Adjunct-Direkteuren aftedragen de saldo's , welke ik bi jeen ieder voorhanden vond.

Bij het 1e Gesticht bevond ik, dat er een som van ƒ 791,37½ verdiensten van de weezen - en bij de andere gestichten min belangrijke sommen zulke verdiensten en salarissen van geemployeerden, vroeger in uitgaaf gesteld, niet uitbetaald waren, welke sommen ik, om daarvan te doen blijken, vóór de afsluiting der kasboeken, wederom in ontvang heb doen nemen.

Op die kleine duizend gulden die bij het eerste gesticht uitbetaald zou moeten zijn aan de wezen, maar die nog in de kas blijkt te zitten, komt de directeur later in de brief nog terug bij de adjunct-directeur van het eerste gesticht Jannes Poelman:

Den Heer Poelman over de voorschreven inhouding onderhouden hebbende, gaf dezelve mij te kennen zulks te hebben gedaan, om de kinderen hun zakgeld beter te doen besparen tot eene gelegenheid, om nuttige voorwerpen, als onderkleeding of andere buitengewone kleedingstukken, zich aanteschaffen, ofwel om hetzelve bij het gaan met verlof te doen dienen.

Dit oogmerk billijkende, is diergelijke handelwijze, echter, strijdig met eene rigtige administratie, als makende eene opneming der kas geheel onzeker; waarom ik mij voorgenomen heb, bij de uitreiking van de nog ontbrekende koloniale munt, met dien Adjunct-Direkteur, zoo mogelijk, een ander middel uittedenken, waardoor de besparing van het zakgeld bij de weezen bevorderd zou kunnen worden, zonder hetzelve nogtans terug te houden, hetgeen welligt te vinden is in het gebruiken van eenige kaartjes van ƒ 10.-- of ƒ 20.-- groot, mede door mij en mijnen boekhouder onderteekend, welke in den winkel niet gangbaar zouden zijn en aan de bezitters van zoo veel zakgeld zouden kunnen worden uitgereikt.
In alle gevallen hoop ik UwEdG hierover nader te onderhouden.

Maar dat is voor later. Eerst de inname. Na de onderdirecteurs zijn de bewoners aan de beurt om hun koloniale munt in te leveren:

Daarna zijn ingenomen, bij behoorlijke naamlijsten, de sommen koloniale munt in handen der kolonisten, geëmployeerden en bijzondere administratiën zijnde, welke op de rekeningen courant der Adjunct-Direkteurs zijn in ontvang genomen, waarop ook deze zijn afgesloten geworden, door aan mij af te dragen de saldo's.

Hij vertelt welke adjunct-directeuren hoeveel in kas hadden, maar dat is in dit kader niet van belang. Alle kasboeken zijn nu afgesloten en alle oude koloniale munt is ingenomen.

Deze oude koloniale munt bestaat uit rood en geel koper en uit kaartjes, met en zonder naamteekening of parafure, van verschillende couleur, grootendeels te Veenhuizen, doch gedeeltelijk ook bij de Algemeene Direktie aangemaakt, van verschillende vorm, en ook nog uit stukken te Ommerschans en in deze koloniën in omloop geweest zijnde.

BIJ NATELLING, TE HUIS

Met 'deze kolonie' bedoelt hij de plek vanwaar hij schrijft, dus Frederiksoord. Hij heeft de chaos op een rijtje gezet (tussen haakjes vermelden wij - dat stond dus niet in de brief - het aantal exemplaren dat hij ingenomen heeft):

Bij natelling, te huis, heb ik daarvan bevonden:

In papieren munt

Kaartjes van 50 centen
ƒ   9.---
(18 exx)
Kaartjes van 25 centen ƒ 173.25
(693)
Kaartjes van 10 centen ƒ 133.---
(1330)
Kaartjes van 5 centen ƒ  50.45
(1009)
Kaartjes van 1 cent ƒ   8.15
(815)
Kaartjes van ½ cent ƒ   2.41½ (483)

ƒ 376.26½



In koperen stukken

Van het 1e Gesticht


Van 40 centen
ƒ  97.60 (244)
Van 30 centen ƒ  72.30 (241)
Van 25 centen ƒ 60.-- (240)
Van 20 centen ƒ 47.60 (238)
Van 10 centen ƒ 156.20 (1562)
Van 5 centen ƒ  56.75 (1135)
Van 1 cent ƒ  11.68 (1168)
Van ½ cent ƒ  8.17½ (1635)

ƒ 510.30½



Van het 2e en 3e Gesticht


Van 40 centen ƒ 655.60 (1639)
Van 30 centen ƒ504.90 (1683)
Van 25 centen ƒ 389.--- (1556)
Van 20 centen ƒ294.40 (1472)
Van 10 centen ƒ225.80 (2258)
Van 5 centen ƒ  96.45 (1929)
Van 1 cent ƒ  17.25 (1725)
Van ½ cent ƒ   2.58½ (517)

ƒ 2185.98½



Stukken van de Ommerschans
ƒ   1.55
Te Zamen ƒ   3,074.10½

NAROOIEN

Na een volgend bezoek aan Veenhuizen, van dinsdag 27 december tot donderdag 29 december 1831, schrijft de directeur in een brief met nummer N2321 dd 30 december 1831, invnr 120 scan 390, dat hij nog wat koloniaal geld heeft ingenomen:

De veteranen weduwe Feller (of Tiller), bij de omwisseling der oude koloniale munt, met verlof geweest zijnde, en alzoo buiten de gelegenheid gesteld om p.m. f 20.-- deugdelijk verkregen en bespaarde penningen om te zetten, zoo heb ik gemeend haar daar toe al nog de gelegenheid te moeten verschaffen, gelijk ik gedaan heb.

Hij vermeldt niet wat voor stukken de weduwe inruilt. Verdere meldingen van inruil van oud Veenhuizens geld zijn we niet tegengekomen.

WINST OF VERLIES?

Dan is er de vraag of met bovengenoemde ƒ 3,074.10½ plus de twintig gulden van de weduwe Feller (of Tiller) alle Veenhuizense koloniale munt is binnengehaald die er in omloop was. En dat is een lastige vraag, schrijft de diecteur in zijn brief van 6 december (zie boven):

Geen der Heeren Adjunct-Direkteurs weten hoe groot de som koloniale munt is, welke nog werkelijk in omloop was en meenen dezelve ook niet te kunnen opsporen, aangezien het successivelijk in ontvangst nemen van nieuwe en in uitgaaf stellen van oude koloniale munt tot de eerste jaren van de daarstelling der gestichten opklimt en de boeken der comptabiliteit aan UwEdG zijn ingezonden.

Net als gebeurde rond de koloniale munt in de vrije koloniën, zie hier, vragen de permanente commissie en de directeur zich af of de Maatschappij verlies heeft geleden op de koloniale munt in Veenhuizen of winst heeft gemaakt. Eerder al, op 1 december 1830, invnr 110 de scans 374-375, heeft de directeur geschreven dat in het kasboek van de vorige directeur is aangetekend:

13 Aug 1825, ontvangen voor nieuw aangemaakte kaartjes, ten laste van het 1e en 2e gesticht te Veenhuizen in uitgaaf gesteld ƒ 720.--"

Maar er zit boekhoudkundig iets fout want er wordt volgens zijn brief voor veel meer aan de gestichten verstrekt, namelijk:


1e gesticht
2e gesticht
Augustus ƒ 150.-- ƒ 150.--
September
ƒ 234.-- ƒ 200.--
October
ƒ 200.--  ƒ 200.--
November
ƒ  50.--  ƒ  50.--

ƒ 634.-- ƒ 600.--

Te zamen  ƒ 1234.--

Dus blijkbaar zijn er meer kaartjes of metalen munten aangekomen, die de boekhouder vergeten is in de boeken op te nemen. En dat is dan nog de koloniale munt die via de directie in Frederiksoord is gegaan en niet rechtstreeks door de leidinggevenden in Veenhuizen is gemaakt.

REACTIE DEN HAAG

De permanente commissie bespreekt de kwestie op 11 januari 1832 N19, invnr 396, en daar vragen ze de directeur der administratie en de inspecteur der koloniën om rapporten hierover te maken. Die rapporten liggen er op de vergadering van 31 januari 1832 bij agendapunt N1. Ze zijn niet bewaard gebleven, maar dat geeft niet want de inhoud wordt door de permanente commissie overgenomen in een brief aan de directeur, 31 januari 1832 N1, invnr 396:

In antwoord op UwEd brief van den 6 December ll N2192, hebben wij de eer UwEd in de eerste plaats onze bijzondere tevredenheid te betuigen over de wijze waarop de vernieuwing der koloniale munt bij de Gestichten te Veenhuizen door UwEd is bewerkstelligd.

Ten aanzien van de inhoudingen van de verdiensten van de weezen, bij het 1e Gesticht, zien wij, overeenkomstig UwEd schrijven, Uw nader berigt tegemoet.
Ook wij zijn van gevoelen dat die inhoudingen tot zulk een aanmerkelijk bedrag, volstrekt niet behooren plaats te hebben.

Vermits UwEd bij het gemis der boeken van vroegere jaren, zich buiten staat bevind den staat van winst of verlies op de vroeger te Veenhuizen in omloop gebragte Koloniale munt op te maken, hebben wij ons daarmede onledig gehouden en bevonden dat aldaar is aangemaakt:

In Junij 1825 te Veenhuizen No 1
ƒ  447.17
In Junij 1825 te Veenhuizen No 2 ƒ 1000.---
In Maart 1826 te Veenhuizen No 1 ƒ  800.---
In April 1826 te Veenhuizen No 1 ƒ  150.---
In January 1827 te Veenhuizen No 3 ƒ  147.75
Te zaam
ƒ 2544.92

Waarvan op 30 sept 1830 te Veenhuizen No 1 is vernietigd


ƒ   46.60
Blijft
ƒ 2498.52

Door UwEd wordt thans als ingewisseld opgegeven


ƒ 3074.10½
Bij brief van den 30 dec ll N 2321 heeft reeds als ingewisseld bij de wed Fetter opgegeven circa

ƒ   20,---

ƒ 3094.10½

Zoo dat er een verlies zou bestaan van

ƒ 595.58½

Wij houden het echter voor waarschijnlijk dat bij het bedrag der aangemaakte Koloniale munt zal behoren gevoegd te worden de som van ƒ 720 welke bij de omwisseling der Koloniale munt van de gewone kolonien door Uwed minder is opgegeven dan uit onze boeken bleek te zijn aangemaakt

Wij zien ons in dat gevoelen versterkt door Uwed mededeling dat de ingewisselde Koloniale munt grootendeels te Veenhuizen doch gedeeltelijk ook bij de algemeene Directie is aangemaakt.
Bijaldien als onze vooronderstelling met de werkelijkheid overeenkomt zou de indertijd door Uwed gemaakte berekening ten aanzien der gewone kolonièn aanwijzende een verlies van ƒ 129.73 juist zijn terwijl de gestichten te Veenhuizen eene winst van ƒ 124.41½  zouden opleveren.

De PC.

REACTIE DIRECTEUR

Bedacht moet worden dat directeur voor de administratie Post en verificateur Krieger pas sinds 1830 bij de Maatschappij werken. Ze moeten het dus helemaal uit oude kasboeken halen want ze waren er zelf niet bij.
In tegenstelling tot Jan van Konijnenburg die vóórdat hij per 1 juni 1829 directeur werd, als secretaris bij de permanente commissie in Den Haag werkte. Van Konijnenburg heeft zo te zien ook geen enkele fiducie in het rekenwerk van Post en Krieger en reageert op 3 februari 1832, invnr 122 scans 52-53, als volgt:

Ofschoon UwEdG de zaak niet nader beantwoord schijnen te verlangen, meende ik nogtans UwEdG te moeten doen opmerken dat de bevinding van hetgeen er te Veenhuijzen aan koloniale munt is in omloop gebragt, mij niet zóó gunstig voorkomt als UwEdG veronderstellen, want:

1e Bij aldien de ƒ 720.-, welke van den Algemeene Directie zou ontvangen zijn tegenover het bevonden verlies van ƒ 595.58½ zou mogen worden gesteld, dan moest eerstgemelde som te Veenhuijzen ook in ontvang genomen zijn, waarvan bij UwEdG niets schijnt gebleken te wezen.

2e Kan die som van ƒ 720.--, welke in papier bestaan heeft, niet wel in omloop gekomen en gebleven zijn, alzoo door mij slechts voor ƒ 376.26½ papieren munt is ingenomen, waarvan nog een groot gedeelte te Veenhuijzen zelve is aangemaakt, en

3e zijn er slechts twee sommen, de ene van ƒ 1000.-- en de andere van ƒ 147.75, als in ontvang genomen, bij de gestichten N2 en N3 gevonden, terwijl ik over de ƒ 2000.-- koloniale munt, bepaaldelijk, van die gestichten heb ingenomen.

Doch ik kan UwEdG niet aanraden, hiernaar meer onderzoek te doen, als hetwelk eene zeer moeijelijke, en, dat het ergste is, zeer nutteloze zaak zou wezen. 

Zand erover dus! Alle hierbij betrokken boekhoudingen zijn te wisselvallig om uit te kunnen zoeken wat er de afgelopen jaren aan koloniale munt te Veenhuizen bestaan heeft. De permanente commissie bespreekt dit op 17 februari 1832 N34, invnr 397, en vat dan deze brief van de directeur samen als:

berigtende dat de bevinding van hetgeen er te Veenhuizen aan koloniale munt is in omloop gebragt hem niet zoo gunstig voorkomt als dat in 31 Jan N1 verondersteld wordt.

Erbij gekrabbeld is dat de directeur voor de administratie weer een rapport moet maken, maar waarschijnlijk wordt inderdaad besloten het met de mantel der liefde te bedekken.
Interessant in de brief van de directeur is nog wel dat er volgens hem ook papieren munt 'te Veenhuijzen zelve is aangemaakt'. Zouden dat de kleurrijke kaartjes van Poelman zijn, zie hier?

CONCLUSIES

Na die 24 tot 26 november 1831 alle oude geld ingenomen te hebben, heeft de directeur dus een dikke drieduizend gulden aan kaartjes en munten thuis liggen. Mooie verzameling. Het koper is nogal zwaar en zou veel porti vergen en daarom stuurt hij het pas op als de permanente commissie erom vraagt. Wat we nog moeten uitzoeken is of hij, net als bij de inname van alle geld op de Ommerschans een jaar eerder, 24 december 1830, alle metalen munten als oud koper van de hand wil doen.

Nadat ze alle oude munten ingenomen hebben, komen de directeur en zijn boekhouder met een nieuw geldstelsel voor Veenhuizen, geheel bestaand uit papiergeld. Dat staat op een andere pagina

In ieder geval blijkt uit de brief van de directeur:
■ Alle metalen munten worden gebruikt tegelijk met en hoogstwaarschijnlijk in combinatie met papieren winkelgeld.
■ Ook bij het eerste gesticht was koperen munt in gebruik.

SPECULEREN

Zomaar een aantal veronderstellingen over het metalen geld in Veenhuizen vanaf de stichting tot 24-26 november 1831, zonder op dit moment met bewijzen te kunnen komen.

1) Munten zonder '2-G' of '3-G' erop zijn van het eerste gesticht, zie boven.

2) Munten zonder waardeaanduiding hebben een waarde van een ½ cent. Dat past in het hierboven opdoemende beeld dat er een verband is tussen grootte en zwaarte van een munt en de waarde ervan. Hoe groter en zwaarder hoe meer waard.

3) Blikken munten zijn GEEN betaalmiddel. Het zijn de 'lootjes' die bewoners van Veenhuizen aan het eind van de werkdag krijgen om te laten zien hoeveel ze gewerkt hebben. Zie bijvoorbeeld artikel 5 van het reglement voor weeskinderen en artikel 5 van het reglement voor bedelaars. Die lootjes leveren ze eind van de week in en dan krijgen ze echt geld.
Vandaar dat als de directeur de oude betaalmiddelen inneemt, hij alleen spreekt van koperen munten en hij geen blikken munten inneemt.

4) Elk gesticht heeft als betaalmiddelen een messing serie en een roodkoperen serie. De waarden van de munten volgens het rapport van de directeur: ½ cent, 1 cent, 5 centen, 10 centen, 20 centen, 25 centen, 30 centen en 40 centen. Dat klopt met wat hierboven afgebeeld is en wat de literatuur zegt.

5) Bij het eerste gesticht is op een gegeven moment om mij onbekende redenen zowel bij een deel van de blikken lootjes als bij het koperen geld een 'M' ingeklopt.

Of het klopt weet ik nog niet, maar het lijkt allemaal al een stuk overzichtelijker.

TENSLOTTE EEN CURIOSUM

De NNC heeft ook onderstaande munt, inventarisnummer 1979-0175, diameter 27,5 mm, gewicht ca 2 gram, maar volgens mij heeft die er niets mee te maken, want hij is van zink en dat past niet bij wat hierboven staat en de 'KV' ziet er totaal anders uit dan op alle andere munten.

Deze is volgens mij van de 'Koffieclub Vinkeneiland' of de 'Kommissie van Vertier' of zoiets. Het lijkt of er onderaan ook nog een 'A' staat. Maar volgens mij is het dus geen munt uit Veenhuizen.