Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's
Op 25 oktober 1822 heeft Johannes van den Bosch het 'Reglement
voor de Komptabiliteit van het Bedelaars Etablissement, zoo in als
buiten de Ommerschans' klaar, zie
hier voor de volledige tekst. In dat reglement beschrijft
hij de organisatie van de arbeid en de betaling ervoor. Daarin is
sprake van lootjes en kaartjes. Zie over de 'lootjes' een andere pagina.
Artikel 8 bepaalt dat een deel van wat een bedelaar meer verdient dan hij of zij kost, wordt uitbetaald in 'kaartjes, gangbaar bij den winkelier tot de aankoop van brood, boter &c'. Meer informatie over die winkelkaartjes staat op deze pagina.
Artikel 14 geeft wat nadere bijzonderheden over die kaartjes: 'Alle de kaartjes, gangbaar bij den winkelier, zullen door denzelven geteekend worden; een bepaald getal zal daarvan aan ieder officier worden ter hand gesteld; en van tijd tot tijd zal de onder-direkteur de bij de onder-officier overgeblevene, en de blijkens de weekstaten uitgegevene kaartjes, met dat getal vergelijken.' Met officier/onderofficier worden zaalopzieners bedoeld.
Er is lang gedacht dat er op de Ommerschans geen papieren winkelkaartjes in gebruik geweest zijn en dat komt mede omdat er (tot nu toe) geen enkele van teruggevonden is. Maar ze zijn er zeker geweest, blijkt uit de navolgende vermeldingen.
Carl Franz Ludwig Fenner wordt in december 1822 ontslagen als
onderdirecteur annex winkelier van de Ommerschans. Op 14 februari
1823 blikt hij schriftelijk terug op zijn tijd op de schans en
daarbij schrijft hij ook over twee bedelaars 'die de cijfers in
eenigen winkelkaarten verandert, en dus eenen bedroog
gepleegd hadden'.
Volgens zijn verslag worden ze op een bank gelegd en door mannen
vastgehouden terwijl een onderofficier hen met een lat op de
billen slaat. Fenner schrijft dat het beëindigd werd toen hij
ingreep omdat een van de twee een breuk heeft en 'ik vreesde dat
hij onder der straf mogd doot blijven'. De volledige tekst staat hier.
Die gebeurtenis moet zich hebben afgespeeld in oktober of
november 1822, kort na de opening van het bedelaarsgesticht op de
Ommerschans.
Als de hoogste gezagsdrager op de Ommerschans, adjunct-directeur Georg Hoff, aan het ministerie van Binnenlandse Zaken schriftelijk uitlegt hoe het bedelaarsgesticht functioneert, noemt hij de kaartjes drie maal. Hij schrijft dat wat de bedelaar méér verdient dan de 91 cent die hij per week kost...
Wordt uitbetaald in kaartjes gangbaar bij de winkelier - 36 cent
Verderop in zijn uitleg schrijft hij:
Al het meer dan ƒ 1-27 verdiende word op de werkstaten in de kolomme overdiensten genoteerd, in drieën gesplitst zijnde, wordt het eene 1/3 in het midden dier week aan den kolonist in winkelkaartjes uitbetaald, 1/3 in zijn te goed geschreeven en het laatste 1/3 vervalt aan de Maatschappij.
Hij beschrijft de warme maaltijd die voor de matige arbeiders
voldoende is en
Het voor den meer arbeidende tot zijn genoegen ontbreekende wordt vergoed door het geen hij naar eigen keuze aan brood, boter, kaas, spek, melk, enz. voor deszelfs winkelkaart kan koopen.
De directeur der koloniën Wouter Visser schrijft op 5 december
1824, invnr 71, dat Johannes van den Bosch tijdens zijn laatste
bezoek aan de Ommerschans en Veenhuizen regelingen heeft getroffen
het geeven van eenige voorschotten gedurende de winter maanden door aan de zodanige welke niet in staat geweest zijn iets op te leggen, en aan de bedelaars welke door over verdiensten gelden te goed hebben, in geval zij gedurende de winter maanden door slegt weder niet in staat zijn hunne voeding en winkelkaarten te verdienen, van dat te goed naar omstandigheden uit te betalen.
Diezelfde directeur schrijft op 19 februari 1825, invnr 72, dat
er op de Ommerschans maatregelen zijn getroffen om te zorgen dat
bedelaars hun kleding beter onderhouden,
hoofdzakelijk hierin bestaande, dat ieder bedelaar verpligt is een naald en garen te hebben, welke hij bij de uitbetaling der winkelkaartjes moet vertonen,
Er zullen ongetwijfeld in diverse brieven nog meer vermeldingen zijn, maar inmiddels lijkt mij voldoende aangetoond dat er op de Ommerschans papieren geld is geweest, waarbij als sluitstuk nog vermeld kan worden de brief van de directeur der koloniën van 27 december 1830, invnr 110 de scans 677 tot en met 681.
Daarin beschrijft hij hoe hij op 24 december 1830 alle op de
Ommerschans in gebruik zijnde betaalmiddelen heeft ingenomen en
daarbij noemt hij ook:
Papieren
Stukken van 50 centen ƒ 59.50
Stukken van 25 centen ƒ 11.--
te Zamen
ƒ 70.50
De volledige tekst van de brief van de directeur staat onderaan
deze
pagina. Hij neemt dus in 119 kaartje van 50 cent en 44
kaartjes van 25 cent. Of dat de totale oplage is geweest en of er
ook kaartjes van andere waarden hebben bestaan, valt niet te
achterhalen.
Naast de lootjes en het papiergeld zijn er op de Ommerschans munten van koper en munten van ijzer. Zie over die series dez pagina.