Naar het overzicht
van de MUNT-pagina's
Begin mei 1825 gaat het roer bij de Maatschappij van Weldadigheid
om. Er komt een einde aan de voortdurende uitbreidingen en een
reeks van besluiten zorgt voor bezuinigingen. Al die besluiten
gaan in per 1 juni 1825 en zijn gebaseerd op 'memories'
van Johannes van den Bosch, die echter niet allemaal bewaard zijn
gebleven.
● N1 De kolonie op de Ommerschans krijgt geen geld meer van
de Maatschappij en zal moeten bestaan van wat zij zelf verbouwt,
zie het
besluit.
● N2 De geplande bouw van een bedelaarsgesticht in Diever
gaat niet door (er is geen geld voor) en daarom zullen bedelaars
behalve op de Ommerschans ook worden ondergebracht in het tweede
gesticht te Veenhuizen, zie het besluit.
● N3 De kolonie Veenhuizen (waar op het moment alleen het
eerste gesticht al in gebruik is) moet ook zoveel gaan verbouwen
dat het de consumptie van de bewoners dekt en er niets tot bijna
niets van buiten ingevoerd hoeft te worden, zie het besluit.
De besluiten N1 en N3 bepalen ook dat de winkels
in die koloniën voortaan van de Maatschappij zijn, zie daarover
verder hier onder.
De aan deze vijf besluiten, die de vrije koloniën betreffen,
voorafgaande memorie van Johannes van den Bosch is wel bewaard
gebleven en staat in transcriptie deels op de site, zie de memorie.
● N1 Om te bezuinigingen op personeel worden de
vrije koloniën opnieuw ingedeeld zodat er drie overblijven, zie het besluit.
● N2 De landbouw worde anders georganiseerd, zodat er meer
produkten worden geteeld (vlas, lijnzaad) die goed aan de
buitenwereld te verkopen vallen, zie het
besluit.
● N3 Er komen ook hier winkels van de Maatschappij (zie
ook hieronder) en ook hier krijgen de kolonisten hun arbeidsloon
voortaan in eigen koloniale munt, zie het besluit.
● N4 De vrije koloniën zullen nauwelijks nog geld van de
Maatschappij en dus net als de Ommerschans en Veenhuizen zichzelf
moeten bedruipen, zie het besluit.
● N5 De organisatie van de winkels in de vrije koloniën
wordt geregeld, zie het
besluit.
Volgens Johannes van den Bosch is het probleem de lage prijs van landbouwproducten en daarop baseert hij zijn oplossingen. Hij gaat er volledig aan voorbij dat de koloniën veel minder produceren dan in zijn oorspronkelijke plannen voorzien. Dat zal in de toekomst niet beter worden door alle zieken en 'afgeleefden' die de koloniën bevolken.
Daardoor zullen zijn oplossingen niet werken. In plaats van de
geplande minimale geldelijke bijdrage aan de koloniën (zoals de in
besluit N4 van 10 mei genoemde ƒ 1000.-- per maand voor de vrije
koloniën), zal de directeur per week tussen de zeven en
tienduizend gulden nodig hebben.
De functionarissen van de Maatschappij van Weldadigheid die in
het begin worden aangeduid als 'onderofficieren' en na dit besluit
van 29 september 1820 als 'wijkmeesters', houden vanaf het begin
aan huis een winkeltje. Over het assortiment en de prijsstellingen
is niets geregeld en dat zorgt voor voortdurende ellende tussen
winkeliers en kolonisten, zie bijvoorbeeld deze pagina..
De besluiten van 3 en 10 mei maken daar een eind aan. Per 1 juni
1825 zijn de winkels in de koloniën van de Maatschappij, gerund
door bezoldigde employés en met een centrale, door de directeur te
regelen, inkoop.
In de Ommerschans en Veenhuizen kun je al in de winkels alleen
terecht met het eigen koloniale geld, maar per 1 juni 1825 geldt
dat ook voor de vrije koloniën. Het besluit N3 van 10 mei 1825
bepaalt dat in de volgende artikelen.
Art. 4
Het arbeidsloon van de kolonisten, hetwelk de Maatschappij, voor de bearbeiding van hunne grond voorschiet, en dat, hetwelk zij aan fabriekmatigen arbeid, ter voorziening in hunne behoefte van kleeding, verdienen, zal hun worden voldaan, in eene koperen of blikken, in de winkels der Maats. gangbare munt.
Art. 5
De winkelier ontvangt de goederen uit het Magazijn van de Maatschappij, en betaalt het daarvan verkochte wekelijks met de daarvoor ontvangene koperen of blikken munt.
Als gezegd moeten alle besluiten in werking treden per 1 juni
1825. Vanaf dat moment is de directeur steeds in onderhandeling
met leveranciers. De Maatschappij wil dat die leveranciers zich
laten betalen met kolonieproducten of 'met koloniale penningen',
maar daar gaat geen enkele leverancier mee akkoord.
Het besluit bepaalt ook dat de koloniale ambtenaren voortaan een
deel van hun loon in koloniegeld krijgen, zie daarvoor deze pagina.
Er moeten dus naast de al bestaande winkelkaartjes meer koloniale
betaalmiddelen komen. Daarover gaat het helemaal onderaan de
pagina.
De uit Rotterdam afkomstige vrije kolonist Philip Leeuwenberg woont met zijn gezin in de kolonie Willemsoord. Hij noemt zich 'ongeschikt door ligchaamsgebreeken, eenig veldarbeid te verrichten' en werkt in het begin in zijn oude stiel als broodbakker. Maar na de uitvinding van het koloniale aardappelbrood wordt alle brood in Frederiksoord gebakken.
Daarna heeft hij nog wat 'in het klijn gebakken, waaruit wij ons
bestaan zogten', maar..., schrijft hij op 19 september 1825, invnr
75 scan 850, aan de subcommissie van weldadigheid te Rotterdam:
zints meij jl: heeft er weer een heele verandering plaats gehad, namentlijk dat de uitbetaaling geschied met een nieuwe kopere munt en met kaartjes van 10 en 25 cents waarvoor ik buiten de colonies niets in kan slaan
Philip Leeuwenberg bereikt met deze brief dat hij op de kolonie
weer als broodbakker mag werken, maar belangrijker is dat zijn
brief bevestigt dat pas sinds mei 1825 ALLE vrije kolonisten in
winkelgeld uitbetaald worden.
Johannes van den Bosch schrijft in het jaarverslag dat loopt van
1 april 1824 tot 31 maart 1825, en dat is afgedrukt in de Star
van 1825 vanaf pagina 597, dat dankzij het gesloten systeem
alle uitgaven in geld in de kolonien hebben kunnen worden afgeschaft, met uitzondering van de betaling der geemployeerden.
Alle arbeid wordt met blikken of papieren geld betaald, gangbaar in de winkels der kolonien.
Dit jaarverslag wordt door Johannes voorgelezen op de bijeenkomst
van de Commissie van Weldadigheid van 12 augustus 1825 en dan is
wat hij zegt voor wat betreft de vrije koloniën net werkelijkheid
geworden, maar technisch gesproken hoort het natuurlijk niet in
een verslag dat loopt tot 31 maart 1825.
In het jaarverslag over de periode 1 april 1825 tot 31 maart 1826
zegt Johannes van den Bosch geen woord over winkels of koloniaal
geld, maar de penningmeester van de Maatschappij van Weldadigheid
Jeremias Faber van Riemsdijk zegt des te meer in zijn financieel
jaarverslag, dat is afgedrukt in de Star van augustus 1826
vanaf pagina 579. Op pagina 586 meldt hij:
De permanente Kommissie heeft namenlijk gemeend winkels voor rekening der Maatschappij zelve, in de kolonien en etablissementen te moeten daarstellen. Tweeleedig was daarbij haar doel; vooreerst om de kolonisten zooveel mogelijk te beletten een groot deel hunner inkomsten aan snoeperijen en andere min nuttige of zelfs schadelijke zaken te verspillen, en hen integendeel te noodzaken, dezelve tot wezenlijk voor hunne huishoudingen en bestaan nuttige goederen te besteden, en ten andere om het vertier van de voortbrengselen der Koloniën, zoo wel door eigene konsumtie, als door verruiling tegen de benoodigdheden, welke de Koloniën niet voortbrengen, meer en meer te verzekeren.
Dit doel heeft zij meenen te kunnen bereiken door eigene winkels daar te stellen, waarin eigene produkten en, voor hetgeen de Koloniën niet opleveren, aangekochte en zoo veel mogelijk tegen produkten ingeruilde waren, worden verkocht, en door de verdiensten van de Kolonisten uit te betalen, gedeeltelijk in een representatief van geld, hetwelk uitsluitend in de winkels gangbaar is.
Op pagina 588 legt Faber van Riemsdijk uit hoe het invoeren van
koloniale munt in de financiële boeken verantwoord is:
De vijfde ontvang bevat even als in vorige jaren de diverse en toevallige inkomsten, gesplitst in twee onderdeelen, waarvan het eerde die in de Koloniën, het tweede die bij de Permanente Kommissie ingekomen, vermeldt.
Als hij opsomt welke posten er tot het eerste onderdeel van de
vijfde ontvang behoren, noemt hij ook:
en ƒ 7000:-- wegens het in overeenstemming met bovengemeld besluit in omloop gebragte papieren- en kopergeld. Deze zoogenoemde koloniale munt in de betaling der arbeidslonen de plaats van gewone munt vervangende, even ais dezelve als geld uit de winkels terug ontvangen wordt, en dus de koloniale kas in der daad met het beloop dier munt vermeerderd zijnde, zonder dat er penningen uit de Maatschappelijke kas voor dat beloop gegaan zijn, moest in ontvang genomen worden, zoude overigens de verantwoording geregeld blijven en kunnen sluiten.
De boekhouding van de Maatschappij wordt elk jaar gecontroleerd
door de commissie van toevoorzicht. Die doet verslag in de Star
van oktober 1826 vanaf pagina 703. Op pagina 706 meldt men:
Wij hebben evenmin ons op te houden bij de diverse en toevallige inkomsten tot den vijfden ontvang behoorende, omtrent welks onderdeelen ons niets oorspronkelijks bij het voltooide onderzoek is voorgekomen, en waarvan de bijzonderheden alreeds naauwkeurig bij het financieel Verslag zijn toegelicht.
Wij herinneren alleen in het voorbijgaan, dat onder het 1e onderdeel van dit respekt, om de redenen, bij het Verslag, pag. 42, aangevoerd, in ontvang is opgenomen het bedrag der in omloop gebragte papieren en koperen munt tot eene som van ƒ 7000:-- in welke wij geredelijk berusten, onder referte tevens tot de besluiten der Permanente Kommissie van den 10 Mei 1825, No. 3 en 5, bij het Verslag overgelegd, houdende bepalingen nopens de daarstelling van eigene winkels, waarvan wij straks nog zullen melding maken; wordende van die winkels alleen en van geene partikulieren hoegenaamd, deze koloniale munt ter inwisseling aangenomen.
Terwijl wij ons wel stellig verzekerd houden, dat door de Permanente Kommissie en hare onderhoorigen, tegen alle misbruik, waartoe de kreatie van een soortgelijk representatief zoo ligtelijk aanleiding kan geven, zorgvuldig zal worden gewaakt.
Als elders gezegd woont Johannes van den Bosch vanaf april 1821 in Huis Westerbeek te Frederiksoord. Er is regelmatig mondeling overleg tussen hem en directeur der koloniën Wouter Visser. Ook bekend is dat bijna alle besluiten van de permanente commissie uit de koker van Johannes komen.
Het is dan ook aannemelijk dat directeur Visser voorkennis had
van het besluit van 10 mei 1825 en dat hij het aanmaken van
koloniale munt al eerder heeft uitbesteed. Wat Johannes echter
vergeten is de directeur te vertellen is dat er op 10 mei ook
besloten wordt om de koloniën opnieuw in te delen, zie dit besluit.
Dat is de enige mogelijke verklaring voor het feit dat Visser
munten laat slaan voor de koloniën 1, 3 en 4, terwijl er na 1 juni
1825 alleen nog maar de koloniën 1, 2 en 3 bestaan!
De nieuwe betaalmiddelen worden op 2 juni 1825 geleverd en in omloop gebracht, zie deze pagina.