Naar het overzicht
van stukken over Kniesenburg




Het conflict tussen Johannes Hermanus Kniesenburg en Christiaan Adrianus Koppe over kopjes

Het begint allemaal met een fragment uit een brief op 19 augustus 1821 van directeur der koloniën Wouter Visser aan de permanente commissie, invnr 58:

In mijn algemeen rapport maakte ik reeds melding van het voorval met de wijkm: Koppe in kolonie No.3 aangaande de beschuldiging van den kolonist Kniesenberg, houdende dat de wijkm: ter kwader trouw zoude hebben gehandeld bij de distributie van vleesch en rijst; ik heb dit tragten te onder­zoeken, en de volgende getuigenissen ingewonnen.

De vrouw van Andries Dirks zegt eenmaal 2 in plaats van 3 pond vleesch, de vrouw van Leonardus van Eisde eens 7 voor 8 pond, een 5½ voor 6 pond en eens 5 3/4 voor 6 pond vleesch te hebben ontvangen, en de vrouw van Roelof Zwaan verklaard dit aldus te hebben gewogen; voorts de vrouw van Jan Zwiers zegt eenmaal te hebben ontvangen 2 pond voor 3 pond rijst, doch voegt er bij dat het jongetje, welke dit bij den wijkmr. heeft afgehaalt slegt genoeg is, om den rijst te verkopen of verruijlen, terwijl het zoo iets meermalen met andere winkel­waren heeft gedaan.

Het komt mij voor dat deeze zaak van zodanig gewigt is dat zij niet kan worden gepasseerd, zonder de wijkm: uit den kolo­nien te verwijderen, of dat hij zich bij de vre­de regter voldoening voor deeze eerzoring weet te bezor­gen, ingeval hij onschuldig is; aangenaam zal het mij zijn, van de Perma­nente Kommissie te mogen weten, hoedanig ik mij in deeze zaak zal behoren te gedragen.

En dat krijgt een vervolg in een brief van diezelfde Wouter Visser op 30 september 1821, invnr 59:

Vond ik mij in der tijd verpligt de Permanente Kommissie van het voorgevallen tusschen de wijkm: Koppe en den kolonist Kniesenberg in kolonie no.3 te berigten, thans moet ik het volgende ter harer kennis brengen:
voor eerst dat die zaak tusschen den wijkm: Koppe en Knie­senberg nog niet geeindigt zijnde, het­geen voor een civiele regter moest geschie­den, wederom rijst door denzelfden kolonist bij de wijkm: is ontvangen, waar aan het behoorlijk gewigt ontbrak;
op bekomen rap­port daarvan, beschouwde ik de wijkm: als zich schuldig aan kneve­larij te maken, en ging naar Willemsoord;
dan hier bevond ik dat de rijst welk per pond betaald wordt, niet gewogen  maar gemeten wierdt, en dat wel met een kopje wiens inhoud een gedeelte van een pond moest bevatten;
is nu de rijst uit deszelfs aard ligt, dan spreekt het van zelfs dat vijf zulke kopjes geen pond kunnen inhouden;
en dit hadt juist plaats; de rijst was in substantie veel ligter dan anders; dit plijt dus zeer voor de zijde des wijkmees­ters.
Bij dit onderzoek was de wijkm: niet tegenwoor­dig, maar komt de volgende dag bij mij te Frederiksoord over de zaak spreeken; ik zeg hem dat, terwijl dit nu twee malen was voor­gekomen hij de opinie tegen hadt, waarop hij zich driftig maakt en van onderscheidene onbetamelijke uitdrukkingen bedient:
op dit mo­ment komt de Heer adj. Dir. Drijber bij mij, met wien ik over de zaak spreek en zeg, dat ik mij verpligt gevoel dit mede ter kennis van de Perm. Kommissie te brengen, en dat naar mijne gedagten de wijkm: uit de kolonie be­hoort te worden verwijdert;
hier op vermeer­dert 's wijkm: drift en vergeet zich geheel aan de adj. dir., hem ingewikkelde beschul­digin­gen en verwijten doende, waarop ik hem van zijn post suspen­deerde, tot dat daarop door de Perma­nente Kommissie zoude zijn beslist; en zond de adj. Direkteur naar kol. no.3 ten einde den ond. Dir. hier van te verwittegen en order in de wijk te stellen:
nauwelijks was de Heer Drijber te Willemsoord aangekomen, of de vrouw van de wijkm: komt bitter schrij­ende bij hem, en hijzelf verzocht de adj. Dir. te spre­ken, het geen de Heer Drijber uit vrees voor minder ongeregeldheid niet toe­stond; ook is den vrouw bij mij gekomen en schrijende om vergeving voor haar man ge­vraagt, terwijl zij in dezes met hare kinde­ren zal moeten bedelen:
neem ik hierbij in aan­merking, dat hij anders een niet ongeschikt wijkm: is, voel ik mij gedrongen te bekennen dat eene gedugte les door de P.K. zelve, of door den Heer 2e adsessor bij Z.H.Ed.Gest. retour aan hem gegeven, aan mij reeds vol­doening zoude verschaffen.
Zoo wel egter ik mij verplicht vond dit ter kennis van de Per­manente Kommissie te brengen, onderwerp ik de geheel zaak ook aan haar beter oor­deel. Ik heb intusschen last gegeven, om die kopjes dadelijk door behoorlijke schalen en gewigten te doen vervangen.Boven nog nietjes maken. Rest volgt.

Daarna gaat de brief verder over een andere wijkmeester, die Koppens heet, maar dat laat ik weg want het lijkt me te veel gevraagd als ik naast Koppe en kopjes ook nog Koppens doe. Blijkbaar is Christiaan Adrianus dus in zijn drift zeer onbeleefd geweest tegen de directeur en de onderdirecteur van Willemsoord, de hier genoemde Drijber, voluit Sikke Berends Drijber.

Anderhalve week later komt Johannes van den Bosch terug van een bezoek aan Zwitserland en wordt hij op de kolonie bijgepraat. En hij vindt dat zoiets niet geduld kan worden. In een brief uit Frederiksoord, gedateerd 11 oktober 1821, invnr 59, behandelt hij - sorry voor de lezers!! - Koppe (die hij Kop noemt) en Koppens tegelijk:

Ik heb het genoegen UWelEd mijne terug­komst uit Switserland te bedeelen, volkomen gezond en bereid om onze gewigtige onder­neming meer en meer te voltooijen, waar omtrent echter zich van tijd tot tijd enige zwa­righeden opdoen.
Ook daar toe behoord onder andere het voorgevallene met de wijkmeesters Kop en Koppens dat mij toegesche­nen heeft veel consideratie te verdienen.
In de eerste plaats om dat den eene meermalen beschuldigd is door de kolonisten van knevelarij en zijn in het laatste geval uitdrukkingen gebezigd die doen vermoeden dat hij het gevoelen koesterd als of de direktie daar van niet onkundig is en dus dulden ons dat wij ook de oogen voor hunne bedrijven sluiten zouden.
In dat gevoelen moet noodwendig hij en andere kolonisten bevestigd worden indien een zo gewigtig vergrijp dat, als de kolonis­ten zo streng gestraft worden, zich te verzetten namentlijk tegen zijne superieuren, met een nodige vermaning gestraft word.
Het is inderdaad zeer onaangenaam van menschen als het ware brute bestaan te moeten stellen.
Dan in de moeijelijke betrek­king in welke wij ons geplaatst zien, zijn wij, en dat zullen UWelEd zeer met eens zijn, verplicht meerma­len onze bijzondere welwillend­heid aan het algemeen belang op te offeren.
Ik meen dan in bedenking te moeten geven van beide wijkmeesters te verweideren en heb den Heer Direk­teur voorgesteld om aan de brief op dat subject door den Kommissie geschreven eerst dan executie te geven als het antwoord op dit mijn voorstel zal zijn ingekomen.

De permanente commissie ondersteunt die visie van Johannes en ontslaat zowel Koppe als Koppens. Dat komt bij Christiaan Adrianus Koppe en zijn vrouw hard aan en dan toont Johannes van den Bosch weer eens dat hij een klein hartje heeft. Op 16 oktober 1821, invnr 59, schrijft hij vanuit Frederiksoord aan de permanente commissie:

WelEdele Heeren

De gewezen wijkmeester Koppen en zijn vrouw hebben bijde zich bij herhaling bij mij vervoegd en gesmeekt dat voor ditmaal zijn ongepast gedrag verschoont mag worden, welk verzoek door de gezamentlijke bewoon­ders zijner wijk worden ondersteund.
Wat zijne werkzaamhe­den betreft hier over heb­ben wij altijd reden gehad van te vreden te zijn en ik geloof dat zijn berouw diep en op­recht is.
Zijne vrouw vertrekt naar S Hage om dit verzoek tot zijn herstel bij de Kommissie te herhalen.
Het belang der kolonien intus­schen vordert dat zo als in dit verzoek getre­den wordt, het zelve dan nog thans op eene wijze word verleend die ons vooral doet ken­nen wat de Kommissie te dezen aanzien verlangd.
Neffens gaande concept besluit zou met de vereischte modificaties wellicht daar toe dienstbaar zijn, in gevalle namenlijk de Kommissie besluiten kan hem te herstellen. Wat hier omtrent ook de decisie zijn mag, het zij voor of tegen, zal ik mij gaarne daar mede conformeren. De Heer Direkteur en adjunct Direkteur zijn genegen zijn gedragingen te puyeren.
Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar

J. van den Bosch

P.S. Mag ik wel verzoeken het concept be­sluit door Stuart te laten afteschrijven.

De in de P.S. genoemde Stuart is een klerk op het kantoor van de permanente commissie. Het genoemde concept-besluit zit er niet bij, maar het is hoogstwaarschijnlijk door de rest van de permanente commissie letterlijk overgenomen in het besluit dat verderop, 22 oktober 1821, staat. Maar eerst de wijk! Want het mogelijke ontslag van Christiaan Adrianus Koppe leidt tot de EERSTE PETITIE IN HET BESTAAN VAN DE KOLONIËN. Die petitie is gedateerd 17 oktober 1821, invnr 59, en luidt:

Geeven met gepasten eerbied te kennen de ondergeteekenden, kolonisten en huisverzor­gers, in de kolonie Willemsoord, en wel in de wijk N:2.
Dat zijl: met grievend leedwezen hebben vernomen het onge­luk­kig, lot dat hun wijk­meester A.C. Koppe heeft ondergaan, door de demissie van zijn post als wijkmeester.
Dat het medelijden van de ondergeteek­enden nog meerder wordt opgewekt bij de beschouwing van een viertal onnoozele kin­deren waar van de jongste slechts dien ou­derdom van ruim drie maanden bereikt heeft.
Dat gem: wijkmeester den tijd die hij in ons wijk heeft gefun­geerd, zich met alle be­scheidenheid heeft gedragen, en altoos ge­zorgd, dat de ondergeteekenden in de hun uitgereikte spijzen, altoos behoorlijk hebben ontvangen t geen hun toekwam.
Redenen waarom de onderget: de vrij­heid gebruiken zich eerbiedig tot UWelEd te wenden met eerbiedig verzoek dat het UWel­Ed moge behagen meergemelde wijkmeester weder als voorheen in zijn post te willen con­tinueeren.

Willemsoord den 17: october 1821

De petitie is ondertekend door achttien personen, sommige netjes, sommige onbeholpen. Met de nodig moeite zijn ontcijferd:
• Nikolaas Verhulst
• P. Foest
• Johannes Ebert
• Johannes van Wijne
• B. van Marle
• Wed van Meppele
• A. van Galen
• Jan van Piggelen
• Wed. Zwak
• Jan Mulder
• J. Zwiers
• B. Simons
• A. Hartman
• G. Spruit
• Jacob de Vries
• Jan Lodewijk
• Jan Sirp
• F. Koster
Eerste ondertekenaar is dus Nicolaas Verhulst en met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat hij ook de opsteller van de petitie is. Het latere lot van Nicolaas Verhulst wordt beschreven in De bedelaarskolonie pagina 129-132, en zie ook op deze pagina.
Weer naar 1821. Een dag na de petitie, 18 oktober 1821, invnr 59, schrijft Nicolaas Verhuldt een hele lange brief aan het lid van de permanente commissie Paulus van Hemert. Uit de inhoud blijkt dat hij die brief meegeeft aan de echtgenote van Christiaan Adrianus Koppe, die - zoals uit de eerdere brief van Johannesvan den Bosch duidelijk wordt - naar Den Haag gaat om het baanbehoud van haar man te bepleiten. En inderdaad, de brief is in hetzelfde handschrift als de petitie:

WelEd Heer!

De persoon die de vrijheid neemd dezen aan UWelEd: te schrijven, is dezelfde die dikwerf de eer had, met UWEd te spreken, voor dat ik naar de kolonie vertrok, en door de Hr Servaas aan UWEd gerecom­mandeerd was, en daar ik uw menschlievend hart meene te kenne, zoo uit uwe schriften als particuliere gesprekken, durve ik dezen schrijven, want al ware de man voor wien ik schrijven zal mijn vijand, zou nog de menschenliefde mij aan­sporen, om de belangen van een beklagens­waardig huisgezin ter harte te nemen.

De brengster van deze letteren is de vrouw van dat ongelukkig huisgezin, voor wien ik uwe toegeeflijkheid verzoeke, om haar eenige oogenblikken te hooren, ten einde zij UWelEd: het ongelukkig geval ver­hale.

Onge­lukkig genoeg wanneer men ons beledigd, dat onze driften zoo vaak in t spel komen, en onze zaak bederven, en dit is juist het geval van den gedemitteerden man waar over ik schrijve, maar het heeft immers ook WelEd Heer veel voor zich, wanneer de drift geen boos opzet is, maar de opwellingen van het ongestadig men­schelijk hart, voor een oogenblik, wanneer men meend dat onze eer getroffen word.

Verbeeld u dan WelEd Heer, een viertal onnoozele kinders, waarvan de ouders alles kwijt zijn en die zoo den mer(?)keloozen winter zouden moeten instappen, buiten staat om hunne van honger schrijende kindertjes brood te verschaffen.
Het jongste van die schaap­jes is slechts ruim 3 maanden oud, ô mijn hart bloed terwijl ik dit schrijve. Maakte de man zich immer ten onzen opzigte aan misdrijf of kneve­larij schuldig, ik zoude zwij­gen, maar om het tegendeel te bewij­zen, hebben zelfs de inwoon­ders van ons wijk, een verzoekschrift geteek­end, en verzonden aan de Permanente Kom­missie, om den man te mogen behouden.

Nu WelEd Heer ik bidde u, uwe veelver­mogende pogingen te willen aanwenden.
Ach! Gij ook kend het zalig genoegen, om tranen van ongelukkigen te helpen droogen, en de Vader aller menschen ziet er goedkeu­rend op neder. Verblijd ons dan WelEd Heer, door uwe daden, op dat ook deze ongelukki­gen, met zoo veelen die u kennen, mogen ontwaren, dat het beeld, van den weldoenden hemelschen Vader ook in uw edel hart is gevestigd.

Mooi, heel erg mooi. En het slot van het liedje is dat op 22 oktober 1821 de permanente commissie het volgende besluit, invnr 960, neemt:

De Permanente Kommissie,

Gezien hebbende het rekwest van de gewezen wijkmeester C.A. Koppe in de kolonie no. 3, daarbij ver­zoe­ken­de, dat voor ditmaal de Permanente Kommis­sie zijn onbetamelijk gedrag jegens den Heer Direkteur en Adjunkt-Direkteur gun­stig gelieve te verschoonen, en hem in zijne funktie van wijkmeester te herstellen,

Bij dat rekwest tevens overleggen­de een bewijs van de inwo­ners zijner wijk, waarbij dezelve ver­klaren dat genoemde Koppe heb altijd naar behooren heeft behandeld, en waarbij zij tegelijk hunnen wensch te kennen geven, dat gemelde wijk­meester in zijne betrekking mo­ge worden hersteld.

Overwegende, dat, hoezeer de wijk­meester Koppe zich anders ook door nijver­heid onderscheiden hebbe, het vergeten der pligt­schul­digd gehoor­zaamheid aan zijne superieu­ren als en grove fouten zulk een ambtenaar moet worden beschouwd.

Over­wegende, dat een wijkmeester onder geene de minste suspi­cie behoort te liggen, als of hij de inwoners zijner wijk in iets te kort zou­de gedaan hebben; en voorts in aanmerking genomen de gunstige voorspraak van de inwo­ners zijner wijk;

besluit bij dezen:

De inwoners der Derde Wijk in kolonie no. 3 zullen worden opgeroe­pen, ten einde in tegenwoordigheid van de Heer Direkteur, en Adjunkt-Direkteur, Onder-Direkteur en wijk­meesters, te verklaren, of zij ook eenige be­schuldiging wegens de administratie der aan hun ver­strekt wordende goederen tegen den gewezen wijkmeester Koppe hebben in te brengen.

Zoo deze verklaring te zijnen voordeele gedaan worde, renvoy­eert de Permanente Kommissie den gewezen wijkmeester Koppe aan de Heeren Direkteur en Adjunkt-Direk­teur, ten einde van dezelve te verzoeken eene schriftelijke verzekering, dat zij hem de aange­dane beleedigingen vergeven,

en her­steld onder die bepaling, en zoo ge­noemde Heeren Direkteur en Adjunkt-Direkteur gene­gen zijn mogten om aan dat verzoek van den suppliant te voldoen, voornoemde gewee­zen wijkmeester C.A. Koppe in zijne vorige funk­tiën.

Zullende tevens, na den afloop dezer zaak, de inhoud van dit besluit ter kennisse gebragt worden van de gezamenlijke leden der Direktie in de koloniën, de wijkmeesters daar­onder begrepen; ten einde ieder over­tuigd zij, dat de Permanente Kommissie eene volstrekte gehoorzaamheid van den minderen aan de meerderen in de koloniën verlangt, en stellig besloten heeft geene inbreuken hierop, of op eenig gedeelte der administratie te dulden.

Natuurlijk voert directeur Visser dat besluit uit, maar hij geeft er wel een draai aan, die vermoedelijk te maken heeft met de gespannen verhouding tussen wijkmeester Christiaan Adrianus Koppe en kolonist Johannes Hermanus Kniesenburg. Uit een brief van Visser van 30 oktober 1821, invnr 59:

Eindelijk heb ik de eer de Permanente Kommissie te rapporteren, dat overeen­komstig haar besluit van den 22 deezer, de wijkm: C.A. Kop­pen weder in zijne funktien is herstelt; doch dat het mij raadzaam is voorgekomen, denzelven in een andere wijk te plaatsen, en wel in kolonie no.6, het geen nog dat voordeel heeft, dat dit een afgelegen wijk zijnde, dezelve beter door hem, dan door een ander nog niet met de gewone loop der dingen bekend, kan worden bestuurt.