Naar het overzicht
van de
KLEINE RAAD




Volledige transcriptie van:

Copie uit de notulen van het verhandelde in den kleinen raad der vrije kolonien, over de maand december 1827


Zaturdag den 1 december 1827

Daar er geene kolonisten voor den taad compareerden, is, ter voldoening aan het verzoek van den Heer Direkteur der koloniλn, door de kommissie, belast met het onderzoek, in hoeverre het gezegde van den wijkmeester Jan de Jong, dat zijl. steeds met grof geld uitbetaald werden, vermeld in de notulen over de afgelopene maand November, waarheid was, het navolgende rapport uitgebragt:

De onderdirekteurs ontvangen wekelijks tot de te doene uitbetaling, het winkelgeld in kaartjes van 25 centen, en het broodgeld in kaartjes van 50 en 25 centen, bij welk laatste doorgaans nog eenige weinige 10 en 5 centen gevoegd worden.
Dit geschiedt omdat er geen ander geld van belang meer voorhanden is.
Daar de onderscheidene wijkmeesters deze kaartjes alzoo van hunne onderdirekteurs ontvangen, moet het zoo wel voor dezen moeijelijk zijn, met de kolonisten effene rekening te houden, als het voor de laatsten bezwaarlijk is, met de winkeliers effen te blijven.

(get.) J H van Wolda, secretaris


Zaturdag den 8 december 1827

Compareerde heden voor den kleinen raad:

1. Heinsbergen van kol 1, te kennen gevende dat hij heden morgen door den wijkmeester Aukes op eenen harden toon was behandeld geworden, wegens eene klok, die hem in bewaring was gegeven voor de overledene wed Kruishoeks kinderen. Aukes geene klok hebbende en alzoo den tijd niet wetende, had deze klok willen hebben.
Deze zaak verdient nader onderzoek, de klok zal intuschen provisioneel bij Heinsbergen verblijven, zoo als door den Heer Bersma te voren bevolen is geworden.

In de kantlijn bijgeschreven: Bij onderzoek is gebleken, dat dit verschil van weinig betekenis was, beide partijen zijn vrij wel te vreden gesteld.


2. Brinkman, van kol 3, verzoekende voor eenige dagen met verlof te mogen gaan naar Groningen, om zijne familie te bezoeken.
Om de kortheid der dagen en de wisselvalligheid des weders, is hem dit verlofgaan afgeraden tot nu nieuwjaar.

3. Zoutebier, van kol 1, voor eenige dagen alhier aangekomen, klagende dat hij niet alle goederen ontvangen had, die men hem in Den Haag beloofd zoude hebben.
Het huisgezin bestaat uit 3 zielen, en de man was van meening, zooveel bedgoed en huisraad te moeten ontvangen, als een huisgezin van 6 zielen. Het nadeelige daarvan is hem onder het oog gebragt, en beloofd datgene eerstdaags te zullen ontvangen, dat hem nog ontbrak.

4. Vrouw van der Brink, van kol 1, vragende om eenen kantschop en een volwassen jongens buis, welk laatste zij op voorschot verlangde.
Er zal voor beide dingen gezorgd worden.

5. Vrouw Clinge, verzoekende dat het meisje, ingedeeld bij de Braun in dezelfde kolonie, aan haar verwant, bij haar geplaatst moge worden, omdat het kind, waar het thans was, geene opvoeding erlangde.
Daar de raad dit in allen deelen nog niet met vrouw Clinge eens is, zal hierover nader worden nagedacht en er het gevoelen van den Heer Direkteur over worden ingewonnen.

6. De wed Kok, van kol 1, klagende dat zij zich niet met de tegenwoordige kleeding behelpen kon, als hebbende thans voor haar zelve en de 7 bij haar ingedeelde weezen, slechts 4 bedlakens en 2 bedzakken, en de beide meisjes dienden naar haar zeggen, noodzakelijk elk een pak kleedin, een paar kousen en een halsdoek te hebben.
De wed Kok is eene goede vrouw, en hare ingedeelde weezen werken goed; er zal dus in de noodwendigste behoeften van het huisgezin voorzien worden.

(get.) J H van Wolda, secretaris


Zaturdag den 15 december 1827

Ter voldoening van art. 16 van het besluit der Permanente Kommissie van Weldadigheid, van den 22 October j/l/, heeft de kleine raad der vrije kolonien, tegen heden voormiddag ten eenen, doen doen oproepen, al zoodanige kolonisten van kol no 1 wijk 2 (zijnde de voormalige kolonie no 2) welke, volgens de oude aantekeningslijsten van wijlen den magazijnmeester Vrijhoef in het laatst van 1820 en het begin 1821, van den toenmaligen onderdirekteur Evers, kleedingstukken en huisraad ontvangen zouden hebben, dat later op rekening van den nieuw aangekomenen onderdirekteur Bosma gebracht was geworden;
ten einde andermaal te onderzoeken, of de kolonisten die goederen werkelijk gehad hadden, en, zulks toestemmende, de waarde dier goederen, naar inhoud van het bovengenoemde besluit, in de schuldboekjes dier kolonisten te doen inschrijven.

En is dat onderzoek en de toestemming tot het inschrijven in de schuldboekjes, afgelopen, en in de navolgende staat optegeteekend.

1. Brouwer van kol 1, die, hoewel hij zich op den 29 september jl en ook nu nog, de ontvangst der goederen, vermeld op nevensgevoegde specificatien, niet kan herinneren, echter verklaart, wel te geloven dat dezelve destijds ontvangen zijn. Hij heeft er dus niets tegen, dat de waarde ervan, in zijn bioekje op loopende schuld, wordt ingehouden. Bedraagt ƒ  9.52½

2. Hoffman, van dezelfde kolonie, verklarnde als te voren, geene zoodanige goederen te hebben ontvangen.

3. Limbeek zegt wel te geloven, dat de goederen, vermeld op de specificatie, aan zijn huisgezin zijn verstrekt geworden, en heeft er niets tegen, dat derzelver waarde in zijjn boekje wordt ingeschreven. Bedraagt ƒ 48.20.

4. De wed. Kok, van kol 1, stemt toe, die goederen genoten te hebben, en het verschuldigde daarvoor in haar boekje te doen inschrijven, zijnde een som van ƒ 8.75.

5. Bakema van kol 1, weet wel volgens zijn zeggen, de goederen daar vermeld, niet ontvangen te hebben.

6. Kleinman zegt, wel te weten dat hij tusschen de ontvangst der 1e mise en dat Bosma onderdirekteur is geworden, kleeding ontvangen te hebben, zonder te kunnen opgeven welke. Hij heeft er niets tegen, dat deezelver waarde in zijn boekje wordt ingeschreven. Bedraagt ƒ 16.95.

7. IJdema van kol 1, kan niet geloven dat hij in dezen tijd, eenig goed ontvangen heeft, en naar zijne gedachten moet het dus niet in zijn boekje worden ingeschreven.

8. Olie van kol 1, heeft er niets tegen dat die goederen, welke zijne vrouw erkent ontvangen te hebben, op loopende schuld, in zijn boekje worden ingeschreven. Bedraagt ƒ 11.45.

9. Ladru herinnert zich goederen ontvangen te hebben; stemt toe dat derzelver waarde in zijn boekje wordt ingeschreven. Bedraagt ƒ 23.22½.

10. Veen weet wel, in die tijden, kleeding ontvangen te hebben, kan niet zeggen welke, heeft er niets tegen dat die in zijn boekje worden ingeschreven. Bedragende eene som van ƒ 18.40.

11. Meijer zegt het zeer wel te gelooven, en staat volkomen toe, dat die goederen op zijn boekje worden ingeschreven. Bedraagt ƒ 19.35.

12. Hoekstra stemt toe, dat de goederen, voorkomende onder zijnen naam, op de specificatie van Vrijhoef, die hij zegt ontvangen te hebben, in zijn boekje worden ingeschreven. Te zamen ƒ 20.15.

13. Franken weet er niets van, dat hij toen goederen van den Magazijnmeester ontvangen heeft, hij kan dus niet toestemmen dat er voor zoodanige dingen in zijn boekje worden ingeschreven.

14. Zorn zegt geene zoodanige goederen ontvangen te hebben, mogen alzoo niet in zijn boekje worden ingeschreven.

15. van Vliet verklaart wel goederten ontvangen te hebben, stemt toe dat dezelve in zijn boekje op rekening worden gesteld. bedraagt ƒ 19.62½.

16. Wjhl, zegt, zich een en ander goed te kunnen herinneren, ontvangen te hebben, zonder te weten welke en hoeveel; staat toe dat die in zijn boekje worden opgeschreven. Bedragende ƒ 21.00.

17. Maatje gelooft wel, die goederen gehad te hebben, taat ook toe dat dezelve in zijn boekje worden gebragt, mits er de rekening van die kleedingstukken wederom wordt uitgenomen of geroyeerd, die ingeschreven zijn en hij niet ontvangen heeft. Voor Bosma bedraagt het hier ƒ 24.10.

18. De wed. den Held, wetende zeer goed, die goederen ontvangen te hebben, stemt toe dat dezelve in haar boekje worden ingeschreven. Dit bedraagt de som van ƒ 0.97½.

19. Vrouw Verbeek, weet wel kleeding ontvangen te hebben, heeft er niet tegen dat het in haar boekje wordt ingeschreven. Bedraagt ƒ 30.77½.

20. De wed. Beets gelooft wel, die goederen ontvangen te hebben, en stemt toe dat dezelve in haar schuldboekje worden ingeschreven. Te zamen ƒ 17.00.

21. Nieuwenhuis weet wel goederen ontvangen te hebben, doch niet welke, zegt dat men maar op zijn boekje moet inschrijven., zijnde voor eene somma van ƒ 19.47½.

22. Zeilmaker zegt van die goederen niets ontvangen te hebben.

23. Mollevanger zegtt van Evers hoegenaamd gteene goederen ontvangen te hebben.

24. Wiemes heeft wel goederen ontvangen, en stemt toe dezelve in het schuldboekje te doen inschrijven. Dit bedraagt ƒ 18.32½.

25. Willem Hahn zegt, in die tijden geene goederen ontvangen te hebben.

26. Vrouw Hertzkamp gelooft, dat zij wel goederen ontvangen heeft van Evers, en staat tyoe, dat dezelve in haar boekje worden ingeschreven. Bedraagt ƒ 22.95.

27. De wed. Uhl verklaart in den tusschentijd van hare aankomst feb. 1820 tot dat Bosma als onderdirekteur kleeding uitgegeven had, geene goederen ontvangen te hebben; kan dus ook niet toestemmen dat het in haar boekje opgeschreven wordt.

28. De wed. de Vroeg weet wel de goederen ontvangen te hebben, die op de nevensgaande lijst voorkomen, stemt toe dat derzelver waarde in hgaar boekje wordt ingeschreven. Bedragende ƒ 15.60.

29. De wed. Kamans weet, dat zij destijds kleeding ontvangen heeft, maar kan niet zeggen hoeveel, zij heeft er niets tegen, dat de waarde derzelve in haar schuldboekje gebragt wordt. Bedraagt ƒ 12.10.

30. De wed. Pieper verklaart wel te weten die goederen ontvangen te hebben, stemt erin toe dat de waarde in haar boekje wordt ingeschreven., die bedraagt ƒ 13.67½.


De waarde der goederen die de hoofden der huisgezinnen erkennen ontvangen te hebben, en toestemmen dat in hunne schuldboekjes op loopende schuld worden ingeschreven, bedraagt in recapitulatie hetgene volgt:
.Brouwer
ƒ  9.52½
Limbeek ƒ 48.20  
wed. Kok ƒ  8.75  
Kleinman ƒ 16.95  
Olie ƒ 11.45  
Ladru ƒ 23.22½
Veen ƒ 18.40  
Meijer ƒ 19.35  
Hoekstra ƒ 20.15  
van Vliet ƒ 19.62½
Wjhl ƒ 21.00  
Maatje ƒ 24.10  
wed. den Held ƒ  0.97½
Verbeek ƒ 30.77½
wed. Beets ƒ 17.00  
Nieuwenhuis ƒ 19.47½
Wiemes ƒ 18.32½
Hertzkamp ƒ 22.95  
wed. de Vroeg ƒ 15.60  
wed. Kamans ƒ 12.10  
wed. Pieper ƒ 13.67½

Te zamen driehonderd een en negentig gulden en zestig cent, zgge
was getekend ƒ 391.60.

Welke goederen, in onze tegenwoordigheid, door den boekhouder, gespecificeerd, op loopende schulden in de schuldboekjes zijn ingeschreven, alsmede de waarde derzelve.

Daarna is door den onderdirekteur Bosma overgelegd, zijnen, op den 27 Mei 1825, met de Heeren Falck en Reese, gehouden afrekening, (door laatstgemelden geteekend), waar uit bleek dat Bosma toen aan de Maatschappij was schuldig gebleven, de som van ƒ 299.81½.

En eindelijk zijn ook de onderdirekteursboeken van kol 2 naauwkeurig nagezien geworden, en daaruit bevonden, dat den schuld, op onderscheidene tijden, tot aan den 31 Maart 1827, (tijdens de nieuwe administratie is begonnen), nog is vermeerderd met de som van ƒ 25.42½.

Makende alzoo te zamen ƒ 325.24.

Deze schuld nu afgetrokken zijnde van de boven vermelde ten zijnen voordeele, in de schuldboekjes ingeschrevene som van ƒ 391.60, ghoudt de onderdirekteur Bosma nog te goed, de som van ƒ 66.36.

(get.) M. Bersma, President
J.H. van Wolda, secretaris

((NB: De meermalen genoemde 'nevensgaande lijst' zat er niet meer bij.))

 

Zaturdag den 22 december 1827

Verschenen voor den kleinen raad:

1. Vrouw Jansen, van kol 2, verzoekende een buis voor haren grootsten zoon en een beddeken, al ware de laatste oud en halfsleten.
Is overeengekomen dit met vrouw Jansen op de voor haar voordeeligste wijze te overleggen, dat ook tot haar genoegen zijn zal.

2. Veen, van kol no 1, te kennen gevende, dat hij te voren wekelijks 2 pond vlas in huis had gekregen, om te spinnen, doch nu slechts ιιn pond; verzoekende hierin verandering.
De raad is van gevoelen, dat Veen bij open weder, met zijnen ingedeelden jongen, aan de noodige verdiensten kan komen, zoo zij ιιn pond vlas in huis hebben, hetgene hem te kennen is gegeven.

3. Vrouw Hielkemeijer, klagende dat zij wekelijks slechts 10 ΰ 12 stuivers voor haar huisgezin, groot negen zielen, in handen ontving, daar zij, volgens haar zeggen, noodzakelijk ιιnen gulden ontvangen moest.
Is goedgevonden haar dochtertje op de zaal te plaatsen, dat haar gezegd is, met deze aanmerking, dat, zoo er door haar gezin meer verdiend word, zij ook meer voor het huisgezin ontvangen zoude.

4. Dirksen, van kol 2, verzoekende voor 14 dagen met verlof te mogen gaan naar 's Hage, ten einde een kindskind, dat om bijzondere redenen achtergebleven was, te halen. Hem was namelijk gezegd, dat zijne vrouw in de kolonie alle dagen op het land moest werken, in welk geval hij dat kind niet bij zich had kunnen hebben. Nu het hem gebleken was, dat zijne vrouw in huis kon blijven, en zij het kind best hebben konden, waren zij niet gelukkig, vσσr dat zij hunnen lieveling bij zich hadden.
Is, onder nadere approbatie van den Heer Direkteur, toegestaan.

In de kantlijn bijgeschreven: Is door den Heer Direkteur geacoordeerd.


5. Brouwer,
6. zijn oudste zoon, en
7. Jan Koleer, van kol no 1, te kennen gevende, dat zij aan het vlasbraken zeer weinig verdienen, verzoekende alzoo daarvan wat meerdere verdiensten.
Hierin zal de noodige voorziening gemaakt worden, onder andere zullen de twee genoemde jongens gaan op het land - en wederom meisjes, die minder geschikt zijn voor den veldarbeid, aan het vlas geplaatst worden.

8. Mollevanger, van kol 1, verzoekende vrijboer te worden.
Hoewel de raad daarin voor Mollevanger geen voordeel ziet, heeft men hem echter beloofd, zijn verzoek den Heer Direkteur te zullen voorstellen.

In de kantlijn bijgeschreven: Dit verzoek is door den Heer Direkteur afgekeurd.

9. Frederica Opzomer, sedert verscheidene jaren ingedeeld bij de wed. Gunther, in kol 1, verzoekende, daar de oude vrouw steeds ontevreden en knorrig op haar was, verplaatst te worden. Zij verlangde bij den nieuw aangekomenen kolonist Zoutebier te zijn.
Is goedgevonden, zoo de Heer Direkteur zulks goed kan vinden, dit meisje te plaatsen bij de huisverzorgster de wed. Groen, in dezelfde wijk, en het daar onlangs ingedeelde weesmeisje Gerdina Kramer, die vrij geschikt schijnt te zijn om de oude vrouw Gunther te dienen, in hare plaats te stellen. Dit zou dus alleen eene omzetting zijn.

In de kantlijn bijgeschreven: Deze omzetting is door den Heer Direkteur goedgekeurd.

(was get.) J H van Wolda, secretaris



Zaturdag den 29 december 1827

Vervoegden zich voor den kleinen raad:

1. Modderman, ingedeelde wees bij de Vos, in kol no 1, verzoekende van daar verplaatst te worden.
Is goedgevonden, deze zaak eerst nader te onderzoeken.

2. Grondhout, van kol no 1, wijk 3, klagende dat hem door den wijkmeester de Jong het brood geweigerd was.
Waatop men hem geantwoord heeft, dat dit geschiedde, omdat hij nimmer op het land werkte.
De man gaf hierop zijne ligchaamsgebreken te kennen, die hem volgens zijn zeggen daarin zeer hinderlijk waren; in het timmeren hinderde hem dit minder.
Eindelijk dan heeft hij aangenomen zoo goed hem mogelijk was op het land te zullen werken, waar na hem ook het brood wederom is toegezegd.

3. De wed. de Koning, van kol no 2, verzoekende eenige kleeding voor haar zelve en hare dochtertjes.
De onderdirekteur zal dit opnemen, en er dan zoo veel mogelijk in de behoefte voorzien.

(get.) J H van Wolda, secretaris


Voor copie conform
De secretaris van den kleinen raad
J.H. van Wolda

In de kantlijn bijgeschreven: Goedgekeurd met uitzondering van het verhandelde op den 15 December 1827, hetwelk nader zal worden onderzocht en bij de opneming der verantwoording over die maand afgedaan, den 7 February 1828, van Konijnenburg