Naar het overzicht
van stukken over de CRISIS in 1829
Op 1 april 1829 stuurt de gouverneur van Drenthe het verslag van de
president van de provinciale geneeskundige commissie Van der Sluis
door, waarbij hij verlangt dat dokter Sasse zijn volle medewerking
aan dokter Van der Sluis geeft. Invnr 96:
Assen den 1 April 1829
Om, van mijne zijde, naar vermogen te bevorderen, dat, zoo veel doenlijk de goede verstandhouding tusschen den Heer President der gewestelijke Commissie van Geneeskundig onderzoek en toevoorzigt in Drenthe, en den Heer Medicinae Doctor Sasse, tot behoorlijke geneeskundige verzorging der lijders aan epidemische ziekten binnen het derde gesticht der Maatschappij van Weldadigheid te Veenhuizen, worde hersteld;- kwam het mij doelmatig voor, over de redenen of oorzaken van klagten in dezen, den Heer President nog nader te verstaan, en stelde ik ten dien einde, bij mijne Resolutie van 16 Maart JL N2 in zijne handen UHEGs brief van 7 dier maand N30 en bijlagen, om deswege te dienen van berigt, deszelfs verlangen en Consideratien.
Waarop ik nu heden ontvange, het verslag dezen kopijeel bijgevoegd, waaruit UHEG. zal zien, dat de door de Heer Sasse ter zake gegevene informatien, niet in allen deele met het wedervaren van den Heer President strooken, dat inzonderheid door den Heer Sasse, dus ver niet is opgevolgd het zoo uitdrukkelijk verordende in art: 41 en volgende van het Reglement vastgesteld bij Zijner Majesteits besluit van 31 Mei 1818 Staatsblad N25, en dat in geval dit verzuim niet had plaats gegrepen, er als dan wellicht minder aanleiding tot verschil van gevoelens zoude zijn ontstaan; trouwens nu ook met meerdere stellige zekerheid, over de merites der wederzijdsche handelingen zoude hebben kunnen worden geoordeeld.
Het alsnog, hoe eerder zoo beter, behoorlijk beantwoorden aan die verordening door Dr. Sasse zal naar mijne gedachten indirect het middel opleveren, om weldra allengskens de gewenschte verstandhouding te doen bevestigen, waartoe de Heer President overigens, van zijnen kant, allezins bereidwaardig schijnt te zijn, en, moet ik dien volgens, in antwoord op voormelden brief van 7 Maart 1829 N30, UHEG. in bedenking geven, om het daar henen te schikken, dat de Heer Sasse, van die verpligting naar eisch, in het belang der Maatschappij van Weldadigheid zelve, zich kwijte wanneer de Heer President onverminderd schriftelijke behandeling der betrekkelijke opgaaven, van tijd tot tijd in persoon den toestand en de wijze van geneeskundige verzorging der lijders, in loco, zal kunnen opnemen en toetsen.
De Staad Raad Gouverneur
van de Provincie Drenthe
(get: ) P. Hofstede
voor Eensluidend afschrift
De Secretaris Generaal bij het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken
De brief waarmee op 8 april 1829 het ministerie van
Binnenlandse Zaken het bovenstaande geheel weer naar de permanente
commissie stuurt, ook invnr 96, is van precies dezelfde toon:
’s Gravenhage den 8 April 1829
Het door uwelEd aan mij, bij brief van den 19 Februarij ll. N. 150 medegedeelde verslag van den Geneesheer Sasse, betreffende de, tusschen hem en den Heer president der Geneeskundige Commissie van Drenthe, ontstane moeijelijkheden heb ik aan den Heer Gouverneur dier provincie toegezonden, ten einde Zijn Hoog Edel Gestrenge zou kunnen oordeelen of, en, zoo ja, welke directe of indirecte middelen door Hem aangewend konden worden om, zoo mogelijk, de goede verstandhouding tusschen den Heer president en den Heer Sasse te herstellen, alzoo zulks, in het belang der Zaak niet anders dan nuttig konde zijn.
Hierop heb ik van gemelden staats ambtenaar de in afschrift hierbij gaande stukken ontvangen, waaruit UWelEd zullen ontwaren dat de Heer president der geneeskundige Commissie van Drenthe blijft aandringen op de nakoming door den Heer Sasse van de bepaling van art: 41 en volgende van het reglement, gearresteerd bij ’s Konings besluit van den 31 Mei 1818 (Staatsblad N25), en dat de Heer Gouverneur van oordeel is, dat het voldoen daaraan indirect het middel zal opleveren, om weldra allengskens de gewenschte verstandhouding te doen bevestigen.
Ik verzoek dus UwelEd, het daar henen te leiden, dat dit doel ten spoedigsten bereikt worde, terwijl het van belang is dat die verstandhouding hersteld zij, als de bijeenkomst der drie presidenten van geneeskundige Commissien waartoe mijnen brief van heden N23, betrekking heeft, zal plaats hebben.
Het belang der zaak vordert zulks gebiedend, en ik vleije mij dan ook dat UwelEd daartoe niets onbeproefd zullen laten, en dat de Heer Sasse er wel toe zal willen medewerken, zullende het mij aangenaam zijn den goeden uitslag daarvan te vernemen.
Voor het eerst is in bovengemelde brief sprake van een onderzoek - op voorstel van de permanente commissie - door de drie presidenten van de geneeskundige commissies van Groningen, Drenthe en Overijssel. Daarvoor neemt het ministerie dezelfde dag al het initiatief.