Naar het overzicht
van stukken over de CRISIS in 1829
Blijkbaar is er discussie over een tweede arts in Veenhuizen die
dokter Sasse kan assisteren in welk kader de bedelaarskolonist
Douwe Petrus van Steenwijk, zie hier, weer in de picture komt.
En in dezelfde brief op 27 maart 1829 met nummer N494A,
invnr 96 de scans 303-305, geeft de directeur zijn mening over de ideeën van Waterstaat
Drenthe. Onderstaande transcriptie zijn slechts fragmenten uit
zijn brief:
Frederiksoord, 27 Maart 1829
(...)
Het was mij bijzonder aangenaam de gunstige gezindheid der Perm. Komm. voor van Steenwijk te verneemen, terwijl het zoo volkomen met mijne tegenwoordige gevoelens omtrent hem overeenkomt.
Intusschen twijfel ik zeer of de Heer Sassen wel van hem zal verkiezen geadsisteerd te worden; dat echter door mij zal worden onderzogt; misschien ook is dit alles overtollig, daar het toch mogelijk kan zijn, dat van Steenwijk eene andere betrekking boven de aangewezen zal kunnen verkiezen en bekomen, in alle gevallen zal ik de eer hebben de Perm. Komm. hierover te schrijven;
(…)
Op het rapport van den fungerende Hoofd Ingenieur van den Waterstaat in Drenthe dd. 26 feb jl. neem ik de vrijheid aantemerken, dat het zonderling schijnt dien ambtenaar als na het verlagen van het water in de Vaart om het gebouw afkeurd, daar dit doch altijd als één hoofdoorzaak der ongezondheid van hetzelve is aangevoerd; terwijl het ons weinig moeite zal kosten, het afgesloten vak wederom vol of op zodanige hoogte met water te stellen, als men zal noodig oordeelen en goedvinden, terwijl het ongerief dat wij door dat afdammen zullen ondervinden, wel geen nadeel op de gezondheid der kinderen zal uitoefenen, zijnde het overigens naar mijn inzien volmaakt hetzelfde of het water aan de voor of achter zijde van het Gesticht, uit de gragt in de sloten om het binnenplijn en langs de arb. woningen gebragt wordt; daar wij toch in beide gevallen juist hetzelfde verval van water, namentlijk zo veel als den dam in de zesde wijk keerd, hebben, ten zij de kleinere distantie welke het bij ons plan te doorlopen heeft, nog eenig voordeel mogt hebben.
Betreffende de uitvoering van een en ander kan ik niet stellig bepalen, of dit geheel en al is geschied, doch zal daaraan zeker niet veel ontbreken, zijnde de dammen reeds lang gelegd, de noodige duikers vroeger aanwezig en dus in alle geval alleen de bestaande sloten te verwijden of te verdiepen.
Voorts vind ik in dat rapport niets waarvan wij eenig nuttig gebruik zoude kunnen maken.
(...)
Eindelijk is hierbij gevoegd eene Staat der ziekte en het overlijden in het 3e Etablissement te Veenhuizen van 16 tot 22 dezer.