Naar het overzicht
van stukken over de CRISIS in 1829
Op 27 februari 1829 stuurt de directeur der koloniën een
geschrift van dokter Sasse naar de permanente commissie, invnr 95:
Voorts te doen toekomen eene missive van den Heer Sassen houdende berigt aangaande de aard der ziekte enz. te Veenhuizen, waaraan ik de vrijheid neem mij te gedragen; zoo ook aan de daar bijgevoegde aanvragen om geneesmiddelen voor de volgende drie maanden april, mei en junij (hoewel deeze ongeteekend).
In dat geschrift, gedagtekend 23 februari 1829, heeft de
geneesheer van Veenhuizen 'den oorsprong en de geaardheid der
ziekte gepoogd te verklaren'. Blijkbaar is er de tijd rustig na te
denken nu er wat minder gestorven wordt:
WelEdele Gestr Heer
Ten geleide de aanvraag van de benodigde medicamenten voor het tweede quartaal neem ik de vrijheid UEd ook eenige berichten over den toestand der aan mijne zorg toevertrouwde bevolking in te zenden, en met grooter genoegen kwijt ik mij van deze taak daar ik met eene meerdere zelfvoldoening kan terugzien op de laatste afgelopene weken.
Tot dus ver immers zijn aan het derde gesticht in deze maand slechts 2 overleden, een resultaat twelk ik dezen winter althans niet had durven verwachten; eens was het zelfs in de ziekezaal zoo voorspoedig dat er niet meer dan 3 aan diarhe laboreerden.
Op dat oogenblik was het water dat de filtreermachines opleverden zeer zuiver en genoegzaam naar ik hoorde voor het gereedmaken der spijzen en het drinken.
Langzamerhand, misschien ook veroorzaakt door den sterken vorst, wierd het water der eene machine en vervolgens dat der tweede schaarscher en minder zuiver, zoodat het naauwkeurig geproefd achter op de tong eenen eenigzins scherpen smaak naliet, even als peper in geringe hoeveelheid in het water geweekt op de tong en achter in de keel veroorzaakt.
De filtreermachine in de ziekezaal was bij voortduring goed en gaf zuiver water.
Tegelijk en dit was in de laatste helft van Januarij openbaarden zich ook weer diarrhéen echter van eenen geheel anderen aard dan die in den herfst zoo als zij ook eene geheel andere behandeling vereischten.
In de ziekezaal van het eerste gesticht waar men tot dus ver niet anders als regen of putwater gebruikt had welk laatste ook grootendeels in de andere zalen gebezigd was, wierd men door de koude die de putten deed bevriezen genoodzaakt voor de spijzen en dranken het water te halen uit de bitten in de vaart gemaakt; een en andermaal was er buiten mijn weten geschrobt met water twelk achter het gesticht langs loopt en stinkend was.
Eensklaps wierden de meesten die zich in de ziekezaal bevonden door eenen sterken loop aangetast en wierden uit de meeste zalen zieken aan dezelfde ziekte laborerend opgenomen, twee of drie van dezen die het ergst waren zijn overleden, overigens echter van 16-26 niet een tot dus ver, evenzomin aan het derde gesticht waar ik ten naasten bij 23 te behandelen had.
Van den 7 Februarij echter zijn er geene nieuwe zieken van dezen aard aan de beide gestichten meer opgenomen, en bij degene welke thans in behandeling zijn denk ik naauwelijks een of twee te verliezen.
In de ommestreken hebben tot dus ver veele borstontstekingen geheerscht.
Dit alles met elkander in verband gebragt wat was de aard der ziekte?
In de hoogerliggende streken, in den winter, en bij koude noordelijke winden is het bloed buitengewoon geneigd om ontstekingen te veroorzaken (meer algemeen bekend zijn de borstontstekingen, pleuris).
Ontstekingen zijn eene tegennatuurlijke of buitengewone vloeijing strooming van bloed naar het een of ander deel zoo als de roos aan de uitwendige oppervlakte des ligchaams ontstaande bestaat in eene ziekelijke strooming van bloed naar dit of dat deel, zoo als de borstontsteking, de pleuris, bestaat in eene tegennatuurlijke strooming van bloed naar het vlies dat in de borst de longen en ribben bekleed.
Deze bloedstroom, deze ontsteking bepaalt zich dan tot de deelen welke boven anderen geprikkeld worden, zoo ontstaat uitwendig door wrijven roodheid of aanvloeijing van bloed in de vaatjes der huid of ook ontstaat deze bloedstroom voornaamlijk op de plaatsen welke door voorafgegane oorzaken buitengewoon verzwakt zijn, zoo breekt een dijk daar het gemaklijkst door waar de minste tegenstand of liever het water stroomt daar met meer geweld heen waar de inwendige kracht van den dijk te zwak is.
De stroom der vochten is in den zomer naar de huid vandaar de roodheid en opgezetheid der huid en het menigvuldige zweten als eene werkzaamheid van de vaten der huid beschouwd.
Deze grotere werkzaamheid der huid veroorzaakt dat op dien tijd de werkzaamheid van de inwendige deelen verminderd is, vandaar de mindere verteringskracht, de mindere honger, en het vermageren der meeste menschen in den zomer gepaard bij het verlies van vochten door de huid.
In den winter echter is alles juist omgekeerd, door de koude worden de vaten van de huid tezamengetrokken en stroomt het bloed meer na binnen, hoopt zich daar op, vandaar de grotere werkzaamheid, het sterkere leven van die deelen, de maag teert beter, de ingewanden trekken een beter voedzel uit de spijzen, de longen werken krachtiger.
Deze inwendige levenskracht wordt nog verhoogd wanneer de wind waait uit het Noorden en Noordoost, omdat deze winden eene grootere hoeveelheid electrieke vloeistof in zich bevatten welke aan de spiervezel meerdere veerkracht (elasticiteit) mededeelt.
Deze toestand noemen wij eene ontstekingachtige gesteldheid, een toestand welke geneigd is om ontsteking te veroorzaken wanneer een of ander deel buiten gewoon geprikkeld wordt.
Is het nu bij eene uitwendige wond waar dat de roos of de roosachtige ontsteking heviger wordt namate het ligchaam meer met scherpe vochten is opgevuld, kan men alleen uit zulk eene wond zien of iemand roosig eeten zoo als men noemt gegeten heeft, te meer is dit waar bij zoortgelijke aandoeningen der inwendige deelen, om dat derzelver oppervlakte met een gelijkzoortig bekleedzel als de huid maar met een veel tederer bedekt is.
Stellen wij nu deze ontstekingachtige gesteldheid van het bloed, dezen vijand gereed om aan te vallen, dezen stroom van het bloed na de binnenwaards gelegene organen, deze scherpte in de vochten, zoo hebben wij den toestand waarin de kinderen zich bevinden die in den nazomer hier gekomen nog niet geschikt zijn om dezen aandrang der vochten te weerstaan.
Eene koudevatting toch, dat is eene geweldige terugdrijving van het bloed na binnen zal bij den eenen pleuris, bij eenen anderen met zwakke ingewanden of wiens ingewanden door overlading of vetzuchtige en prikkelende spijzen in eene hooge spanning zijn diarrhé veroorzaken.
De scherpte der vochten bij de kinderen zijn blijkbaar uit de menigvuldige zeere hoofden en andere uitslag waaraan voornaamlijk de kinderen uit de Zeeuwsche streken lijden.
Komt er nu in dezen toestand slechts eene kleine aanleidende oorzaak bij, het gebruik van een onzuiver water, van veel peper, van veel zout, en van daar overmatig drinken, bij, dan ontstaat er eene ontsteking der ingewanden gepaard met grootere gevoeligheid en meerdere werkzaamheid, even als bij een roos door de ontsteking de gevoeligheid van het deel vermeerderd word.
De werkzaamheid der ingewanden is niet alleen het opnemen van het voedsel maar ook het voortstuwen van den dooden klomp waaruit de voedseldeelen getrokken zijn, en het afscheiden van een slijm waardoor de inwendige deelen glibberig gemaakt worden om aan den klomp eenen gemaklijken doortocht te verleenen.
Zijn nu deze werkzaamheden versneld dan ontstaat in de ingewanden eene sterkere en snellere beweging eene spoediger uitdrijving van de te ontlasten stoffen en vermeerderde afscheiding van dat slijm dat denzelven ten geleide dient. In den hoogsten graad van ontsteking worden uit de spijzen geheel geene voedseldeelen meer opgenomen en scheiden de ingewanden in plaats van het natuurlijke slijm, bloed af.
Eene ziekte voorkomen is dikwijls groter kunst als een ziekte genezen, voornaamlijk daar niet altijd alles kan weggenomen worden wat de ziekten voortbrengt.
De koude, de winden, de ligging van den grond kunnen wij niet veranderen maar alles wat van spijs en drank de ingewanden de geschiktheid geeft om ontstoken te worden, kan vermeden worden, het gebruik van peper moge in lagere streken goed zijn en bij sterke warmte in den zomer ( wanneer de ingewanden in een toestand van slaap zijn) in den winter en bij zoo hooge ligging is het voorzeker schadelijk.
Onzuiver water brengt eene scherpte in de ingewanden welke dezen in den winter voornaamlijk spoedig pogen te ontlasten, maar bovenal zou ik het verzenden der kinderen aanraden in de eerste maanden van het jaar, omdat het ligchaam dan tijd heeft om zich tegen het ongunstige jaargetijde te acclimatiseren, ook heb ik weinigen onder behandeling die in de eerste maanden van het jaar zijn aangekomen.
Zoo heb ik dan naar mijn beste vermogen den oorsprong en de geaardheid der ziekte gepoogd te verklaren, het spreekt vanzelf dat er in eene zoortgelijke verklaring altijd leemten overblijven, welke anderlijk zijn aan te vullen.
Onaangenaamheden, dwarsboomingen zal ik UEd maar niet schrijven daar UEd dezelve zeker overvloedig in UEd betrekking zal ontmoeten, voornaamlijk in de laatste tijden, zoolang ik hier ben zal ik zoo getrouw mogelijk mijnen pligt betrachten, vertrouwende dat alle weldenkenden mijne pogingen zullen ondersteunen.
Een en andermaal ben ik in de noodzakelijkheid geweest om wegens gebrek van medicamenten dezelve uit Groningen te laten komen, moeilijk toch is het voornaamlijk bij eene epidemische ziekte vooraf te berekenen hoe groote hoeveelheid nodig zijn zal, daar ¼ lood van een juist noodzakelijk medicament dagelijks gegeven aan 40-50 individuen spoedig eene groote massa uitmaakt, terwijl datzelfde medicament over een week zoms niet meer nodig is.
Andere dingen, b.v. Lijnmeel welke weinig waarde hebben en die ik wegens de menighe uitwendige gebreken zoo veel nodig heb kosten dunkt mij veel meer aan vracht als bij inkoop.
Mij en mijne echtgenoote in UEds vriendschap aanbevolen en het Compliment aan Mevrouw UEds echtgenoote verzocht hebbende, heb ik de eer mij met de meeste hoogachting te noemen
WelEdele Gestrenge Heer
UWel Ed Dr D. H. F. A. Sasse
Veenhuizen den 23 Febr 1829