Naar het overzicht
van stukken over de CRISIS in 1829





Heb ik gemeend mijn afrijzen van hier naar 's Hage reeds op aanstaande woensdag den 17e dezer te moeten bepalen


Drie brieven van directeur Visser aan de permanente commissie uit de week van maandag 8 december tot zondag 14 december. Alles is invnr 95. Op 9 december 1829 wijdt hij enkele woorden aan de sterfte in een brief die vooral over andere onderwerpen gaat:


(...)

Ten aanzien van den staat der zieken in de onderscheidene Et. zoo te Ommerschans als Veenhuizen, zijn de berigten over het algemeen genomen niet ongunstig, zijnde er in de loop der voorgaande week aan het 1e en 2e etablissement geene overleden;
intusschen blijkt uit het hier nog bijgevoegd rapport van den opziener in de ziekenzaal van het 3e gesticht, dan na mijn vertrek van daar de sterfte weder opnieuw haar offers genomen heeft.
Latere berigten als van den 7e zijn mij niet geworden.

(...)

Op woensdag 10 december 1828 blijkt dat er bij het derde gesticht inlichtingen gevraagd zijn over de voeding van de weeskinderen door dokter Van der Sluis. Terloops blijkt dat de adjunct-directeur van het derde gesticht tijdelijk afwezig is. Directeur Visser schrijft aan de permanente commissie:

Bij het vertrek der gewone bode naar Steenwijk ontvang ik den hier nevens gaande brief van den onder Dir. Hulst, welke ik gemeende heb dadelijk met het daarop gegeven antwoord, aan de P.K. te moeten zenden;
aangenaam zal het mij wezen, spoedig eenige aanwijzing van haar te mogen bekomen, hoedanig wij ons in deze omstandigheden verder zullen hebben te gedragen, als mede den brief zelve terug te ontvangen.
Bij deze gelegenheid ontvangt de Perm. Komm. nog het berigt dat de Heer de Geus, ter zake van zekere Jantijn van Wijn te Utrecht gedagvaard zijnde, thans te Veenh. afwezig is; ik heb echter reden te geloven dat dit geene nadeelige invloed op de behandeling der zaak in het 3e gesticht hebben zal.

De genoemde brief van onderdirecteur Coenraad Hulst zit er in het archief niet bij. Wel een kopie van het antwoord dat Visser aan Hulst gegeven heeft:

In antwoord op UWEd brief van heden diend dat, in dit bijzonder geval niet alleen den voedingstaat maar ook alle zodanige inligtingen en opgaven kunnen worden gegeven, als worden verlangd, en met de strengste waarheid overeenkomstig zijn.
Van den voedingstaat en inligtingen aan den Heer Sluis gegeven, zal het mij aangenaam zijn afschrift te ontvangen.

En op 13 december 1828 blijkt dat de directeur een verzoek van de permanente commissie heeft ontvangen om naar Den Haag te komen. Hij schrijft:

Willende zoo spoedig immer mogelijk voldoen aan het verlangen der  Perm. Komm. mij bij hare missive van den 11 dezer N1237 kennelijk geworden, heb ik gemeend mijn afrijzen van hier naar 's Hage reeds op aanstaande woensdag den 17e dezer te moeten bepalen, zo ?? dan vrijdag daaraanvolgende de eer te hebben hare leden te zien.