Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





Emilius Carolus de Könnigh, arts van het kindergesticht Veenhuizen-1

Emilius Carolus de Könnigh is van 13 oktober 1835 tot zijn vertrek op 1 juli 1839 de arts van het eerste of kindergesticht in Veenhuizen. Hij staat op folio 47 van het personeelsregister invnr 998. Volgens die inschrijving is hij geboren 27 januari 1804 en bij zijn aantreden dus 31 jaar oud. Hij is getrouwd met Hadriana Maria de Cocq, geboren 19 april 1814. Ze krijgen op 5 juni 1836 een dochtertje Catharina.

Volgens diezelfde inschrijving is hij aangesteld bij besluit van de permanente commissie van 23 september 1835 N5 en verdient hij als 'Genees- Heel en Vroedmeester 700 gulden per jaar, wat minder is dan zijn voorgangers. Tenslotte meldt het register dat hij bij besluit van de permanente commissie van 28 mei 1839 N2 wordt ontslagen per 1 juli 1839. Volgens Roelfsema (pagina 25) verdwijnt De Könnigh na conflicten over zijn ondergeschiktheid aan adjunct-directeur Jannes Poelman naar een nieuwe betrekking op Texel.

Emilius Carolus de Könningh maakt regelmatig verslagen over de ziekten en sterften in de kolonie Veenhuizen. Van sommige daarvan heb ik transcripties:


● Vermoedelijk het eerste van Emilius Carolus de Könningh gaat over de maand december 1835. Er staat veel kritiek in op de vanuit het tweede gesticht werkende apotheker Steenmeijer die in ieder geval één keer een levensbedreigend recept heeft gemaakt door er drie keer te veel morfine in te doen.

● Op 1 februari 1836 is er een rapport van De Könningh over de maand januari 1836. Hij probeert preventief te werk te gaan bij langdurige buikloop. Hij geeft de arts van het derde gesticht, Willem Gerard Kramer die volgens Roelfsema later zal opstappen vanwege de slechte verstandhouding met De Könningh, opdracht wekelijks op schurft te onderzoeken.

● Een 7 januari 1837 gedateerd verslag van zijn hand over de gezondheidstoestand in Veenhuizen in november en december 1837. Met een bijzondere aandoening bij een nieuw aangekomen weesjongen.

● In een brief op 21 maart 1838 vreest hij dat sommige kinderen die gevaccineerd zijn toch de kinderpokken krijgen.

● Na eerst in december 1838 zijn ontslag genomen te hebben, schrijft hij op 9 april 1839 dat hij wel wil blijven als zijn nieuwe baas hemniet tegemoet komt. Maar hij wil niet langer werken onder Poelman bij het eerste gesticht en hij wil meer verdienen.