Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





'Verslag over den jare 1845 van ziekten, herstelden en overledenen in de Kolonie Veenhuizen' door dokter Koenraad Johannes Schünlau

Het jaarverslag van dokter Schunlau is zo'n enorme lap tekst dat ik er, om de lezer een beetje te helpen, maar tussenkopjes in gezet heb. Die zijn dus van mij en niet van dokter Schunlau! Ook de stukjes vet zijn van mij. Het verslag bevindt zich in invnr 322 beginnend vanaf scan 060. Bij sommige woorden wordt gelinkt naar een pagina met een verklarende woordenlijst.

Verslag over den jare 1845 van ziekten, herstelden en overledenen in de Kolonie Veenhuizen.

Moest ik een vorig verslag beginnen met te zeggen dat de gesteldheid van het weder, in dat Jaar ongunstig was geweest, ook dit verslag moet aanvangen met te zeggen dat over het geheel de weersgesteldheid in het jaar 1845 hoogst ongunstig was, immers wij hadden, nadat in november en december van 1844 reeds vrij sterke vorst de wateren had doen stollen,

Het weer in 1845

- in de maand Januarij 1845 des daags dooi weder en des nachts vorst met meestal Zuide-en Zuidwestelijke winden, en tegen het einde dier maand sneeuw;

- Februarij gaf ons veel sneeuw, zeer gevoelige koude en zeer sterke vorst,

- welke tot den 22e Maart met zulk een strengheid aanhield, dat de thermometer in deze laatste maand nog tot onder 0 volgens de schaal van Fahrenheit daalde; den 23e Maart trad sterke dooi in met westelijke winden;

- April was koud, guur met veranderlijke winden. Slechts 3 a 4 schoone en eenigzins warme dagen gevende,

- ook Mei was koud en nat, met Noordelijke winden, veel buijen, weinig warmte, door Donder en Hagel gevolgd;

- Junij integendeel was zeer schoon warm, driemaal in dezelve, hadden wij hevige Donderbuijen, die over ons heentrokken, en boven ons losbraken, waardoor dan ook op de 14e eene wees, die zich op dat ogenblik nog in de Koloniale tuin aan het Eerste Gesticht bevond, werd gedood.

- Julij gaf ons afwisselend regen en schoon, ja, voor ons Land buitengewoon warm weder, zoodat de thermometer volgens de reeds genoemde Schaal tot 98F rees;

- de maand Augustus was hoogst ongunstig, bijna dagelijks regen en steeds betrokken lucht met West- en Noordwestenwinden; den 20e dier maand waaide er eene, echter niet lang aanhoudende, hevigen Zuidwestelijk en storm;

- van September was het eerste gedeelte droog en goed, het laatste buijig met veel regen en wind, ook hadden wij daarbij reeds hagelbuijen en weder Donder; waartusschen slechts weinige goede dagen;

- in October afwisselend schoon en slecht weder, buijig, harde wind en stilte;

- het begin der maand November gaf ons regt aangenaam schoone dagen,

- doch het einde gaf veel wind, regen en dikke neveldagen, waardoor de zon niet konde dringen, en waardoor de aarde als met eene sombere sluijer was bedekt, bovendien veel, zeer harde winden, regen en voor den tijd van het jaar menigvuldige donderbuijen die ons gelukkig echter slechts van verre dreigend voorbijtrokken.

Soorten ziektes

Eene zoo ongunstige, natte en koude gesteldheid der dampkring was bijzonder geschikt om het staande Rheumatisch catarrhaal ziektecaracter, dat zedert lang aanwezig was, te bestendigen, en wij zagen dan ook alle ziekten een zoodanig caracter aannemen; slechts zeer weinige zuivere ontstekingsziektens kwamen in de maanden Februarij en Maart onder behandeling en zelfs de grote en snelle warmte in Junij en Julij gaven slechts weinig tusschenloopende Gastrisch en Billieusse ziekten.

Meer vertoonde zich deze laatste ziekte, echter met behoud van haar Rheumatisch grondcaracter in de laatste maanden van het jaar, doch niet tengevolge van Altmospherische invloeden, maar meer als gevolg van het gebruik van voedsel, de grootelijks mislukte aardappelenoogst, maakte in die maanden eene wijziging in de gewonen voeding alhier noodzakelijk, waardoor dan ook het gewone aardappelenbrood, dat tot gedeeltelijke voeding hier steeds gebruikt werd, door gewoon roggenbrood wordt vervangen, hetwelk door de hoeveelheid die men daarvan opeens gebruikt, gevoegd bij de overige zeer voedende gezonde spijzen die men verstrekt, van den maag eene werkzaamheid vereischt, die zij niet bij ieder individu in staat is, behoorlijk te vervullen.

Van heerschende en besmettende ziekten, bleeven wij in den loop van 1845 aan alle gestichten gelukkig geheel bevrijd en ook was het ziekental aan de Bedelaarsgestichten, vooral ook door de weinige opzendingen, gewoonlijk gering, ook onder de weezen kan men dat getal niet groot noemen en zagen de nieuw aangekomen kinderen, eenige uitzonderingen eraf gerekend; hoezeer veelen nog zeer klein en weinig gevoed waren, er redelijk welvarend uit, de bijzonderheden onder hen werden reeds door mij na hunne aankomst opgegeven.

De genoemde 'nevensgaande Staat' is niet getranscribeerd, maar te vinden op de scan nummer 75 van invnr 322.

Na deeze algemeene bemerkingen vooraf te hebben doen gaan, tot de voorgekomen ziektegevallen in het bijzonder overgaande, heb ik de eer op nevensgaande Staat, aanwijzende ziekten in eenig geheel jaar voorgekomen te verwijzen, of dezelve waarvan de spijsvertering en galafscheidene organen de oorspronkelijk lijdende deelen waren; in dezelve komen als in 1845 opgenomen 45 weezen voor, meestal ware het ligte overladingen der maag, daardoor veroorzaakte walgingen en brakingen, galachtige diarrheen, of belette galafscheidingen, en daadoor veroorzaakt geelzucht, ook gordelroos, die onder derzelven ons ter behandeling kwamen;

bij het grootste getal verkregen deze storingen zonder aanmerkelijke koortsige reactie, uitgezonderd in de maanden Junij en Julij, als toen waren de ziekten verschijnselen der gestoorde spijsvertering en galafscheidingen dikwijls met hevige koortsen en congestien naar de hersenen verbonden, waarbij, naarmate van het voorwerp door die ziekte aangedaan algemeene of plaatselijke bloedontlastingen zich nuttig bewezen, gewoonlijk echter waren slechts regeling der voeding, rust, onthouding en de eenvoudigste geneeskundige behandeling voldoende, om eenen spoedige geneezing te verkrijgen.

Eene wees, een meisje, overleed echter tengevolge der hevige hersenaandoeningen, die hare galkoorts vergezelde, doch bij haar was de huid reeds van voor den aankomst in de Kolonie door eene eigenaardig ziekte (vischschubbe uitslag) ontaard waardoor de verrigtingen van dezelve gestoord waren, en dat dus eene belangrijke bijdrage tot de ongunstige afloop der ziekte was.
   
Onder de buitenbevolking aan het 1e Gesticht werden 27 personen opgenomen, ook hier waren het meestal meer ligtere afwijkingen, dan wel belangrijke gastrische ziekten.

Een twee en een half jarig kind echter, dat men reeds meermalen de maag door de grofste, en meest ongeschikte voedselen had ontstemd, had men ook thans weder overvoerd, de gevolgen daarvan waren bij het lijden der maag zelven, hersen irritatie en deze veroorzaakte den dood.

Aan het 2e Gesticht binnen waren onder de 94 opgenomen voorwerpen in deze kolom, weder veelen, die zich de maag door vroeger misbruik van voedsel en sterke dranken als het ware voor deszelfs bestemming ongeschikt gemaakt hadden. Slepende en verouderde brakingen met of zonder pijnen, deden onder dezen, bij eenige verhardingen van deszelfs inwendigen ook en in of uitgang veronderstellen, bij anderen, vooral vrouwen, waren krampen der maag, die niet altijd even gemakkelijk te overwinnen waren, aanwezig;

over het geheel zag men bij de zieken van deze kolom, binnen dit Gesticht weinig belangrijke gevallen, meer was zulks onder de binnen bevolking van het 3e waarmede 92 personen werden opgenomen, bij eeniger dezer werden vrij hevige galkoortsen waargenomen, die zich reeds van den aanvang als zenuw- galkoortsen deeden kennen, eene oude drinker overleed aldaar dan ook aan die ziekte.

Onder de buitenbevolking aan de beide Gestichten werden meerdere personen door ziekelijke aandoeningen der spijsverteringsorganen aangedaan dan aan het 1e Gesticht, ook daar vertoonden zich koortsen met een galachtig caracter, die bij eenige eene zeenuwachtige complicatie aannamen en waaronder aan het 3e een kind overleed;

een aan het tweede Gesticht buiten overledene in dezen kolom, was een hoogst ongelukkig mensch, wiens ruggegraat door vroegere rheumatische oorzaken, eene zoodanige buiging had ondergaan, dat hem het hoofd en bovenste gedeelte der romp geheel ter aarde waren gebogen en hij alzoo, een der kenmerkende voordeelen van het menschelijk geslacht, den opgerigten gang, miste, de drukking die deze stand op de buiksingewanden noodzakelijk moest uitoefenen, veroorzaakte zeer dikwijls storingen dier organen, die allengskens klommen, en eene geheele onwerkzaamheid van dezelven veroorzaakten, waardoor eindelijk het leven werd uitgeblust.

De 2e kolom voor Catarrhale Rheumatische ziektens, bevat dit Jaar in betrekking tot de overige veele zieken. Zij bepaalde zich tot Catarrhen  der lucht- spijsverterings- en pis-afscheidende organen, Rheumatische aandoeningen van onderscheidene weefsels, bij veele met niet onbelangrijke koortsen, en moest ook bij dezen soms tot bloedontlastingen worden overgegaan, onthouding, warm houden en gewijzigd ontsteking werende geneeskundige verpleging voerde echter gewoonlijk tot genezig.

De uitzonderingen daarop waren een wees aan het 1e Gesticht waar de ziekte met eene aandoening van het regter heupgewricht begon, die voor geen ontsteking werende geneeswijze wilde wijken, allengskens toenam, de ingewanden der borstholte en de hersenen in medelijdende werking stelde, en met den dood eindigde.

Verder overleed in die kolom aan het 1e buiten de Adjunct-Directeur Poelman, eene reeds van vorige jaren bestaande verouderde catarrhale aandoening der blaas, werdt door nieuw gevatte koude, tot eene weder actieve ziekte opgewekt, hierbij kwamen koortsen, die eindelijk het zenuwstelsel in deszelfs kring trokken, en eene spoedige dood ten gevolge hadden.

Toit hier gekomen met corrigeren

De tweede in de kolom onder de buitenbevolking overledenen was een kind van twee maanden oud, dat niet genoeg tegen de guurheid van het weder beschud, catarh der luchtwegen kreeg, waarbij zich stuipen voegden in eene van welken het den laatsten adem uitblies.
    Aan de Gestichten 2 en 3 waren onder de buiten- en binnen bevolking de ziekten verschijnselen dezer kolom dezelfden als die aan het 1e Gesticht, met de wijzigingen die hier meestal volwassene gestellen en daardoor veroorzaakte meerdere terugwerking van het organismus teweegbragten , de behandeling dier ziekte was ook daar zeer gelukkig en slechts een, nog geen drie maanden oud, kind onder de buitenbevolking van het 3e Gesticht overleed, bij hetwelk zich van den aanvang der zeikte af, aan congestien naar de hersenen hadden vertoond, en waar eene stuip een einde aan de ziekte en het leven maakte.
    De 3e kolom of die voor tussenpozende ziekten, bevat dit jaar slechts weinige personen, en is het onderscheid met het jaar 1844 vooral aan het 1e Gesticht zeer aanzienlijk, die koortsen, die voorkwamen, hadden gewoonlijk een anderdaagsche typus, en slechts zeer weinige meerderdendaagsche aanvallen, zij genazen gewoonlijk spoedig, doch bij eenige bestond in lever en milt aanzwellingen ten gevolge vroeger koortslijden, en deze gaven en geven nog steeds moeijelijkheden tot eene geheele geneezing.
    4e kolom, slechts zeer weinige zuivere ontstekingsziekten en wel van borstvlies en longen werden onder de weezen waargenomen, twee, niet onbelangrijke bloedvloeijingen uit de longen werden genezen, hersenontstekingen die anders onder de kinderen niet zeldzaam voorkomen, met opvolgende uitstortingen van weiachtige vochten in de hersenholten en op den grond der schedels werden als Idiopathische ziekte slechts bij een meisje gezien, die echter door eenen doorgrijpende ontstekingswerende behandeling gered werd, eene jongen van een bij uitstek scrofuleus gestel, die sedert zijne aankomst aan scrofuleuse zweeren, van de oor en andere klieren leed, die ook reeds voor zijne komst in de Kolonie aan scrofuleuese oogontsteking had geleden, welke vlekken op de doorschijnende hoornvliezen had nagelaten, en dus tengevolge der gesteldheid steeds onder geneeskundige behandeling in de ziekenzaal verpleegd werd, kreeg hevige ontsteking der hersenen die zeer spoedige uitstoting en den dood veroorzaakte, deze is eene der in de 7e kolom als overleden opgegeven.
    Onder de buitenbevolking aan het 1e kwamen ook slechts weinige zuivere ontstekingziekten voor, zij bestonden in longontstekingen, bloedvloeijing uit de longen, maag- en darmontstekingen en bloedvloeijing uit de baarmoeder, bijzonderheden leverde zij niet op en genazen allen, aan de Gestichten 2 en 3 binnen was het getal dier zieken meerder dan aan het 1e , echter werden daar ook gerekend enkele Rheumatische ontstekingen, zij genazen bijna allen, slechts aan het 3e wordt een overledene in die kolom aangetroffen en wel aan hersenontsteking, voorafgegaan door ontsteking van de oorklieren, welke aan de beide zijden tot eenen aanmerkelijke omvang waren gezwollen, en zoowel door meededeling der ontsteking-prikkel aan de hersenen als door drukking van de aderen op het hoofd (Vena jugularis interne) waardoor de terugvloeijing van het bloed uit de hersenen werd belemmerd, den dood veroorzaakte, van de buitenwonenden aan dat Gesticht was een volwassenen, die reeds voor zijn komst in de Kolonie meermalen aan longziekten had gelden en nu, door een ontsteking van het borstvlies en de lever, werd aangetast, die met den dood eindigde, de tweede overledene was een kind aan stuipen door irritatie der hersenen veroorzaakt; de doode aan het 2e buiten in deze kolom was een kind van slechts een maand oud hetwelk aan ontsteking der long is gestorven.
    De 5e kolom bevat ook dit jaar weder een aanmerkelijk getal van slepende of langdurige ziekten, wat de weezen betreft, waren het lijders aan teringen, zoowel van de longen als van de buiks-organen, aan vallende ziekten lijdende en algemeen scrofulosis; veelen dezer zijn hersteld, anderen bij welken de algemeene schrofuleuse gesteldheid tot knobbels in de longen, ontaardingen der darmscheelsklieren en van lever,milt en alvleeschklier, reeds had aanleiding gegeven herstelden schijnbaar om naar korteren of langeren tijd weder onder behandeling te komen, een getal van 21 kinderen overleden in die kolom, waarvan 18 bij welken het lijden tot belangrijke ontaardingen der longen had aanleiding gegeven, twee stierven aan waterzucht en een aan een slepende buikloop, veelen dezer waren voor hun sterven reeds zoodanig uitgeteerd, dat de huid als het ware over het beenstelsel was gespannen, bij andere had de dood door ontaarding en verettering van tot het onderhouden van het leven benodigde organen reeds voor de uiterste graad van vermagering plaats, de uitkomsten der lijkopeningen van dezen zullen onder gemeld worden, de in deze kolom aan het 1e buiten gestorven personen waren twee jongelingen aan longtering en vergevorderde graad van vermagering, een reeds bejaard en misvormd man die jaren asthmatiek was, aan borstwaterzucht en een nog jong kind aan sleepende hersenontsteking met uitstorting.
    Aan het 2e en 3e  Gesticht waren onder de opgenomene zieken in deze kolom weder zeer velen oud van dagen, die aan ouderdomszwakte, en jongeren van jaren, die aan uitputting van levenskrachten ten gevolge het misbruik van dezelve overleden, longteringen, borst, buik en algemene waterzugten, slepend buikloop tengevolge van verouderde ontstekingen van het Intestinum Colon en Berverten, echter is voor deze beide Gestichten het getal der in die kolom opgenomen zielen 134 personen minder dan een vorig jaar, de mindere opzendingen en het gering getal kinderen bij die Gestichten in het laatst verlopen jaar, hebben hiertoe bijgedragen; het getal dooden is aan die Gestichten ook dit jaar en vooral in deze kolom dan ook, zelfs in evenredigheid to het minder getal zieken gering te noemen.     Veele zeer oude van jaren en zwakke personen blijven daar steeds opde ziekenzalen hun verblijf houden, regeling hunner dieet, kleine huishoudelijke zorgen die men daar beter dan in de gewone zalen hun kan bewijzen, gevoegd bij het gebruik van voor hunne gestellen aangewezene geneesmiddelen verlengen en veraangenamen aldaar hun leven, bij de buitenwonenden aan den Gestichten 2 en 3 hadden wij ook veel met den ouderdom te kampen, deze toch, die de prikkelbaarheid van de organen heeft verstompt, maakt hun ook ontvatbaar om de, aan hun toevertrouwde, verrigtingen behoorlijk te blijven vervullen, hierdoor wordt de Harmonie gestoord, hier ziet men het evenwigt tussen afscheiding en opslorping van de weivliezen verbroken en waterzuchten ontstaan: bij anderen scheid het inwendig vlies der luchtwegen, een te overvloedig taai slijm af, dat zelve nieuwe prikkel wordt, en het afscheidingsorgaan doet ontaarden, een koortsje voegd zich daarbij, en dit draagd bij om het zwakke gebouw schielijk te slopen, bij weer anderen zijn het de buikorganen die niet meer behoorlijk verteren en chijl kunnen bereiden, en dus alle voeding, alle vernieuwing van stof beletten, of door diarrheen niet alleen de voedselen zonder voeding te geven weder buiten het ligchaam voeren,maar ook door prikkeling van het slijmolus, dit tot vermeerdere afscheiding nopen en alzoo aan de reeds zoo zwakke bewerktuiging nog stoffen ontnemen die tot hare instandhouding zoo zeer nodig waren, 13 personen zijn als overleden aan die beide Gestichten opgenomen, onder dezen bevond zich de Kapitein Kommandant der Militaire huisgezinnen, reeds lang begonnen zich bij Zijne Edelgestrenge alle ongemakken van den ouderdom te doen gevoelen, eene reeds sedert een jaar bestaan hebbende hoest werd menigvuldiger, de ophoesting van slijmen meer en meer, eindelijk ontaardde deze slijmen in eene dunne etterachtige stof, koortsen voegden zich hierbij en geheel afgeleefd en verzwakt, hield hij op te leven.
    Eene vrouw die sedert jaren aan jicht had geleden, waardoor haar leden geheel verstijfd, verkromd en met knobbels bezet waren, zodat zij tot eigen hulp volstrekt niets konde doen, maar geheel als een zeer jong kind van de een naar de andere plaats moest worden gedragen en tot alle verrigtingen moest geholpen worden, behoort mede onder de dooden in deze kolom.
    Opmerkelijk was bij deze ongelukkige vrouw dat de organen tot instandhouding van het soort dienende, een geheel ongeschonden kracht bezaten, meermalen reeds in weinige jaren was zij zwanger geweest en had gelukkig bebaard;  ook nu had weder een zwangerschap plaatsgehad, onder welke zij echter zeer veel leed en waarbij hare krachten, zonder dat bepaalde ziekte aanwezig was, minder werden, echter verliep de zwangerschap zonder storing tot het einde en de natuurkrachten waren voldoende om in een zelfs korten tijd een, weliswaar slecht gevoed, doch voldragen kind ter wereld te doen komen, ook het kraambed verliep goed, zog afscheiding in behoorlijke hoeveelheid kwam tot stand en de vrouw zat in korter tijd weder in hare stoel, doch ook slechts tot hiertoe had de natuur krachten gehad en niet verder, want plotseling zonken dezelven geheel weg en na eene ongesteldheid van drie dagen was zij zeer zacht, bijna zonder ziekten teekenen, overleden, den 14e dag na hare bevalling;  nog waren bij eene der overledenen de ziekteverschijnselen belangrijk, reeds lang had hij aan eene irritatie van het ruggemerg en wervelen en deszelfs gevolgen geleden, en heb ik reeds in vorig verslag over hem geschreven, allengs had zich een congestie gezwel om het heupgewricht der linkerzijde gevormd, dat eene zeer aanmerkelijke groote had bereikt, toen uitputtende koortsen het leven deden ophouden, eene in snijding na den dood in het gezwel gedaan, deed eene zeer groote hoeveelheid dunne geel-groenachtige etter ontlasten, en door den ingebrachten vinger konden met het heupgewricht en darmbeen geheel ontblood, echter niet gecarieerd in deze holte ontdekken.
    Het enge kamertje door de weduwe met veel kinderen bewoond, liet niet toe een nader onderzoek van dit belangrijke ziektengeval te doen. Onder de overige overledenen in deze kolom aan deze beide Gestichten telde men long- en uitteringen, borst-en buikwaterzucht en tevens het kind door den moeder bovengemeld ter wereld gebracht, dat geheel uitgeteerd met eene dikke opgezette buik, waarin de vergroote en verharde darmscheidsklieren, door de uitwendige bekleedselen heen te voelen waren; na een leven van circa 4 maanden overleed.
    In de 6e kolom oogziekten staan voor het 3e Gesticht minder lijdes aangeteekend dan in 1844, aan het 2e integendeel eenige meer, de oogziekten waren aan die beide Gestichten, ofschoon gelijk in een vorig jaar meestal van een Rheumatisch of Cattharalen aard, echter veelal van eenen zeer ligten en goedaardige gesteldheid, zoodat zij algemeen zeer spoedig en volkomen genazen, zonder gebreken in het vermogen van te zien achter te laten, en hadden wij in het geheel dit jaar niet met de zoo gevaarlijke etterende oogontsteking aldaar te strijden.
    Aan het 1e Gesticht was het getal der aan die ziekte lijdende dit jaar circa 100 voorwerpen meerder dan in 1844; maar was dan ook in laatstgenoemd jaar het getal zoo gering als ik nog nimmer onder de weezen had bijgewoond, de meesten leden aan zinkingachtige en Rheumatische ontstekingen van het bindvlies bij eenige deelde de harde oogrok in de ontsteking, veelen ook aan scrofuleuse oogontsteking met bijzondere gevoeligheid voor het licht, het grootste getal echter was onbeduidend en week zeer spoedig, bij eenige echter was de ontsteking zeer hevig en vereischte dienovereenkomstig eene strenge ontstekingswerende geneeskundige behandeling, allen echter genazen zonder overblijvende gebreken, zoodat slechts zes lijders aan die ziekte onder behandeling bleven, waaronder een persoon is, die zedert jaren tengevolge vroegere ziekten, het linkeroog verduisterd had, en thans weder aan eene hoogst ernstige ontsteking van dat oog is lijdende.
    De 7e kolom voor uitwendige zieken en gebreken telt aan het 1e Gesticht steeds veel kinderen, een groot aantal derzelven is des winters lijdende aan winterhanden en – voeten, waarvan vooral veelen der laatsten in de ziekenzalen moeten worden opgenomen. Anderen zijn lijdende aan zweeren aan de beenen, weer anderen waren reeds lang onder behandeling aan zwelling van het kniegewricht of beenbederf en anderen scrofuleuse zweeren, weinige verbrandingen echter van eenen ligten graad behooren dit jaar hier almeden toe, en 2 kinderen met gebroken deijbeen welken goed genazen, zoo zelfs, dat een dezer, een jongen die door misvorming en gedeeltelijke verlamming der onderste ledematen steeds op twee krukken moest springen, na de genezing van het been, in hetzelve meer kracht en beweegbaarheid had verkregen en de positie van hetzelve zoodanig verbeterd was dat hij daarmee, ofschoon dan ook niet zeer vlug, met een handkrukje in het Gesticht kan rondgaan, verder brak een meisje het sleutelbeen en twee jongens de voorarmbeenderen, bij een dezer laatsten ontstonden den derde dag na den val, hevige ontsteking koortsen met zuchtige koude zwelling van het gefractureerde lid tot aan het elleboogsgewricht en bijna onlijdelijke pijnen, koorts en pijn, bleven na vier dagen geheel weg, nalatende eene geheele gevoelloosheid, koude en loodkleurig verstorven voorkomen van de geheele hand en voorarm, cromatieke omslagen, horizontale ligging van het lid.
    Bij inwendige behandeling namen evenwel de zoo gevreesde algeheele afsterving van het lid weg en bepaalde zich de versterving alleen tot het eerste lid van den duim en een gedeelte der huid van de voorhand aan de pinkzijde, de gebrokene einden van de beenderen werden behoorlijk aaneengehecht en de bewegingen der hand, ofschoon eenige stijfheid nableef, zijn zoodanig dat hij daarmee alle werk kan doen.
    Van een der overleden weezen in deze kolom werd reeds bij de ontstekingziekte melding gemaakt, de andere wees, een jongske die in het jaar 1837 van Amsterdam werd opgezonden en onmiddellijk in de ziekenzaal moest opgenoemen worden, doordien het geheele linkerbeen vanaf de voet tot in de lies met uitgebreide scrofuleuse zweeren bedekt, het kniegewricht in eene sterk gebogene houding, zoodat de hiel bijna de bil aanraakte, vergroeid en het been zeer vermagerd was, reeds in Amsterdam had men tot de afzetting willen overgaan, doch in een daarover gehouden consult had men, gelukkig voor het lijderte, besloten dit niet te doen, om reden dat met de wegneming van het been, niet de scrofuleuse oorzaak tevens kon weggenomen worden, en het zich zekerlijk weder aan een ander deel zoude vertonen, alle middelen werden hier beproefd, waardoor het zieke been dan ook bijna geheel genas, doch korten tijd van dezen zoo gunstige omstandigheid, die gepaard ging met schijnbare verbetering der ligchaams-constitutie, begon zich de ontsteking aan het regterbeen te vertoonen, en ook dit werd door uitgebreide verzweringen over deszelfs geheel lengte bedekt, langen tijd bleven wij door voedsel en geneesmiddelen de krachten van de lijder opbeuren en genoegzaam behouden, maar vermogten ten laatsten niet eene waterzuchtige toestand  voor te komen, bij welke zich uitputtende koortsen voegden, waarna hij overleed.
    Onder de buitenbevolking 1e Gesticht brak een kind het sleutelbeen, hetwelk echter goed weer heelde, aan de Gestichten 2 en 3 waren onder de binnenbevolking de aan zweeren aan de beenen lijders weder die welken het grootste getal uitmaakten, ook daar hadden menschen het ongeluk door vallen beenderen te breken, waaronder bij een jongen een breuk van het deijbeen, een van het opperarmbeen en 4 bij welken het een of ander der voorarmsbeenderen waren gebroken, allen genazen voorspoedig, zonder dat bijzondere toevallen daarbij kwamen, in de machinale catoenspinnerij had dit jaar eene vrouw het ongeluk met eene hand tusschen de lopende machinen te geraken waardoor aanmerkelijke kneuzing eener hand en verbrijzeling van de voorste vinger derzelve, alsmede ligten beleediging van den duim werden veroorzaakt, waardoor ik genoodzaakt was de tweede voorste leden der gekwetste vinger benevens eenige beenfragmenten van het 3e kotje weg te nemen, waarna de vrouw weder geheel herstelde en het volkomen gebruik harer hand behield.
    Slechts zeer zeldzaam zagen wij onder de aankomende Bedelaars-Kolonisten dit jaar Sijphilitische ziekten, en dan nog meest van eenen ligten aard, aan het 2e Gesticht buiten werden twee sleutelbeens breuken behandeld en genazen en een allerbelangrijkste verbranding veroorzaakt door het ontvlammen der klederen van een kind behandeld, een groot gedeelte van het gelaat onder de kin, de beide handen en gedeelten der voorarmen waren door den vlam tot den derden graag verbrand, de geheel hoornachtige huid moest zich afstoten en liet een ongelijke etterende wondvlakte achter, die vooral in het gelaat, doordien aldaar niet de behoorlijke drukking konde aangebracht worden, moeijelijk en met niet schoone lidtekens genas.
    Onder de buitenwonende aan het 3e in deze kolom, was een kind dat door achterover in eene tobbe met heet water te vallen, ook deerlijk gebrand werd; waarbij zich ontsteking der buiksingewanden kwam voegen, waardoor het gevaar tot eene hoogte klom dat den dood tengevolge had.
    Belangrijk was aldaar eene zamengestelde breuk van het opperarmbeen, veroorzaakt door het vallen van en, het daarop volgende, overrijden eener wagen boven de elleboog in het onderste derde gedeelte der arm was het been gebroken en daarbij was een op het gevoel 4 of 5 Nederlandse duimen groot stuk van het been aan deszelfs buitenzijde afgesprongen, dat zich gemakkelijk liet bewegen en in de nabijheid der gebrokene einden lag, veeltijds ziet met dat zodanig afgebroken stuk als een geheel vreemd ligchaam werkt, ontsteking en verettering veroorzaakt en eindelijk of door de Natuur of door insnijding naar buiten moet gevoerd worden, doch hier had ik het geluk, dat door bepaling van het stuk zooveel mogelijk op deszelfs natuurlijke plaats in bevestiging van den geheelen arm door het onbeweeglijk stijfselverband, dit vreije beenstuk weder aangroeide en de man geheel herstelden, verders wierd mij aldaar door de Geneesheer een volwassen jongeling getoond, die door eene val met een zak graan op de schouders zich aan denzelven zeer bezeerd had, door de aanmerkelijke zwelling (3e dag na den val) was mij op dat ogenblijk alleen mogelijk eene onvolkomene ontwrichting van het opperarmbeen naar voren te erkennen, die ik herstelde, doch waarna in de hoogte der beide schouderen nog verschil bleef bestaan, en de arm ook niet het vermogen tot het maken van die beweging had terugbekomen als wel gewoonlijk na de herstelling eener eenvoudige ontwrichting plaats heeft, eene zeer onduidelijke kraking bij de aan den arm medegedeelde bewegingen voelbaar, deed hier nog iets meer vermoeden door eene ontstekingwerende geneeswijze liet ik de ontsteking en zwelling wegnemen en onderzocht als toen opnieuw en vond bij dit onderzoek eene breuk van den hals des schouderblads, de arm thans in eene behoorlijke positie op een kussen, tegen het lijf gehouden met het verband van Dassault , bevorderde de genezing zonder dat eenig letsel in de bewegingen van het beleedigde overbleef.
    Ook hadden wij daar eene belangrijke bevriezing van alle toonen en gedeelte der voeten aan de beide beenen te behandelen bij eenen man (veearts) die op jaren en zeer asthmatiek is, en welks gestel een vorig jaar door eene ribbenbreuk veel geleden had, de onvoorzichtigheid die hij had gehad de bevroren voeten in warm water te plaatsen hadden alle toonen en de einden der voeten geheel doen afsterven, tot eene meer spoedige genezing, had ik de wegneming met het mes voorgeslagen, geen toestemming hierop verkregen hebbende, moesten wij de deelen door verettering doen afstoten, nemende van tijd tot tijd, om de rottende lucht te verminderen eene bijna losgeworden toon weg, na afvalling der tonen en zachte delen der voeten bleven de gewrichtshoofdjes van 2 a 3 navoetsbeenderen onder uitsteken, de voorslag om deze onbedekte beenderen weg te nemen, werd ook afgewezen, zoodat alles aan de werkzaamheid der natuur moest overgelaten worden, die echter hiertoe wel in staat is, doch op eene zeer langzame wijze bij dit reeds bejaard en verzwakt mensch zal doen, hem op de langdurigheid vooraf voorbereid te hebben, waarborgde ons niet tegen verongelijking en zocht hij eerst in Groningen, daarna te Norgh andere hulp, heden echter hoorde ik, dat hij bijna genezen is en op twee krukken kan gaan.
    De 8e kolom voor scabiei gaf dit jaar aan de Gestichten 2 en 3 onder de meestal volwassen personen aanwezig aldaar, door het weinig aankomen van nieuwe personen, zeer weinig voorwerpen ter behandeling, zij genazen over het geheel goed, ofschoon bij weinigen door het lang bestaan hebben der huidziekte de genezing eerst na eene betrekkelijk langen tijd werd verkregen, onder de weezen echter waar de bevolking bijna aan een vorig jaar gelijkbleef, door het bijkomen van nieuwe kinderen was het getal meerder dan een vorig jaar, de meestal koude vochtige weersgesteldheid, waardoor de huid belemmerd wordt, droeg daartoe bij, mijn verblijf gedurende 61/2 jaren alhier leerde mij dat bij vochtig, koud en algemeen zoodanig weder als aan den tijd van het jaar niet passende is, zoowel gebrek aan warmte als droge koude niet heldere lucht, steeds veel kinderen aan die ziekte onder behandeling kwamen.
    Zij genazen allen voorspoedig, doch bij enkele kinderen schijnt deze ziekte zodanig ingeworteld te zijn dat het langen tijd nodig heeft eer deze ziekelijke geneigdheid radicaal is overwonnen. Opmerkelijk en pleitende voor de reeds verouderd lang bestaan hebbende ziekte is, dat wanneer meerdere kinderen eener famielle aankomen bij welke deze ziekelijke geneigdheid bestaat, het niet slechts bij een individu, maar bij alle broeders en zusters derzelfde ouders, zich zoo hardnekkig beloond, ook dit jaar was het weder meer onder de meisjes dan onder de jongens, dat deze ziekte wierd gevonden en waren van het in nevensgaand rapport opgegeven getal 556 meisjes en slechts 208 jongens, ook onder de zieken was het getal meisjes groter dan dat der jongens zoo dat van het opgegeven getal zieken aan het 1e Gesticht 491 meisjes en 386 jongens waren, ook dit jaar waren onder de aangekomen kinderen, ofschoon zoo als reeds gezegd is, zij er over het geheel redelijk uitzagen, weder zeer velen aan hoofdzeer lijdende, en bij welken de scrofuleuse gesteldheid zeer ontwikkeld was, bij voortduring werken wij tegen deze laatste ziekelijken aanleg met goed gevolg, zoo door bij hen die deze gesteldheid in eenen bijzonderen graad ontwikkeld hebben tevens op de voeding en verpleging te blijven letten, als ook om aan die allen door het gebruik, hetzij van levertraan, notebladen afkooksel of andere ontstemmende, en de ziekelijke gesteldheid der vochten en klierachtige organen verbeterende, geneesmiddelen toe te dienen; ook de kinderen aan hoofdzeer lijdenden aan de Gestichten, blijf ik, als ook de geneesheer Hodenpijl onze naauwlettende zorgen wijden, bij voortduring  worden zij die daartoe reeds eenige jaren en geschiktheid hebben en waar die huidziekte voor geen andere middelen wil wijken door de uittrekking der haren en opvolgende geneeskundige behandeling genezen, en de jongere die nog ongeschikt daartoe zijn, doordien deze behandeling hun te zeer zoude aangrijpen aan dagelijksche wasschingen en inwrijvingen met daartoe geschikte zalven onderworpen, de uitkomsten der trekkingen zijn steeds gewenscht, zoodat thans niet een kind het Gesticht met ontslag verlaat of, het bezit eene gezonde hoofdhuid, die bij allen zoo niet reeds voor hunne komst alhier, de haarwortel door de hevigheid der verzweering was vernield, met eene weelderige dos van schoone haren is bedekt, van de smeringen bij de jongere kinderen zien wij ook bij eenigen eene blijvende genezing volgen, doch bij het grootste getal verkrijgen wij slechts verbetering of ook wel eene tijdelijke genezing, die kortere of langere tijd aanhoud, en waarna de ziekte bij eenigen, met eene bijna onbedwingbare hevigheid opnieuw uitbreekt, en bijna het geheele hoofd tot eene dunne kleverige stinkende serum afscheidende oppervlakte doed worden,
    Al zoo het verslag over de zieken geëindigd hebbende moet ik overgaan tot de verloskundige gebeurtenissen in het jaar 1845. Er werden aan de onderscheidene gestichten 63 vrouwen verlost, waarvan 35 door den Geneesheer Hodenpijl en 28 door mij, dit jaar kon ik in mijne practijk in het geheel geene afwijkingen in het verlossingswerk bespeuren, alle kinderen hadden eene normale hoofdligging en bij allen waren de natuurkrachten genoegzaam en regelmatig werkzaam om het kind en deszelfs aanhangsels te doen geboren worden, alleen was bij eene vrouw, die sints eenige tijd ziekelijk was geweest, de vrucht dood en bij de geboorte reeds tot eene vergevorderde staat van rotting overgegaan,
    ook bij de verlossingen door den heer Hodenpijl bijgestaan waren het allen regelmatige liggingen die door de Natuurkrachten werden getermineerd, doch ook daar werden 3 kinderen dood geboren, waarvan twee reeds beginnende ontbinding vertoonde, het 3e was het kind der vrouw die aan de voet van bijgaand algemeen rapport als plotseling na de verlossing overleden is opgegeven. Deze vrouw had zedert eenige tijd aan zwelling en ontsteking der uitwendige teeldelen geleden , een verschijnsel dat men somwijlen bij zwangere vrouwen vind, de drukking die de uitgezette baarmoeder op de bloedvaten en zenuwen veroorzaakt, kan men als oorzaak daarvan beschouwen, hevige pijnen en koortsigen toestand vergezelde deze ontsteking die echter voor de verlossing geen vrees in te boezemen. De Geneesheer werd dan ook des nachts geroepen en vond bij zijne komst bij de vrouw het hoofd reeds geboren en daar dit reeds eenige ogenblikken in die positie had gestaan, ontwikkelde hij verder het kind geheel en al, dit gaf echter geen teekenen van leven, waarom hij het van de moeder afnam en pogingen aanwendde om hetzelve tot leven te brengen.
    Daarmede bezig zijnde zegde een der helpende vrouwen, die bij de moeder stond, dat die zoo bleek en stil was, en de Geneesheer onmiddellijk zijne zorgen aan de vrouw willende wijden, vond deze reeds dood, zoodat alle pogingen tot opwekking vruchteloos bleven, de vrouw naderhand ziende, de buik week en slap, en de baarmoeder in dezelve nog tezamen getrokken, echter doordien de placenta nog in dezelve was; eenigzins groot, alzoo had er geen inwendige bloedvloeijing bestaan en gaf mij de Geneesheer de verzekering dat ook onder en onmiddellijk na de verlossing geen zichtbare bloedvlied uit de teeldelen was waargenomen, duister bleven mij alzoo de oorzaken van deze plotselinge dood, en daar de plaatselijke gesteldheid aan dit Gesticht het doen van lijkopeningen zeer moeijelijk, ja onmogelijk maken, konde ik deze duisternis door eene lijkschouwing niet verdrijven.

    De inentingen met koepokstof aan de Gestichten werden dit jaar op den, door den Heer Directeur der Kolonien bepaalden tijd, gedaan. De Geneesheer Hodenpijl verrigte die kunstbewerking bij 42 personen, waarvan bij 29 voor de eerste maal, die allen goede koepokken kregen en bij 13 die reeds teekenen van vroegere vaccinatie droegen, waarvan bij 10 met gunstig gevolg.
    Door mij werden aan het 1e en 2e Gesticht 32 kinderen voor de eerste maal ingeent, die allen zeer schoone regelmatig verlopende koepokjes kregen, onder de koloniste huisgezinnen aan het 1e Gesticht hield ik eene algemeene inenting onder de kinderen van boven de 5 tot 20 jaren, zij die beneden de eerste leeftijd waren, had ik allen zelve ingeent, en was dus overtuigd dat die goede pokjes hadden gehad, en zij boven de laatstgenoemde jaren zijn zeer weinigen, en die men dan ook zeer veel moeiten heeft, zich aan zoodanige, in hun oog en verstand nutteloze, kunstbewerking te onderwerpen, en alzoo werden 109 voorwerpen heringeent, van welken 60 zeer schoone pokjes, 14 onvolkomen ontwikkelde en 35 geen pokjes kregen, onder de weezen werden weder 596 kinderen heringeent, waaronder de nieuw aangekomene en die bij welken zich bij de in 1844 gedane algemeene herinenting geen pokjes hadden vertoond, hiervan kreeg ik bij 174 geen pokken, bij 63 gewijzigde en bij 359 zeer schoone goed ontwikkelde pokjes, eene uitkomst die zeer voor de noodzakelijkheid der revaccinatie is plijtende, daar men algemeen thans aanneemd dat daar, waar de vatbaarheid voor koepokken bestaat, evenzoo ook daar de vatbaarheid is, om bij heerschende pokkenepidemie door dezelve te worden besmet.
    In dit jaar zal ik de herinentingen onder de buitenbewoners bij het 2e Gesticht trachten te doen en hoop alzoo aan de verspreiding eener zoo verschrikkelijkke ziekte als natuurlijke pokken zijn, zooveel in mijn vermogen is, steeds het voorbehoedmiddel te blijven tegenstellen, dat de ondervinding van de jaren als nuttig en vermogend heeft doen kennen, de vroeger door het Gouvernement ter beloning voor buitengewone verdiensten bij de vaccine uitgereikt wordende gouden medaille zoude mij, daar ik gedurende den jare 1844, 1542 en gedurende het jaar 1845, 737 personen heb ingeent, zekerlijk zijn toegekomen, thans heeft onzen Koning zich voorbehouden alleen hen, die zich bijzonder jegens de vaccine verdienstelijk hebben gemaakt ,te onderscheiden, en hoop ik dat zoo immer mijne pogingen tot wering der kinderpokken door de vaccine, ter Zijner Majesteits kennisse mogten kunnen komen , in die onderscheiding te zullen deelen.
    De werkzaamheden in de Apotheek werden ook dit jaar door den Apothecar met spoed en naauwkeurigheid verrigt, zoo dat zij niets te wenschen overlieten, in het geheel werden 13443 voorschriften afgegeven en bereid van welken 3702 voor het 1e Gesticht, 6013 voor het tweede en 3728 voor het 3e Gesticht, bij de jaarlijksche opneming van het Magazijn van Geneesmiddelen waren ook minder afschrijvingen door ouderdom noodzakelijk dan wel vroeger, de dadelijke overbrenging van geneesmiddelen naar de Apotheek, die door vochtigheid of hitte op het magazijn zouden kunnen bederven en een gestadig toezigt van eenen deskundigen behoeven, brengd tot conservatie en mindere verliezen veel bij, tevens is het mij zeer aangenaam dat steeds op de hoedanigheid der ontvange geneesmiddelen niets is aan te merken.

    Bij 21 der overleden weezen wierd eene lijkopening door mij gedaan, de uitkomsten hiervan nog kortelijk te vermelden blijft mij tenslotte over, beginnen wij dan alzoo weder met de 1e kolom, bij deze doode waren de vaten der maag en van de darmen opgespoten, de dunne darmen hadden uitwendig eene mat-zwart-achtige kleur, het slijmvlies van dezelve en der maag rood, de lever blaauw-rood, zeer bloedrijk, de galblaas gevuld, de longen met het ribbenvlies vergroeid, en met gierstvormige knobbeltjes zeer digt doorweven, de boezems van het harde hersenvlies met zeer veel bloed gevuld, spinnenweb en dunne hersenvlies goed, de vaten aan de grondvlakte der hersenen zeer gevuld en evenzo de vaatkrans in de zijdelijke hersenholtes en in die holten een helder exsidaat en eenigsins verweekte wanden met opgespotene vaatjes, langs en in dezelven, de hersen zelfstandigheid zelve, zeer bloedrijk.
    Bij de, in de 2e kolom, overledenen die met een Rheumatismus van het regterheupgewricht was opgenomen met koorts en bijkomende aandoeningen van borst en hoofd vond ik de vaten en boezems van het harde hersenvlies zeer gevuld, de hersen zelfstandigheid rijk aan bloed, ook de vaten aan de grondvlakte der hersenen (act basilaris et carotides internae) alsmede de vaatvlecht in de zijdelingse holten zeer gevuld, de vaatjes en de wanden dier holten opgespoten, de longen ontstoken, knersende bij in snijding, roodachtig van kleur, het hart een weinig vergroot met gevulde vaten, de oppervlakte van de arteria aorta een weinig rood, de organen, in de buikholte bevat, gezond, echter was de lever zeer groot, bij onderzoek van het regterheupgewricht vond ik onder het opgespotene vet en weefsel dat de klieren aan de bovenbinnenzijde der deij, onder de liesplooi omgeeft tusschen de musculi vastus internus, graciles et pertineus, eene bloederige naar wijnmoer gelijkende etter en onder deze spieren het been aan de binnenste helft van deszelfs omvang aldaar geheel ontbloot, en tevens de groote lendenen en inwendige darmbeenspier, die zich aan den kleinen draaijer van het deijbeen hechten, met een gedeelte van dit uitsteeksel van de overige zelfstandigheid van het been afgescheiden, de Acute gewrichts-Rheumatismus had hier alzoo beenontsteking, weekwording en daarna door de werkzaamheid der beide spieren welken zich aan het ontstoken uitsteeksel hechten en het been in de lies buigen, afscheuring van hetzelve veroorzaakt.
    Bij 17 der in kolom 5 overledenen werd gevonden, bij een aan slepende buikloop overleden, knobbels in den top der linkerlong, groote lever, de darmscheelsklieren vergroot, verhart met kalksteenachtige concrementen, de blindedarm geheel gedesorganiseerd, zamengetrokken met verdekte wanden en zwart-blaauw van kleur en deszelfs inwendig-en spiervlies met zweren bezet.
    Bij een aan waterzucht gestorven was in de buik- en ook borstholte een aanmerkelijke hoeveelheid helder water met geelachtige kleur, de rechterlong met plastische exsidaat bedekt, en de zelfstandigheid der beide longen geheel met grootere en kleinere knobbels doorweven, welken aan de regterzijde in beginnende staat van verweeking waren.
    15 dooden aan knobbellongtering gestorven, waarbij lijkopening werden gedaan waren bij allen de longen door verweeking van knobbels, met etter verzamelingen bezet, die vooral in de bovenste kwabbe belangrijke uithollingen, die bij enkele nog met dunne groen-geelachtige etter gevuld waren, bij anderen reeds door gemeenschap te hebben met de luchtpijpstukken ontledigd en dan tevens zeer stinkend waren. Steeds was vergroeijing en verdikking van het ribben- en longenborstvlies aanwezig, in de buikholte was bij allen eene groote lever en verzweeringen, tegen het einde van het dunne darmgedeelte aanwezig, bij veelen deer vergrootingen verharding der darmscheelsklieren, bij weinige was de alvleesch- of buikspeekselklier verhard of roozenrood van kleur en vertoonde zich door de aangroeijingen die het buikvlies, met eenige organen had aangegaan of door waterige uitstortingen in de buikholte tevens de teekenen van vroeger bestaan hebbende buikvliesontsteking eene meer in bijzonderheden tredende bechrijving, dezer 15 lijkbeschouwingen zoude, daar zij in de belangrijkste ziekelijke ontaardingen die zij vertoonden, meest overeenkwamen, wel onnodige omslagtigheid mogen genoemd worden, waarom ik dan ook tot de 7e kolom overledene, die aan acute hersenwaterzucht stierf, overga, bij deze vond men op de huid overal lidteekenen van vroeger bestaande hebbende klierziekige zweeren, zoo ook nog eene  belangrijke verzwering aan de binnenbovenzijde der deij, waar eenige liesklieren en deszelfs omgeving in verzweering en tevens verhard waren, bij opening van de schedel de vaten van het harde hersenvlies en deszelfs boezems zeer met bloed gevuld, en de zogenaamde kliertjes van Pachioni zeer ontwikkeld, de piamater teekenen van ontsteking dragende, de vaten tussen de bogten ( gijri) op de oppervlakte der groote hersenen met bloed overvuld en aan het achter bovengedeelte der achterste kwabben van de groote hersene eenig bloed extravasaat, aan de bodem of basis der hersenen veel plastisch exsiedaat, dat alle deelen aldaar aanwezig met eene laag bedekte, alle vaten, alsmede die der medulla spinales sterk met bloed gevuld en in de canalis vertebralis waterig uitstortsel, terwijl de zelfstandigheid der hersenen rijk aan bloed waren en in de zijdelingsche of 3-hersenholte zeer veel helder exsiedaat gevonden werd, in de regterlong eenige knobbels en de bovenste kwab derzelve geheel geathropieerd, zoodat zij slechts de groote van een duivenei had, doch was deze massa hier en daar nog voor lucht doordringbaar, buiksingewanden gezond slechts eenige darmscheelsklieren vergroot.
    Eindelijk deed ik ook nog bij de, door den bliksem gedoode, jongeling secter-cadaveris, uiterlijke teekenen waren aan dit zeer schoone, zeer gevoede, heerlijk ontwikkelde lijk niet te vinden, bij doorsnede der hoofdbedekselen vloeiden uit eene der Emissaria Santorina eenige donker bloed, de inwendige tafel der schedel vast met duramater zamenhangende, de scheiding, waarvan hier en daar bloedstippen op de laatste deed tevoorschijn komen, alle aderboezems zeer sterk met een donker-dik vloeibaar bloed gevuld, dat zich in groote hoeveelheid uit de bovenste overlangsche, dwarsche, alsmede holle en rotsbeenboezems ontlaste, de zelfstandigheid der hersenen bij doorsnede vol bloedstippen, de vaatkrans in de zijdelijke holte bloedrijk, en in die holte eenig bloederig extravasaat, in de borstholte waren de longen gezond, aan den top der regterlong eene vliezige zamengroeijingen der beide gedeelten van het borstvlies, en in die top zelven bevond zich eene eenige greinen zwaarte hebbende kalksteen, die in eene vleezige beurs van de omringende gezonde longzelfstandigheid was afgesloten, in de onderste kwab dierzelfde long aan de middelrifs oppervlakte eene, echter kleiner zijnde, gelijke steen die insgelijks in eene beurs bevat was. Het hartezakje gezond met vet begroeid, de linker- en regterhartekamer ledig, in de linkerharteboezem eenig donker gekleurd dun bloed, in de regterboezem veel donker, naar het zwarthellend  bloed, dat met een aantal schuim- of luchtblazen bezet was, doch welke blazen denkelijk bij het openen der borstholte, door het kwetsen van eene der aderlijke stammen, tot het hart zullen zijn gedrongen, in de buikholte waren alle organen gezond.

Veenhuizen, den 2 Januarij 1846
De Geneesheer, W.Chef der Geneeskundige Dienst, H.J.Schunlau