Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE
Blijkbaar raken de bewijsjes dat een koloniebewoner de
koepokvaccinatie heeft gehad zoek. De permanente commissie schijnt
daar op 8 juli 1844 bij agendapunt N16 over gesproken te
hebben, maar dat - invnr 554 - heb ik niet gezien. Op 9
december 1844 reageert de directeur der koloniën Jan van
Konijnenburg daarop en op 10 januari 1845 neemt de
permanente commissie er een besluit over. Bij dat besluit kopiëren
ze de hele brief van de directeur, zodat alles bij elkaar zit in
het navolgende besluit:
Drents Archief, toegang 0186 invnr 983
De Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid,
Nader gelet op de missive van den Direkteur der Kolonien, van den
9 december ll.no.3153,
Besluit:
Aan denzelven te schrijven als volgt:
In antwoord op eene missive van den 9 december ll. N3153 hebben
wij de eer U te kennen te geven dat wij ons wel kunnen vereenigen
met de door U voorgestelde bepalingen, ter verzekering van de bij
onzen brief, van den 8 julij ll. N16 aanbevolen koepokinentingen,
behoudens dat dezelve in overeenstemming worden gebragt met het
Koninklijk Besluit van 18 april 1818, Staatsblad N 20, waarvan wij
zoo tot Uw gebruik als tot dat der Geneesheren hierbij een vijftal
exemplaren voegen.
De gratis verstrekt wordende registers en getuigschriften, zijn
waarschijnlijk bij de Gemeentebesturen of bij de Provinciale
geneeskundige Commissien verkrijgbaar.
Reeds eerder had ik UwEdG aanschrijving van den 8 julij jl.
omtrent de vaccinatie in de Kolonien moeten beantwoorden waaraan
ik nader bij brief van den 26 october jl. ben herinnerd geworden
en waarop ik thans de eer heb UwEdG te berigten, dat al de
Geneesheeren mij hebben verklaard, een of twee malen in het jaar
de jonggeboren en de nieuw aangekomen kinderen, voor zooverre
dezelve zulks noodig hebben, te vaccineren; zelfs heeft die bij
het 1e Gesticht dezen zomer eene vrij algemeene
hervaccinatie verrigt.
Alle welke kunstverrigtingen ook worden geregistreerd.
De genoemde Geneesheer laat zijn register door den Burgemeester
periodiek afteekenen, gelijk voorschreven zoude zijn. Die bij de
andere gestichten doen dit niet, maar houden toch mede een
register, ofschoon te Ommerschans eerst sedert de dienst van den
heer Hamer, daar de heer de Goede hoegenaamd geen
archief heeft achtergelaten.
Ook worden er nu en dan slechts aan of voor degenen door of van
welke het verlangd wordt, certificaten afgegeven, waaraan de
gedrukte formulieren, bij de plaatselijke autoriteit te bekomen
zijn, gelijk mij de heer Van der Velde verzekerd heeft om
welke formulieren mij de andere Heeren anders hadden gevraagd.
Even wel acht ik het niet overbodig, om hierop eene meer bepaalde
regel te stellen teneinde zeker te zijn, dat te dezen aanzien geen
verzuim of achteloosheid plaats grijpe.
Het enige dat hieromtrent eenige moeijelijkheid schijnt op te
leveren, is de overplaatsing van de eene naar de andere Kolonie,
van welke laatste dan het ontslag plaats heeft zonder dat er eene
getuigschrift der verrichte vaccine kan worden afgegeven, als
hetwelk dan dikwijls niet zoo spoedig van de Kolonie, alwaar
dezelve heeft plaats gehad, kan worden verkregen, en waartoe het
noodig schijnt, zulke attesten reeds mede te geven aan of voor
hem, die althans van de Ommerschans naar Veenhuizen overgaan en in
eerstgenoemde Kolonie zijn gevaccineerd.
Terugplaatsing naar de Ommerschans is te zeldzaam en
verplaatsingen van de gewone Kolonien naar de Gestichten mede,
althans dat hier dan het ontslag op zouden volgen, zoo spoedig, of
men kon nog eerst wel de benoodigde attesten van hier bekomen,
terwijl onderlinge overplaatsingen te Veenhuizen het mede geven
van certificaten mede niet schijnen te vorderen.
Die bepalingen zouden alzoo dienen te bevatten:
1e Dat elke Adjunct-Direkteur bij het onderteekenen van
den ontslag-brief, den Geneesheer zoude moeten afvragen, of er
geen attest van de vaccins was af te geven; en zoo, ja, die dan
liet opmaken en zelf opgaf, met de noodige aanbeveling aan den
belanghebbende;
2e Dat iedere Geneesheer eenmaal ’s jaars in de maanden
junij tot augustus de voorgeschreven vaccinatie ter uitvoer bragt
en hij daartoe eene lijst vroeg van al de kinderen sedert de
laatst vorige vaccinatie in de Kolonie aangekomen, beneden de 23
jaren oud en van de in dat tijdvak gekomen kinderen; daarnaar zijn
onderzoek van de noodwendigheid der vaccinatie instelde en deze
bewerking volbragt, met vermelding achter ieders naam, of dezelve
al of niet had plaats gehad en, in het laatste geval waarom niet
en, daarop, deze lijst afteekende en den Adjunct-Direkteur, bij
wijze van rapport, overhandigde, na zijn register van de
gevaccineerden eerst te hebben bijgeschreven;
3e Dat de Adjunct-Direkteur te Ommerschans
verpligt werd, om, bij elke overplaatsing naar Veenhuizen, reeds
de attesten der in de Kolonien gevaccineerden mede te geven, om
hier te worden gedeponeerd onder den 1e Geneesheer Schunlau
tot tijd en wijle het ontslag van hier plaats had;
4e En dat elke Geneesheer zich steeds aan de noodige
gedrukte formulieren van Certificaten voorzag en bleef voorzien,
ten ware hij ze niet mogt kunnen verkrijgen, wanneer ze wel door
de zorg van UwEdG zouden te bekomen zijn.
Op deze wijze geloof ik, dat er naar UwEdG verlangen, voldoende in
deze aangelegenheid zoude zijn voorzien en zal ik dus die
bepalingen voorschrijven, nadat ik hierop UwEdG goedkeuring zal
hebben verkregen, of nader die aanwijzingen of inlichtingen, welke
ter zake nog dienstbaar zouden kunnen zijn.
De Direkteur der Kolonien,
J. van Konijnenburg