Naar het overzicht
van stukken over GENEESKUNDE





Maart 1824: Dokter Jan Bloemert Schuurman doet verslag van ziekten en geneeskunde op de Ommerschans

Op 23 februari 1824, invnr 68, schrijft de directeur der koloniën aan de permanente commissie:

Volgens een heden bij mij ontvangen rapport van den Heer Harloff, vermeer­dert het getal der zieken te Ommerschans, en schijnt die van eenen ernstigen aard te worden, zoodat in de laatste zeven dagen aldaar 8 menschen zijn gestorven;

de lijders klagen over zware pijnen in den ingewanden:

ik heb gemeend de Permanetne Komm. daar van bij deezen te moeten informeren;

den Heer Harloff heb ik geschreven een doctor uit Ommen te ontbieden, en die tot zoo lang deeze buitengewone ziekte aanhoude, en geen ander geneesheer dan Swart in dat etablissement zal zijn aangestelt, zoo veel nodig te consulteren.

Ook heb ik zekere Heer J. Smit, heel en vroedmeester te Leek geschreven, of hij met overlegging van behoorlijke papieren genegen zoude zijn, om als zodanig te Ommerschans te worden geplaatst;

gen. Heer Smit hadt vroeger zijne diensten voor het etablissement te Veenhuizen aangeboden, na bekomen antwoord van ZE zal ik de eer hebben de Perma­nente Kommissie daarvan te informeren.

Enkele dagen later, 28 februari 1824, ook invnr 68, kan hij echter melden:

Eindelijk heb ik genoegen te rapporteren dat de zieken aan den Ommer­schans langzamerhand bijkomen en het afsterven veel minder wordt.

Ik zal evenwel aan de intentie de Permanente Kommissie ten opzigte van dokter Schuurman voldoen, ZijnEdGeb. tragten te bewegen met mij in de volgende week derwaarts te gaan en in het algemeen alles aanwenden wat het belang der zaak bij eene ongunstige wending zoude vorderen.

Van de heelmeester Smit te Leek nog geen antwoord op mijn schrijven ontvangen hebbende, zal ik den heer Schuurman verzoeken mij zo mogelijk een ander geschikt persoon optegeven.

Zoals uit die brief blijkt heeft hij opdracht gekregen om aan dokter Schuurman te vragen eens te gaan kijken op de Ommerschans. Dat doet Schuurman. In het nummer van maart 1824 van het maandblad de Star wordt een extract van Schuurmans verslag afgedrukt, hier de volledige tekst.

In dit verslag van Schuurman staat ook de eerste vermelding dat Douwe Petrus van Steenwijk, kort tevoren als bedelaar opgenomen, in de ziekenzaal werkt.

Steenwijk 4 maart 1824

Ingevolge UWelEdGeb. verzoek heb ik mij op gisteren naar de Ommerschans op reis begeven; aldaar gekomen van den Heer Adjunkt Direkteur de nodige informatien betrekkelijk de tegenwoordige toestand der zieken ontvangen, met wien ik daar na de zieken zalen heb bezogt om het nodige onderzoek te doen.

Tegenwoordig bedraagt het aantal der zieken aan koortzen laborende, zo mannen als vrouwen, volgens een bekomen lijst (waarvan ik een afschrift hiernevens voege) een getal van 23 perzonen, waar van eenige nog zeer gevaarlijk ziek zijn en enige andere de ziekte te boven gekomen, aanmerke­lijk herstellen.

Ik heb vervolgens van krib tot krib alle zieken nagegaan en geexami­neerd, omtrend de levenswijze der kolonisten de nodige informatien beko­men, de oorzaken der heerschende ziekte zo veel mogelijk opgespoord en uit het een en ander is mij duidelijk gebleeken dat alle ziekten van een zinking­acgten aard zijn en in het begin alle eigenschappen van een catarrhale koorts vertonen. Zelf zijn de gewone verkoudheden aldaar zo algemeen dat bijna geen der gezonde kolonisten daar van verschoond zijn.

De voorbereidende oorzaken der ziekten moeten na mijn inzien voor een gedeelte in de zwakke, slappe en door vorige geleden armoede gecu­er(?)veerde gestellen gezogt worden.

Voor nadere oorzaken dient men optemerken dat dezelve thans beter als in hunne vorige levenswijze gevoed en gekleed zijn, en alzo derzelver uitwazemingen, zo veel hier door als door de warme atmospheer der zalen zeer verhoogd word, welke in alle opzigten ook niet genoegzaam in de saisoen van frissche lugt voorzien zijn.
De kolonisten nu uit pligt of verkiezing eenige tijd zig aan de lugt bloodstellende of hun arbeid in het open veld verrigtende zijn alzo zeer vatbaar voor een of andere en een meer of minder graad aan belitto(?) uzivagewing(?) te onder­gaan.

Ook zal zekerlijk de slappe lugtgesteldheid van dit saisoen eene nadelige invloed op deze gestellen en ziekten hebben.

De zieken klagen bij den eersten aanval over algemene zinkingpijnen door het gehele ligchaam. Vervolgens over zwaarte en pijn in het hoofd, en voornamentlijk op de borst met gedurige aanhoudende hoest. Daarna vertonen zij gastrische stoffen.
Sommige bekomen spoedig zenuwachtige toevallen wanneer de ziekte verandert en van een meer serieuse aard word en sterven met eenige dagen. Daar egter integendeel ook vele bij welke de oorzaken zo zwaar niet zijn, en de natuur door een goede constitutie kragt genoeg bezit, een gunstige afscheiding te bevorderen, herstellen, doch zeer langzaam.

Ik kan niet vinden dat deze ziekten voor de overige en de overige in de omtrek der Schans wonende landlieden besmettelijk zijn, zelfs niet voor de kolonisten in het grote gebouw hun verblijf hebbende en zeer zeker moet deze ziekte sporadisch en niet epidemisch beschouwd worden. Vrij van contagieus te zijn is dezelve ook niet geheel en al voor die geene welke daar mede van nabij omgaan en zich niet genoegzaam voor de besmetting in agt nemen.

In de ziekenzalen word de zindelijkheid tamelijk wel in agt genomen. Die van de mannen is zeer frisch, dog die van de vrouwen is zo frisch niet, uithoofde dat het aantal zieken hier aanmerkelijk groter is, het welk door kraam vrouwen en slepende zieken nog zeer vermeerderd word.
Ik heb hier de zoutzure berokingen en het zo veel mogelijk toedienen van frische lugt ten sterkste bevolen.

De melk en andere soepen voor de zieken heb ik gezien en goed bevonden.

De apotheek is voor uitbreiding en verbetering vatbaar. Ik heb de ontbrekende middelen voor deze heerschende ziekte opgegeven.

De onlangs aangekomene van de Heer apotheker van Rooijen uit Groningen heb ik van de beste kwaliteit gevonden.

Met de kolonist Steenwijk zedert weinige dagen als zieken oppasser fungerende heb ik gesproken, en hem tamelijk bekwaam in het geneeskundig vak bevonden, zo dat ik hem benevens de nog aanwezig zijnde heelmeester de geneeskundige en practische zorg voor de zieken heb aanbevolen, tot zo lang dat binnen korte tijd daar in nader voorzien zal worden.

Ik heb hem de nodige instructiën ter behandeling dezer heerschende ziekte mede gedeeld en hem enige generale formulen zo voor het begin als voor een verder tijdsverloop der ziekte voorgeschreven en gezorgd dat men mij nader berigt omtrent de staat der zieken zal doen toekomen.

Met deze berigten hoop ik aan UWelEdGestrenges verlangen voldaan te hebben en heb de eer mij met alle hoogachting te noemen

UWelEdGestrenge DWDienaar

J.B. Schuurman


GETAL DER ZIEKEN

Mannen
1 derderangsche koorts
7 catarrh.koorts
13 aan schurft
8 uitwendige gebreeken

Vrouwen
7 catar. koorts
3 kraam vrouwen
17 aan schurft
3 venerische
9 reconvalessente

Het verslag is gevoegd bij een brief van directeur Visser, 6 maart 1824, invnr 68. In die brief schrijft de directeur;

Voorts heb ik de eer de Permanente Kommissie te berigten dat de zieken te Ommerschans meer en meer beteren en dat de kolonist Douwe Steenwijk; welke als adsistent in de ziekenzaal is geplaatst, met veel vrugt daar bij werkzaam is.

Bovenstaande krijgt een vervolg in een brief van de directeur op 22 maart 1824.