Naar het overzicht
van stukken over FENNER





En nog een keer een verzoek om een mondeling verhoor en de vraag of hij de functie van adjunct-directeur mag krijgen


Onderstaande brief bevindt zich in invnr 67.


Het was den ondergeteekende allergrie­vendst uit de missive van de Perma­nente Kommissie dd. 8 april ll. te zien, dat dezelve geene gronden gevonden hadden, om in derzelver besluit dd. 27 nov. te vooren, no. 1 eenige verande­ringen te maaken;

het smarte­lijke gevoel hiervan, doet hem de vrijheid neemen; andermaal eene poging te doen, tot herstel van het hem angedane leed, voortge­vloeid uit partijdigheid en eigenliefde des WEdGestr. Heer von Hoff, niet met de waar­heid overeenkomende van klagte, en waarop hij nimmer in de gelegendheid is geweest, dezelve op eene genoegzame wijze te kun­nen wederleggen.

Zonder thands in te treden in eenig on­derzoek over de zaak in questie, zij het den ondergeteekende vergunt, hier met alle be­scheidenheid te observeeren,

dat de Perma­nente Kommissie, zonder eenig verhoor van de zijde van den ondergetekende, haar besluit van den 27 novemb. 1822 no. 1 heeft geno­men,

dat de ondergeteekende hierop wel den 14 feb. 1823 eene defensive memorie, aan dezelve heeft overgegeven, dog met geen ander gevolg als een persistil bij het eens genoomen besluit; volgens boven gemelde anschrij­ving van den 8 april 1823.

De ondergeteekende laat het aan het oordeel van de Permanente Kommissie over, zoo als de ondergeteekende voor vast mag vertrouwen, dat in geval, op de eerste aan­klagde hij was gehoort geworden, de zaak eene geheel andere wending zou hebben genoomen.

Het is dan in deze staat van zaaken, dat den ondergeteekende de vrijheid neemt, zich aan de Heeren Leeden der Permanente Kommissie te addresseeren, met gedienstig verzoek, dat de Permanente Kommissie de zaak van den ondergeteekende opnieuw gelieve te onderzoeken, en daartoe voor Df:(?) hem op de gedane aanklagte te hoor­en, op zoodanige wijze als dezelve geschikt zullen oordeelen.

Nevens dit steld de ondergeteekende aan de Kommissie voor, daar hij nu reets elf maanden in den verdrietigsten toestand ge­leefd heefd, doet hij neederigst verzoeken, daar hem het voorgemelde onderzoek en perzoonlijk verhoor nevens veranderwoording vergunt te hebben, dat hij vertrouwen kan voor hem gunstig uit te vallen, hem met den door den Heer von Hoff vacant te komende post moge edelmoedig begunstigen.

De uitoefening zijner pligten, en werk­zaamheeden an dezen post verbonden, zul­len de Commissie overtuigen, dat hij zich voor gemelden post geschikt vinden laat; niet minder zal hij zich beieveren in het voorge­melde zoo regelmaatig te voldoen, als de Heeren der Commissie het mogelijkst eischen kunnen van den
onderdanigste dienaar
K.F.L. Fenner

Jagtlust bij Dalfsen
31 octob: 1823

De permanente commisie heeft op de brief geschreven 'Gedeklineerd', afgewezen, en beantwoordt de brief op 9 november 1823.