Naar het overzicht
van stukken over FENNER





Kopie van een brief van onderdirecteur Fennes gedateerd 4 december 1822 over zijn ontslag aan Johannes vd Bosch

Dit stuk hoort bij een pak papier dat Fenner op 14 februari 1823 aan de permanente commissie stuurt, zie een overzicht van die zending, maar bevindt zich nu in invnr 63 de scans 497-498.

Kollonie Ommerschanz 4 dec. 1822

HoogEdelGestrenge Heer!

Volgens ankondiging door den Heer Capitain von Hoff an mij gedaan, heefd de Permanen­te Kommissie van Weldadigheid mij mijnen ontslag als Onder-Directeur gegeven, darvan het genoomene besluit noch niet hier is.

Het is eene zaak die mij zeer bevreemd, zonder den beschuldigten te hooren, dit be­sluit genoomen te hebben. En om dat ik ge­vonnist ben zonder verhoor, zulde het onge­past zijn, om verandering in het besluit te verzoeken.

Mijn ontslag bevreemd mij niet, en ik nevens mijner dogter zijn darover niet verschrikt. Of wij ook wel weeten, dat wij niet rijk op de Schanz gekoomen zijn, en arm darvan gaan, zoo blijft onz doch noch over, een zui­ver geweeten, dat wij als een rijkdom meede neemen.

Enkel wensch ik dat mij noch volgende twee verzoeken mogen vergund worden.

1ten    Dat ik in mijner qualiteit van On­der-Directeur mag fungeerende blijven, tot einde van dezem maand, om dat het on­moogelijk zijn al, vroeger mijne zak, zowel met de Maadschappij, den Capitain en mijne eigene in ordre te brengen; ten andern heb ik noch geen logies.
Ik ben met den Heer van Dedem in onderhandeling, weges den ouden spieker de Jagtlust genoemd, maar eenige beloofden, die de Heer an een ander Heer gedaan heeft, moet eerst afgedaan zijn, en dan kan ik hem bekoomen.
Dit geeft wel een beedje oponthoud maar volgens het woort van de Heer van Dedem zal de eerste darvan afzien en ik hem bekoomen.

2de    Wensch ik, dat het genoomen besluit, ook niet vroeger als an t eind van dezem maand, mag bekend gemaakt worden. An­ders zulde zulks, zoo lang ik noch hier ben, een zoort van ongehoorzaam tegen mij ver­wekken, en niet tot genoegen van den Capi­tain zijn.

Overigens bedank ik UHEdGest. voor alle genootene weldaden bij der Maadschap­pij van Weldadigheid en recommendere mij, ook naardat ik van hier ben, in uwe gunst en welwillendheid.

Ik zal noot ophooren, in welk hoekje van het Rijk, daar ik zijn mag met mijnen weinigen kragten, der Maadschappij nuttig te zijn, en wensch dat het goede voorneemen van der Maadschappij met zeegen mag bekroond worden.

Met den diepsten eerbied heb ik de eer mij te noemen

UHEdGest ond: Dienaar
Fenner