Naar het overzicht
van de POST







De POST van DECEMBER 1821

Zaterdag 1 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief Visser stuurt diverse stukken en meldt de aankomst van een gezin. 59)


Dec 01  Vledder, geboorteakte, 1 december 1821, aktenr. 40
Kind: Tjeert de Haan, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 30-11-1821, zoon van Thijs Douwes de Haan, beroep: arbeider; oud: 48 jaren, en Fetje Séderics, oud: 31 jaren.



Maandag 3 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 3 december 1821

WelEdele Heeren!

Indien de jonge du Moulin de wil en geschiktheid bezitten mogt om als wijkmeester geemployeerd te worden, zal deszelfs overkomst en aanstelling mij aangenaam zijn en kunnende de Kommissie zijne verdere beoordeling als dan afhankelijk maken van zijne oppassend­heid.

- over de medaille van de kolonist Muller. transcriptie

Na mijn opinie behoren alle de personen van Wymbritseradeel als ongeschikt voor deze kolonie beschouwd te worden. Den direkteur echter zal morgen na het eene huisgezin nog nader informeren en morgen avond het resultaat daar van aan de Kommissie bedeelen.
Het huisgezin van van Laar behoort mijnes inziens terug te worden gestuurd. Wij hebben thans meerdere personen in de kolonien die door ligchaamsgebreken buiten staat zijn de kost te verdienen en die het op de gewone verstrekking van brood, aardappelen en kaartjes geheel laten aankomen. Dit voorbeeld is besmettelijk voor vele andere geweest en het schulden maken neemt hand over hand toe. Ik heb deswegens de ernstigste maatregelen genomen, alle schuldenmakers op den taks doen stellen die het reglement voorschrijft en cessie van de Raad van Policie tegen morgen agt dagen verzocht, ten einde die gene volgens de reglementen te doen straffen die in gebreke blijven hunne plichten te voldoen. Bij de kolonisten durf ik mij vlijen zal dit kwaad spoedig uitgeroeid zijn, dan met de huisverzorgers is dit anders gelegen. Hunne vrouwen laten zich bedienen door de kinderen als prinsessen. De mannen voeren niets uit en zijn zeer onverschillig of de kinderen al of niet hunne taak verrigten. Dit kan op den duur zo niet en ik stel voor om te bepalen:
1. Dat in alle huisgezinnen van wezen in welke de kinderen schulden maken de huisverzorgers verpicht zullen zijn om ƒ1-4- tot onderhoud van het huisgezin bij te dragen door middel van arbeid die hun zal worden aangewezen.
2. Dat zij die onwillig zijn hier aan te voldoen en door of van wegen de Maatschappij in functien gesteld zijn dadelijk zullen worden weggezonden.
3. Dat zodanige huisverzorgers die van wegens de subkommis­sies gezonden zijn en voorgeven hier aan te voldoen aan hunne subkommissie zullen worden kennelijk gemaakt als ongeschikt om hunne plichten te volbrengen en aan dezelve zal voorgesteld worden hun door andere te doen vervangen.
Aan die subkommissies welker huisverzorgers in gebreke blijven mogten aan hunne plicht te voldoen zou men dan schrijven kunnen dat de werkeloosheid hunner huisverzorgers van de schadelijk­ste uitwerkselen was op het lot en belang hunner kinderen, dat deze daar door buiten de gelegenheid gesteld worden om door eigen ver­diensten iets in de spaarbank opteleggen, terwijl de vruchten van hunner arbeid nutteloos door hunne huisverzorgers niet alleen worden verteerd, maar de kinderen zelf dikwerf tot huisselijke diensten worden gebruikt, dat het uit dien hoofde noodzakelijk wierd de huisverzorgers in de verplichting te brengen om door middel van hunne arbeid tot onderhoud van de huisgezinnen te doen bijdragen en dat wel in even­redigheid van ƒ1-4- wekelijks voor man en vrouw, dat, zo deze maatre­gel word goedgekeurd, de Permanente Kommissie dezelve zou invoe­ren. In dat geval zo dit wordt toegestemd vlije ik mij het wel zo verre te zullen brengen dat aan deze bepaling voldaan wordt. Mogt de Kommis­sie echter menen dat men zulks de subkommissies niet behoeft te vragen (ik kan zulk niet beoordelen daar ik de stukken betrekkelijk de kontrakten hier niet bezit) en dat wij eigenmagtig tot de voorschreven maatregel besluiten kunnen, dan is zulks des te beter. De zaak is van het uiterste gewigt en ik meen die de ernstigste overweging mijner geeerde medeleden te moeten aanbeveelen.
Van der Grient heeft zich onbetamelijk gedragen. Deze man is uit barmhartigheid in de kolonie opgenomen dewijl hij niet voor reke­ning van eenige subkommissie geplaatst is. De Heer Direkteur zal deswegens aan de Kommissie schrijven en voorstellen om hem wegte­zenden, waar in ik mij conformeer. Van de zulke althans behoren wij geene inbreuk op onze wetten te dulden. Zijne onbescheidenheid heeft zeker geen andere grond dan de verbeelding dat men geen kolonist durft wegtezenden. Hier van behoort hij althans niet te profite­ren.
Met de meeste hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

Ik heb de Heer Ameshof verzocht een scheepje met stratendrek te zenden naar de Ommerschans, dewijl er geen menschen zijn noch koeijen kan er met de schapen alleen geene vereischte hoeveelheid van mest gemaakt worden. Ik zal zien of stratendrek goedkoper als paardemest uitkomt, die volgens de bepaling met de schapenmest moet worden vermengd. Ook heb ik Zijn E. verzocht zich in tijds van 6000 pond klaverzaad voor N4, 5, 6 en 7 te voorzien, zo daar voor ƒ36- de 100 pond te bekomen. In het voorjaar kost dit artikel anders te veel geld.
Ik heb mede ontworpen een bepaling voor de bebouwing van iedere kolonie in het aanstaande jaar, waarbij voor iedere maand de aard, de hoeveelheid en het kostende van de arbeid voor iedere kolonie bepaald is. Iedere week vergadert een Raad van Administratie, bestaande uit de onderdirekteurs der kolonien gepresideert door de adjunct Direkteur, en bij welke de Heer Visser en ik assisteren. Ieder onderdirekteur levert hier in de begroting van kosten voor de volgende week, welke gezamenlijk wordt bediscutieerd en tot het minimum bepaald. De adjunct Direkteur heeft de geaccordeerde sommen voor zich, beneffens de begroting van hetgeen ieder maand moet worden uitgegeven en moet dus zorgen dat de budjects niet worden gesurpas­seerd. Ook hier worden ingediend de weekstaten van verdiensten, en deze vergeleken met de bepaalde arbeid en uitgaven. Van alle de geene die schulden maken moet schriftelijk door de wijkmeesters de opgave ingezonden worden waar aan zulks toeteschrijven is, en de Raad der Administratie moet maatregelen beramen dat deze oorzaken worden uit de weg geruimt. Mulder neemt bij provisie de post van secretaris van dien Raad waar. Zodra deze maatregel te volle geregeld werkt, zal ik de bepalingen deswegens aan het oordeel der Kommissie onderwerpen. Ik verwacht hier van zeer veel goeds. Reeds heeft dezelve zeer veel naijver tusschen de onderdirekteuren verwekt. Ook heb ik gelast de onderdirekteursboeken met 1o december aftesluiten ten einde de staat derzelve te kunnen onderzoeken en dadelijk met de nieuwe budjects te kunnen beginnen.

Volé

Mag ik wel verzoeken deze brief door Stuart te doen afschrijven alvo­rens die ter vergadering verschijnt.



Dinsdag 4 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

Voorts heb ik de eer de Permanente Kommissie bij deeze te berigten dat, de persoon van Frans Lomeijer op advijs van Zijn Hoog Ed Gest den Heer 2e Adsessor is geplaatst in kolonie no.3 als hoofd des huisge­zins van wijlen Loggiers.
Verder dat de persoon van van der Griend, kolonie no.2, hoeve no.1 aan den wijkm: Ollart geweigert hebbende plaggen te steeken, ik den zelven op het daar van bekomen rapport heb ondervraagd, dat, toen ik hem op zijne volmondige bekentenis des zaak, voorstelde dat hij een dubbelde en onverdiende gunst der Maatschappij genoot, en derhalve de eerste moest zijn, die zonder eenige tegenspraak de gegeven order observeerde, hij mij antwoorde, dat plaggensteeken leverd geene behoorlijke verdiensten op; en: dat toen ik hem eindelijk zeide, zijn ontslag bij de Permanente Kommissie te zullen verzoeken, dat met ONDERSTREPINGhet is goedEINDEONDERSTREPING, beantwoorde.



Woensdag 5 december 1821


Uit het brievenboek:

Besluit der permanente commissie volgens brievenboek invnr 19. Om den Heer Direkteur medetedeelen, de door den kolonist Bosch verspreide klachten wegens zijnen toestand in de koloniën en de hem aangedane mishandelingen, om daarop van rapport te dienen.



Donderdag 6 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

...dat het mij goed, zelfs noodzakelijk voorkomt dat de onlangs van de Grietenij Wymbritseradeel aangekomen huisgezinnen naar de Ommer­schans worden gezonden, zelfs dat van Trijntje Jilders Boersma niet uitgezonderd; aangezien ook haar man wegens diefstal voor eenige jaren in de gevangenis zich bevindt. En dat de kolonist van Laar uit Amsterdam steeds van een ziekelijk gestel is; verklarende hij egter in geen twee jaren zoo gezond te zijn geweest als gedurende de tijd dat hij zich in de kolonie bevindt; waardoor hij dan nu ook zijne voeding door fabriekmatigen arbeid kan verdienen, en verzoekt hier te mogen blijven; zoo dat er nu minder reden bestaan om dezelve te verwijderen; kon egter, geheel buiten schade der Maatschappij, een ander meer tot den veldarbeid geschikt huisgezin, in plaats van dat van van Laar worden gestelt, zoude dit misschien, een wenschelijke zaak blijven.
Voorts heb ik de eer de Permanente Kommissie te rapporteren, dat, Heintje van Vliert, onlangs van Utrecht te Ommerschans gearri­veerd, zich aan ontvreemding van eenig geld enz. heeft schuldig gemaakt, blijkens nevensgaand door haarzelve afgelegde bekentenis. Ik heb den onderDirekteur Fenner aangeschreven, dit meijsje in verze­kerde bewaring te houden, tot dat ik dien aangaande berigt van de Perma­nente Kommissie zal hebben ontvangen ... dienende nog tot informa­tien, dat het kind mij voorgekomen is te zijn, eenigermate van het verstand berooft.

Bijgevoegd:

KONFESSIE

VRAAG ARTIKELEN

Om daar op te horen Hijntje van der Vliert, thans gearresteerd in de Ommerschans op presumptie van op den eerste december 1800 een en twintig ten huijze van den onder opzichter J. Seijl te hebben wegge­nomen, een vrouwe zak waar in onder andere kleinigheden een zilver knippje met eenig geld.
Vraag        Hebt gij op gisteren den 1e dec: niet een zak waar in onder andere kleinigheden een zilver knipje met eenig geld was, uit het huis van Seyl weggenomen?
Antwoord    Ja dit heb ik gedaan - zegd Heijntje van de Vliert -
Vraag        Toen gij het gekregen hebt waar was het toen?
Antwoord    In de Laatafel
Vraag        Waar hebt gij het toen na toe gebragt?
Antw        Na het sekreet voor de bruk, en heb het aldaar onder de pannen verborgen
Vraag        Wat reden bestonden er tot wegneeming?
Hier op bekwam men geen antwoord, als, eenig geld en een naaldko­ker is in 't sekreet gevallen.
Aldus heeft Hijntje van der Vliert in tegenwoordigheid van ons ondergetekende gedeponeerd.
Ommerschans 2 decemb. 1821

Fenner, ond.Direk. van de Ommerschans
J. Bosscha, fung.ond.Direkt. van kol N5
J.C. Evers
J. Seyl
Greven

voor eensluidend afschrift
Greven, boekhouder


Uit een brief van de Permanente Commissie aan de Gedeputeerde Staten van Friesland:
Het is waar, dat de Direkteur, als koopman, ten meesten voordele der kolonisten, en bij terugwerking van het maatschappelijke fonds zelve, van tijd tot tijd partijen brood, in Vriesland gebakken, en bij uitvoer naar buiten die provincie, van de gewone gemaals-belasting door restitutie ontheven, opslaat, om die vervolgens en detail weder aan de kolonisten te verkopen; en het is tevens waar, dat onder deze konsommateurs van het gemelde brood zich ook die woningen bevinden, welke toevallig op Vriessche bodem gelegen zijn. Dan met dezen uitvoer, onder restitutie der belasting, kan noch eenige plaatselijke, noch de provinciale kas benadeeld zijn, daar het in alle gevallen zeker is, dat de algemene konsumptie en het verteer van brood daardoor, ten voordelen inzonderheid van die gemeenten uit welke dit brood wordt getrok­ken, aanmerkelijk vergroot wordt, en wel, door het gebruik van huisgezinnen, meestal geheel aan Vriesland vreemd, en welke grotendeels van elders opgenomen, nimmer op eenigerlei wijze kunnen vervallen ten laste van Vriesland, of van eenig bijzondere gemeente aldaar en ook kan men in dit geval de verkoop van een gedeelte des uitgevoerden broods niet als een nedamdig (?) wederinvoer konstateren(?), daar de konsumptie immers plaats heeft op koloniën, bijna geheel op Drent­sche bodem gelegen en die buiten t ordaan(?) der M. van W. aldaar niet zouden bestaan. Een ander geval zou het zijn, indien eene geheele kolonie, afgescheiden van de overigen, binnen de grenzen van Vriesland lag, hoewel het ook dan nog niet bewezen zoude zijn, dat het Vriesche brood door alle dier huisgezinnen, en alleen door die werden gekonsumeerd.
Dit wordt te blijkbaarder, wanneer wij ons het geval voorstellen, dat gemelde brood naar elders, het zij in Drente of Overijssel, werd gevoerd en aldaar gekonsumeerd, ofwel, dat alles bleef in de kolonien, maar zonder dat eenig kolonist aldaar binnen de Vriesche limiten gezeten was. Immers zou in dat geval de schade of t gemis van belasting, door de bijzondere gemeente van uitvoergelden worden, en echter zou men reden hebben zich geluk te wenschen, met den vermeerderd debiet van brood, ook moeten de provincie, 't welk aantemoedigen gewis het doel der wet met de restitutie der belasting bij zoodanige uitvoer moet geweest zijn, dewijl geene andere reden daarvoor is uittedenken. 352



Vrijdag 7 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

Hier nevens heb ik de Permanente Kommissie te adresseren, een missive van de huisverzorgster Theresa Olijve, van Vlissingen in kol. no.4, waarin zij zelve haar gehouden misdadig gedrag, met den aan hare zorgen vertrouwden jongeling Arie Petter, bekend: volgens getui­genis van dien jongeling, is het de huisverzorgster zelve die de eerste stappen tot deze misdaad heeft gedaan; en daar haar kind, dat zich mede in de kolonie bevindt, volgens zeggen van den huisverzorger Ganzinga, en anderen, ook in onegt is geboren, heeft men reden om het gezegde van Arij Petter te geloven; dit dan aangenomen, en zelfs in het tegenovergestelde geval, is zij een voorwerp, dat, volgens het gevoelen van Z.H.Ed.Gest. den Heer 2e Adsessor, en waarmede ik mij ten volle vereenig, uit alle koloniën behoordt te worden verwijdert: ook komt het mij voor te zijn ondoelmatig, dat een huisverzorger en eene huisverzorgster zijn ongehuwde personen, voor al van dien jaren; daar bij komt nog dat volgens getuigenis der kinderen, die niet zeer jong zijn, Ganzinga, nimmer van eene goeden naam omtrent zijne conduite heeft gejouisseerd; zoo dat dezelfde kinderen, geen achting noch ontzag voor hem hebben en derh. is ongeschikt, om een behoorlijke opvoeding aan dezelve te geven, waar om ik dan de eer heb de Perm. Kommissie voortestellen, het daar heen te dirigeren dat meergen. huisverzorgers, zoo spoedig mogelijk door andere worden vervangen, het zij van wegen de sub-kommissie Vlissingen, of andersints.

Bijgevoegd:

Generaal!

In het seker vertrouwen, ik in mijne diep gezonken staat aanspraak op Uwe Excellenties vaderlijk en deelnement hart zal mogen genieten, vat ik vol eerbied en met een verteederd hart de pen op, om Uwe Excel­lenties medelijden over mijn af te spreken, in het geval daar ik mijn door te veel weg voerende genegendheid voor een jongeling, welke thans al mijn minachting verdiend, in bevind. Blozende, ja vol van schaamte beken ik Uwe Excellentie mijne te ver gaande genegentheid. Dezelve was in de beginne eerlijk en oprecht. Niets anders bedoelen­de als een wettig huwelijk vergat ik de staat mijner opvoeding, de rang mijner brave vader, ja vergat mij ijgen zelve. Te laat zag ik mijne dwaling, mijne grofve misstap. Hem toen van caracter en hart leerende kennen, zag ik van hem af. Hij hier niet mede te vreden, zogt disputen en het quam zoo verre, ik in eene buytensporige drift geraakte, hem zijn slegt caracter verwijten, en het geene mijn nog leed doet, hem een paar slagen om het hoofd gaf. Hier over viel hij klagtig aan de wijk­meester en had tevens de laagheid van geest, te zeggen, ik hem had verleijd. Generaal, God weet of zulks ooit in mijne gedagten gekoomen is. Op gisteren quam den onder Directeur onderzoek wegens het geval doen. Verschrikkelijk was ik ontsteld, ziende mijn eer en goede naam geschonden door iemand die mijn eenmaal met een duuren eed had beloofd nimmer van mijn te scheijden. Thans ben ik zoo danig aan de moedeloosheid overgegeven dat mijn het leven een last is en mijn zintsmaal het ogenblik beklaag, ik hem plaats in mijn hart heb gege­ven. Mijn eer, en goede naam, is al mijn rijkdom. Die is thans beno­men. Generaal, ik smeek Uw Excellentie mijn deze misstap te willen vergeven. Ik bekenne mijne schuld. Ag, ik had zeker veel meer jaaren dan hij. Ik beken, ik veel wijzer dan hij had moeten zijn. Mijn naberouw is groot. Hemel tot welk een misstap ben ik gekomen en met welke ondankbaarheid en laagheid word ik thans behandelt. Door niets kan hij mijn eer terug geven als door zijn hand te schenken. Dit wil hij niet doen. Generaal, ik beveel mijn leet, dat buiten dien drukkend was, aan Uwe Excellenties hart. Straft mijn in hemels naam niet voor deze verre gaande misstap. Ik bid Uw Excellentie een oog van medelijden op mijn, en mijn vaderloos en ziekelijk kind neder te slaan en mijn Uwe vaderlij­ke didactie niet te onttrekken.

Mijn en mijn kind, en mijne grieven Uwe Excellentie aan beveelende
ben ik met de hoogste eerbied

Generaal

Uw Excellentie onderdanigste Dienaresse
Therese Olijve

op de vierde colonie den 6 december 1821 59)

Rode Kloosterhuis: Frans Ganzinga (1-3-1765 - 26-10-1825), Geer­truijda Therese Olijve (20-4-1780 - ?), Arie Taselaar Vetter(!) (1805 - 11-7-1825). Ganzinga was schilder en glazenmaker van beroep, weduwnaar. Van Olijve weet Kloosterhuis te vertellen dat ze een aan lager wal geraakte kapiteinsdochter was. Ze had een zoontje genaamd Jean Baptiste Loubriat (geboren 1811) en ze is uit de kolonie vertrok­ken op 2-1-1822. Zowel Ganzinga als Petter bleven op hun plaats en stierven kort achter elkaar.


Ingekomen post invnr 59. Visser stuurt enkele stukken, waaronder een rekening voor zeewier, waarvan het aantal balen wel klopt, maar het aantal ponden niet.



Zaterdag 8 december 1821



Ingekomen post volgens brievenboek invnr 19. post invnr 59. Direkteur W. Visser. Zal zich op de grondheid der klachten van Bosch informeren.


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan W.A. Ockerse:

Frederiksoord den 8 december 1821

Ik heb mijn waarde Heer Ockerse de Heer van Royen opgedragen zich nauwkeurig naar de gelegenheid der Weerribben te informeren. De berekening echter die gemaakt word wegens de onkosten om het zelve in order te brengen zijn zeer foutief. ƒ7- te stellen voor het slechten van 400 roeden uitgeweerd land is ridicuul. ƒ70- zou er beter na leikenen. Dan hier over eens nader.
Ik meende mij reeds met de opinie van kollega van Riemsdijk geconformeerd te hebben wegens de kleding voor de Ommerschans en doe zulks als nog. Fenner heeft eenige kleding stukken doen vervaardigen in de Schans. Ik heb last gegeven daar van monsters aan de Kommissie te zenden, ten einde men oordeele of daar van nuttige partij te trekken is. Hoe meer naar mijn inzien wij de stoffen die wij gebruiken zelf vervaardigen kunnen, hoe beter. 50 Wurttembergsche emigranten kunnen wel geplaatst worden. Zijne Majesteit echter diende ƒ150- jaarlijks per famille te betalen. Aan woningen ontbreekt het ons te minder, daar in de andere week wel eenige huisgezinnen naar de Ommerschans vertrekken zal.
Het plaatsen van bedelaars kan geschieden. Mogt het getal echter groot worden dan dienden wij een weinig op tijd te rekenen, daar in dat geval nog gebouwd zal moeten worden, te meer daar er denkelijk wel meer luijaards van hier naar toe zullen marcheren. Dit euvel schijnt zich in een geometrische proporsie uittebreiden en moet met wortel en tak uitgeroeit worden. Het is onmogelijk welke zonderlin­ge snaken men ons toezend.
Er wonen op zijn best 20 familles in Vriesland. Ik weet waarlijk niet wat Gedep. Staten van dit kwartier willen. Men kan goed zien dat zij weinig wezenlijks te doen hebben.
Bos is een regte schurk. NB zijn vrouw is van gebrek gestor­ven, en hij bekent 7 a 8 guldens wekelijks inkomen gehad te hebben behalve woning en kleding. Zo men met 7 a 8 guldens in de week in ons land van gebrek sterft, heeft men het sterven wel in de zin. Onge­reimde beschuldigingen van dien aard wederleggen zich zelve. Dan hier over eerlang nader.
WEBPAGINA
De Heer Reese is ernstig ziek. Ik vrees voor zijn leven. De Maatschappij zou een zeer braaf man aan hem verliezen.EINDEWEBPAGINA
Ontvang, beneffens de dames onze vriendschappelijke groeten en geloof mij

TT
VdBosch



Woensdag 12 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 12 december 1821

WelEdele Heeren!
Bade (de boekhouder) wiens liederlijk gedrag meermalen de berisping der Kommissie verdiende, heeft het eindelijk zo slecht gemaakt dat wij verplicht gevonden zijn hem weg te jagen. Reese is hier bij ernstig ziek, zo dat wij zeer verlegen zijn om geschikte voorwerpen zal de administratie niet achter uit raken. Mag ik dus wel verzoeken van met de meeste spoed de reeds aangevraagde sergeant van de Linde naar herwaards te expedieren. Ook moet ik in overweging geven of, daar zeker in het voorjaar eene grotere bevolking zich in de Ommerschans bevinden zal, het niet raadzaam is van in tijds naar een geschikt suject om te zien die aldaar het oppertoezicht als adjunct Direkteur kan worden toe betrouwd, deze man aantestellen ten einde hij zich volkomen met de verrichtingen der Maatschappij bekent maakt. Ook dit is om een ander reden noodzakelijk. Drijber is hier ernstig ziek geweest, ik zelf ben zins eenige tijd ongesteld en de Direkteur, wiens stalen gezondheid anders alles schijnt te kunnen verduren, is zins eenige dagen min of meer onpasselijk. De veelvuldige regens, de afwisseling van verhitting, door het veelvuldige lopen van de eene plaats naar de andere, met koude, die dikwerf bij het werk t moeten verlauwen(?) is hiervan de oorzaak, en kan daar de wegen onrijbaar niet wel worden vermeden. Dit alles maakt het belangrijk hier nog iemand te hebben die des noods een van ons doen remplaceren kan. Reeds meermalen meen ik de Kommissie tijdens mijn aanwezen in den Haag over kapitein van Hof onderhouden te hebben als een geschikt voor­werp daar toe en proponeer derhalve hem aan Zijne Majesteit den Koning te vragen. Hij dient thans als kapitein bij het koloniaal depot te Harderwijk. Hij zou dienen te worden aangesteld als adjunct Direkteur van de eerste klasse of ƒ1800 tractement. Ik ken deze man, ik durf voor hem intestaan en hij is ten aanzien van geschiktheid nagenoeg met Visser gelijk te stellen. Half tracte­ment diende men tevens aan de Koning te verzoeken, zo dat hij ons dan ƒ1000 jarelijks kosten zal. Ik had gaarne aan de Kommissie deze uitgave gedurende de winter bespaard, doch wanneer ik deze vergelijk die dan toch voor de winter maanden slechts ƒ500- bedraagd, met de schade die bij een gebrekkig toezicht geleden kan worden, dan staat deze in geene de minste evenredigheid en de keuze kan niet twijfelachtig zijn wat in deze behoort te geschieden.
Onze werkzaamheden gaan thans geregeld voort en ik heb zodanige maatregelen genomen dat eene niet al te strenge vorst zelfs ons geen merkelijke vertragingen opleveren zal. Ik hoop derhalve met primo april zo wel met de oude als de nieuwe kolonien gereed te zijn om te zaijen. Dit jaar heeft zulks tot half july toe moeten geschieden en dit is schadelijk.
Eene Jelling is mij ter plaatse als onderdirekteur aanbevolen. Ik heb hem voor drie maanden op de proef genomen. Ook dit is nodig willen wij in het voorjaar niet van een geschikt persoon in het Doldersumsche verlegen zijn. Met verlangen zie ik te gemoet den uitslag van de informatie wegens van Waardenburg. Het is volstrekt nodig dat wij van deze stof voorraad bezitten. Deze kan dan de post van wijkmeester, waaraan wij gebrek hebben, zo lang waarnemen en zich al mede met den loop der werkzaamheden zonder merkelijk schade aan de Maatschappij bekent maken. Wij ondervin­den het dagelijks hoe zeer haar belangens daar onder lijden wanneer een onder direkteur niet ten volle met de middelen om aan zijne verplichting te voldoen bekent is. Het een en ander aan de overweging der Kommissie aanbevelend heb ik de eer met hoogachting te zijn

UWE DWDienaar
J. van den Bosch

De Heer Reese bevind zich thans te Steenwijk, is reeds viermalen gelaten(?). Doctor Schuurman beschouwd zijne toestand als geenszins buiten gevaar, hij worsteld aan eene longontsteking.
Van Hof heeft meermalen om deze post gevraagd en nu wederom zijn aanzoek vernieuwd. Hij is thans terug gekomen van eene rijs uit Duits­land die ik hem had aangeraden om zich met de Sarische(?) landbouw bekent te maken.


Ingekomen post invnr 59. Visser stuurt de stukken over november en de veranderde verantwoording over april.



Zaterdag 15 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 15 december 1821

WelEdele Heeren!
Den Heer Direkteur heeft mij medegedeelt UL: weledj. dispositien ten aanzien van Terese Olijve. Het is mij vergund ten aanzien deezer vrouw te doen opmerken, dat zij is de dochter van een gewezen ?? kapitein, dat zij reeds voor 5 a 6 jaren een kind gehad heeft, en van haar eerste aankomst alhier wel goede wil, maar tevens weinig geschiktheid voor de haar aanvaarde betrekking aan de dag gelegd heeft. Als nog tracht zij Ganzinge (de huisva­der) te doen vermijden door hem van dronkenschap, brutaliteit en andere slechte hoedanigheden te beschuldigen, waar omtrent echter zij altijd de bewijzen schuldig bleift, hoe zeer ieder uit medelijden dat uit aanmerking van haar vrije toestand voortvloeijde zich beijverde om dit haar gemakkelijk te maken. De onenigheden in dit huisgezin duurden dan ook onafgebroken voort en de kinderen waren wel eens tusschen de huisverzorger en huisverzorgster verdeelt, waar van onafgebroken klitterijen het gevolg waren. Thans treed Ganzinge  op zijn beurt op tegen de mensen die hem zo dikwerf beschuldig­den. Hij bewijst haar door de bekentenis zeker van den jongeling en even zeer door haar eigen toestemming dat zij een der kinderen over welke zij als moeder gesteld is, verleid heeft, dat zij daar toe mondeling gebezigd heeft dat haar in de volste zin die naam van verleidster doen verdienen. Deze jongeling is nog geen 19 jaren oud, zij zeker 30 zo geen meer, althans heeft zij al het voorkomen daar van. De jongeling is van haar afkerig, dat betuigd hij niet alleen maar dit toont zijn geheel gedrag. Hoe is hier om aan een huwelijk te denken dat in geen geval mijnes inziens zou kunnen gesloten worden zonder toestemming van de weesmeesters die het kind hebben uitbesteed. Mag ik hier bij aan de Kommissie herinneren dat zij een bepaling gemaakt heeft dat die gelijke zaken in de kolonie met verweidering naar de Ommerschans zouden gestraft worden. Dat de dochter van Bosch dien ten gevolge naar de Ommerschans verwezen en de dochter van de brave Harmeling zich alleen door de vlucht hier aan heeft onttrokken. Hoe kunnen wij thans zonder ons zelve geheel ongelijk te vinden en in het oog van anderen geheel willekeurig te handelen, een veel grotere fout over het hoofd zien. Wat eindelijk moet er van de kolonie worden indien de huismoeders de bij haar ingedeelde jongelingen straffeloos kunnen debaucheren. Ik heb het mijn plicht geacht UWelEd. deze mijne bedenkingen te moeten mededeelen en acht mij verplicht te advise­ren van deze vrouw terug te zenden naar Vlissingen. Het grieft mij diep zulk een lot over een mijner mede menschen te moeten uitspreken, want warelijk de vrouw word hier door aan de publieke verachting en armoede geheel prijs gegeven. Hare toestand is werkelijk in een hoge mate betreurenswaardig. Dan de bewustheid dat de plichten die ik op mij genomen heb de opoffering mijner bijzondere gevoelens en van het medelijden in dit geval betrekkelijk kinderen, heeft mij doen besluiten, heeft mij de moed gegeven van in deze dat geene te doen wat ik na mijn inzien meende dat mijne plicht van mij vorderde. Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn
UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

P.S. indien zij verkiezen mogt naar de Ommerschans te gaan kan dit wellicht worden toegestaan, echter alleen om haar voor diepere ongelukken te benemen uit hoofde van ons belang. 59)

debaucher = losbandig maken


Ingekomen post invnr 59. Brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

Als mede dat opheden door de Raad van Policie te Steenwijk naar de Ommerschans zijn verwezen, uit kolonie no.1 de kolonist de Haan, om reden hij over een gedeelte van zijne oogst zonder voorkennis van den ond. Direkteur heeft beschikt.


Koncept-Missive aan den Heer Mr G.J. van der Muelen van Maarssenbroek, Raad der stad Utrecht, honorair lid der Maatschappij van Weldadigheid, om informatien wegens den persoon van Mr. B.D.G. Wardenburg te Vinkeveen.

WelEdelGeboren Heer!

De Heer Mr. B.D.G. Wardenburg, tevoren bij het Gouvernement van Berg(?) in het Departement van Bosselen(?) en Wateren geëmployeerd geweest, doch, na den omwenteling aldaar, sedert 1814 inwoner der gemeente Vinkeveen, en aldaar zich met de landbouw gemeend hebbende, en thans, door den verlaagden prijs der granen enzv, daarin geen bestaan meer kunnende vinden, heeft zich bij ons geadresseerd, met verzoek van in de kolonien als onder-direkteur te mogen geplaatst worden, overleggende te dien einde gunstige actacten(?) wegens gedrag en kunde, van den schouw Verdam, en dan raad der gemeente van ???
Dar het nu tot de goede administratie van de kolonien van zeer groot belang is, zich te voorzien van bekwame, zeer brave en werkzame personen tot den gewigtigen post van onder-direkteur, en daar wij overtuigd zijn, zoowel van ZWEGeb. juiste lokale bekendheid met het platteland, vooral in het ?? der ??, als van ZWEGeb welwillendheid ? als honorair lid, om medetewerken tot alles, wat de welvaart der kolonien bevorderen kan; zoo nemen wij de vrijheid, ZWEGeb te verzoeken, ons, desnoods na genomen lokale informatien, eenige nadere inlichting te willen geven, omtrent den persoon, de bekwaamheden, het zedelijk gedrag, de lotgevallen, en de aktuele toestand van gem. Wardenburg. Plus nog dat ze haast hebben. FOTO van brief in map Post uit.



Zondag 16 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 16 december 1821

WelEdele Heeren!
Een der hoofdgebreken onzer inrichting die ik gedurende mijn aanwezen alhier alreeds heb opgemerkt is dat de arbeid in de kolonien niet zodanig geregeld is als dezelve wel konde zijn. Daar uit vloeit voort dat men soms handen te veel heeft, op andere tijden handen te kort komt en tot meer de toevlucht nemen kon. Dat gebrek kan mijnes inziens worden verbeterd door ieder jaar een schema te ontwerpen van de meest noodzakelijke arbeid, die over iedere maand zo veel mogelijk gelijkelijk te verdeelen. Ik heb zo danige begrotingen ontworpen en deze worden thans met het grootste nut gevolgd.
Een tweede gebrek bestaat hier in dat de Direkteur geen onmiddellij­ke invloed genoeg uitoefende op de uitgaven in de kolonie. Het beheer van zaken was inzonderheid in afgelegene kolonien te veel aan de onder direk­teur overgelaten, en niet altijd had zo veel doel en besparing in deze plaats als wel wenschelijk geweest was. Ik heb dit gebrek verholpen door wekelijks een Raad van Administratie te beleggen, waar het nodige zoo wel aan arbeid als aan kost bediscutieerd wordt, en deze maatregel berecht in het oogmerk daar hier door zeer veel naijver tusschen de onderdirekteurs gebleken is.
Een derde gebrek bestond voornamelijk dat niet genoeg gelet werd op de hoegrootheid der geakkordeerde sommen en dus de budjects reeds in de winter was uitgegeven wat tot de zomer had behoren gespaart te worden. In het beginne van het jaar betaalde men nagenoeg alle arbeid der kolonisten op onze gronden om dat men over ruimte van geld beschikken kon en het najaar nagenoeg niets om dat het budject zulks niet toeliet. Ook dat gebrek is verholpen door den arbeid die betaald word meer gelijkmatig over het geheele jaar te verdeelen en de onderdirekteurs te verplichten hunne weke­lijksche begroting ter tafel van de Raad van Administratie te brengen.
Een vierde gebrek bestond daar in dat de onderdirekteurs niet genoegzaam waakten tegen het maken van schulden. Dit verbeleid is gevon­den door de staten van verdienste wekelijks bij den Raad van Administratie op te hangen en dezelve de verplichting op te dragen van daarin te voorzien.
Zullen deze maatregelen echter op de duur aan het oogmerk beant­woorden dan is UL: bekrachtiging daartoe nodig. Dien ten gevolge gebruik ik de vrijheid de contracten daar toe betrekkelijk hier nevens aan Uwe beoorde­ling te onderwerpen. Met verzoek dat dezelve na de vereischte wijzigingen ondergaan te hebben zo spoedig mogelijk mogen worden geakkordeerd.
Het heeft mij tevens nodig geschenen het tijdstip dat de geaccordeer­de sommen of eigenlijk het nieuwe jaar voor de veldarbeid moet aanvangen op de 1te december behoorden bepaald te worden om dat dan alles wel betrekkelijk tot den veldarbeid van het voorgaande jaar beschouwd kan worden afgelopen te zijn, zijnde dat de eenigste periode dat in het geheele jaar dat het oude volkomen is afgedaan en het nieuwe begint. In ieder ander tijdperk lopen de werkzaamheden in malkander zo dat men niet altijd weten kan wat tot het oude en wat tot het nieuwe behoort. Hieruit kunnen misver­standen geboren worden daar men dan een reeds verrichte arbeid die tot het oude jaar behoord, op het nieuwe zou kunnen brengen en op deze wijze een verkwisting bekomen ten nadeele van het volgende buject. Met te meer vertrouwen onderwerp ik de voorgeslagen maatregelen aan UL: beoordeeling daar dezelve op de proef blijken nodig te zijn.
Ik herhaal al mede mijn verzoek om eene spoedige afzending van vlas. Wij hebben slechts voor 14 dagen voorraden en zouden bij invallende vorst verplicht zijn het zelve veel duurder te betalen dan het in den Haag waarschijnlijk geleverd kan worden. Men beklaagt zich hier over dat het laatst gezondene vlas zo slecht gehekeld was. Waar omtrent ik verklaring verzoe­ke.
Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

Bijgevoegd: brief aan W.A. Ockerse:

Amicissime!

Mag ik UE verzoeken neffens gaande concept en tractaat(?) door Stuart in het net te doen schrijven en die vervolgens met de daar bij horende gelijde brief ter kennis van de kollega's te brengen ten einde daar op spoedig besloten word.
Ik heb bedoelt Theodorus Landeman. Zo hij nog niet toegestaan is zal eene demarche bij de Prins nodig worden. Onze jonge lieden werken thans tot 2 uuren in de week, word er nog een ziek dan recht de boel in de war. Reese is nog bij voortduring zeer ziek.
Zo N. Lindeman een geschikt suject is, kan den man op de proef. Ook dit kan met du Moulin geschieden, maar informeert hem van het tracte­ment ƒ5- wekelijks en inwoning. WEBPAGINAZo den boekhouder van den Einde niet beter oppast erlangd de Kommissie binnen agt dagen het voorstel om hem Bade achter na te zenden.EINDEWEBPAGINA?
Onze inwendige inrichtingen gaan thans voortreffelijk, maar de luijaards worden ook weken opgereden. In de nieuwe kolonie word grote progressie gemaakt. Wij hebben daar in dagelijks circa 400 kolonisten aan het werk. De rogge staat voortreffelijk en mest word er gemaakt dat de boeren vragen of wij het van tijd tot tijd mest laten regenen.
Adieu, onze groeten aan de dames.


Visser stuurt enkele nota's en algemene stukken. 59)



Maandag 17 december 1821

Uit het brievenboek:

Direkteur W. Visser. Geeft de verlangde opheldering omtrent het gebeurde met T. Olijve en Arie Taselaar Vetter; zich voort hieromtrent refererende aan het berigt de 2 assessors. Voorts omtrent herplaatsing van Lomeijer c.s. Meldt de desertie van 2 huisgezinnen van Wymbritseradeel, de overbrenging van het 3 naar de Ommerschans en van de teruggebragte T. Bensonides. 19)

Rode Kloosterhuis: Trijntje Benzonides, doopsgezind uit Harlingen, plaatsing via doopsgezinde gemeente aldaar op 10-5-1821 (kolonie I?). In september 1821 gedeserteerd en in december eveneens, daarna naar Ommerschans.



Dinsdag 18 december 1821

Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 18 december 1821

WelEdele Heeren

Neffens gaande brief van Nederlander is mij ter hand gesteld. Ik heb dezelve niet beantwoord, onwetend zijnde of de Kommissie wellicht voornemens zijn moge het kontrakt van Nederlander als van nul en geene waarde te beschou­wen mits de kinderen ver beneden de jaren zijn bij de reglementen der Maatschappij bepaald. Dezelve zijn thans bij twee huisverzorgers ingedeelt. Daarvan word wekelijks voor ieder een gulden betaald, zo dat de Maatschap­pij er geene schade bij leid. Beide zijn welvarende. Mogt de Kommissie goedvinden die in de kolonie te houden dan stel ik voor de Heer Nederlander te informeren dat dezelve gezond zijn.
De landbouwkundige gereedschappen zijn aangekomen. Ik zend hier nevens de rekening van de Heer Fellenberg, groot (pond) 1.525- schwitser­sche livres, ieder van 16 stuivers Holland, beneffens een rekening van de Heer Bagman voor beleden transport onkosten. Ik stel voor de Heer Bagman toetezenden een mandaat ten bedrage dier beide sommen en dezelve van wegens de Kommissie te verzoeken aan de Heer Fellenberg een wissel op Parijs te zenden ten bedrage zijner pretentien. De welvoegelijkheid vordert in deze eene spoedige betaling waarvan ik de vrijheid gebruik eene spoedige afdoening in deze te verzoeken.
Met betuiging van hoogachting heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
J. van den Bosch

Bijgevoegd:

Delft 10 december 1821

WelEdele Heer!

In julij van gepasseerde jaar heb ik na gesloten kontrakt met de Permanente Kommissie der Maatschappij twee kindertjes naar de kolonie Frederiksoord gesonden die ook aldaar aangekomen en toen bij de adjudant onderofficier G: Booij en bij Coenraad Vernouw besteedt zijn geworden.
Ik ben kort daar na op rijs gegaan, en eerst kortelings weder hier te lande gekomen, en door het missen van een brief van de Heer Ameshoff is mij thans niet bekent hoe het die kindertjes thans maken.
Weshalve ik de vrijheid neme, UWE te verzoeken de goedheid te willen hebben mij eens eenig berigt aangaande die twee kindertjes te willen mede delen, zijnde de eene Willem en het meisje Marianne Nederlander genaamt.
Mag ik UWE wel verzoeken mijn brief poste restant te Delft te adresseren, waar mede UWE zeer zal verpligten die de eer heeft met achting te zijn

UWE DWDienaar
P: Nederlander. 59)



Donderdag 20 december 1821

Uit een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

Ter voldoening aan het verlangen der Permanente Kommissie ... aangaande het schrijven van den kolonist Bosch te Ommerschans, heb ik de eer te berigten.
1. Dat opdat de ƒ550-. welke hij gedurende de jaren 1818, 1819 heeft gehadt aan inkomen, zeker de opbrengst zijner tuin en veldvrugten moeten worden gereekend; daar de verdiensten blijkens nevensgaand extrakt uit zijne rekening, zoo veel niet hebben bedragen, terwijl van den verdiensten egter boven de ƒ7 a 8 gulden welke hij volgens zijne eigene bekentenis en blijkens zijn rekening heeft genoten, nog ruim ƒ42 zijn ingehouden, waarmede de landhuur en een gedeelte zijner zestien jarige schuld is voldaan, en waar van hij gedurende 14 weken een gulden per week toelage heeft genoten, zijnde voorts een inkomen aan geld behalve die opbrengt van een of twee koeijen en tuinvrugten meer den voldoende voor een huisgezin voor gebrek te beveiligen.
2. Bij zijn vlugt naar Zwartsluis waren geen zijner kinderen ontslagen, en daarom het geheele huisgezin naar de Ommerschans getransporteert.
3. Dat men hem geen verlof wilde geeven, was zeer natuurlijk door zijn berispelijk gedrag, van zijne aankomstige kolonie.
4. Het besluit der Raad van Policie waar bij zij Bosch naar de Ommerschans heeft verwezen, spreekt van geen bepaalde tijd, daarbij heeft zijn gehouden gedrag in die kolonie hem geen de minste aanspraak om naar en andere te rug te keren, gegeven; de ond. Direkteur hadt hem in de beginne wel eenig opzigt over de spinnerij gegeven, dat egter zeer weinig beteekende, vermits hij daar voor slegts zes stuivers per week genoot, en wel verre dat hij daar voor heeft bedankt, is hem dit, als zijnde zulk een klijn voorregt onwaardig, weder ontnomen.
5. Er zijn geen bijzondere instructien omtrent hem gegeven. Slechts toen hij zich niet ontzag duidelijk te kennen te geven, dat hij wilde ontvlug­ten, zijnde algemeene inst. voor de Ommerschans, in zoo verre die bestaan, tenzij een opzigter stiptelijk agtervolgt.
6. Aangaande de knevelarij welke door den ond. Direkteur zoude zijn gepleegt, en waaromtrent hij zich op geheel Frederiksoord beroept, wordt genoegzaam bewezen te zijn valsch, voor de dikwijls herhaalde algemeene betuiging van dankbaarheid, en tevredenheid dier kolonisten.
7. Dat het schrijven in de kolonie niet verboden is, blijkt genoegzaam uit de menigvuldige brieven welke aan de sub-komm. en door deeze de Perm. Kommissie worden gezonden; aan de Schans wordt het egter niet dan met voorkennis van den onder Direkteur gepermitteerd.
Voor het overige heeft hij bekent de bewuste brief te hebben ge­schreven en verzonden door een vrouw welke op de Schans was geweest, terwijl hij niet ophoudt, van opentlijk te lasteren en te zeggen dat men hem onregt heeft aangedaan enz., blijkens het hier nevensgaande stuk des onderdirekteurs.

Bijgevoegd de brief van Bosch:

Den Wel Edelen Grootachtbaren Here, mijnen Here Den Baron Van Boetse­laar, President Burgemeester der stad Amsterdam Ex: Ex: Ex:
of, bij desselfs absentie aan Zijne Exelentie den Grave van Stierum Com­manderende het Guarnizoen der stad bij de vijzelstraat
beide op de keizers of heren gragt of mede bij deszelfs absentie aan den Presiderend Burgemeester
Amsterdam

Wel Edele Hoog Geboren Here
mijnen Here
Den Baron Van Boetselaar

Met diepen ootmoet, ware hoogachting en hoop op een welwillend harte met liefde tot hulpeloze onderdrukte mishandelde, geregtigheid zo mogelijk te doen wervaren, neem ik mijn toevlugt tot UW Wel Edelachtbare, bidde vergeving dat ik UW Wel Edelachtbare niet kan tituleren na waarde, hebbe naast Godt geen hulpe van iemand ter wereld, ten zij dan onder Gods medewerking van UW Wel Edelachtbare.
Den ondergetekende door UW Wel Edelachtbare, mitsgaders door Zijne Exelentie den Generaal Grave van Stierum, en den Here van Meurs, Vraag excuus wegens het tituleren bij alle: Verzonden van Amsterdam met mijn gezin na Frederiksoord, heb met allen ijver en oppassendheid en braaf gedrag voor Godt en menschen in het jaar 18 met mijn gezin volgens herhaald voorlezen van den Heer Directeur verdiend 550 gl. Hier van heb ik boven het voedsel per week genoten ƒ 2-10, zijnde wij 6: personen en op den 17 december 18 beviel mijn dochter van een zoon die met de lepel moest opgevoed worden. Ons voedsel bestond in 4 pond brood s daags, wekelijks 3½ schepel aardappelen en zo voort, dat wij bestaan konden. Wij waren weken dat wij 12 gl en meer verdienden, daar na in de maand februari kwam mij zoon en dochter ons bezoeken die door harde vorst en hoge sneeuw niet konden retourneren na Harlingen en bleven bij ons 2 maanden. Dog nooit is onze vertering boven 5 gl 10 schoon wij met ons huisgezin tot elf personen was aangegroeid, zo dat onze hoogste vertering een week in alles met de ƒ 2-10 beliep ƒ 8. Doch is dit zo ik meen maar eens geweest met de dood van het kind en voorts wekelijks ƒ 5-:-:5-2-: en ƒ 5 min 2 st: en zovoort in de 2 gl 10, boven dien dit kan men in ons schuld boekjen nazien. En hoewel wij wekelijks zo veel wonnen heb ik nooid enig geld van het ingehou­den geld kunnen bekomen. Door dien men nu onze werkzaamheden zag nam men ons onze werk af en ik moest met mijn gezin met wol spinnen mijn brood winnen. Dat konden wij nog, maar men nam ons dit ook af, en zouw van vlas spinnen moeten leven. Dit was ondoenlijk, reclameerde dus mijn te goed hebbend geld, wijl ons kind reeds door gebrek aan kinderlijk voedsel waar gestorven, heb bij payementen tot omtrent 8 gl ontvangen, B: men leze in de Star N:5 artikel zeven daar vind men door doctor Schuurman het bovengemelde kind was ongezond geboren, is gestorven aan hard voedsel. Het voedsel was aardappels en dikwils droog roggen brood. Het is 15 weken oud geworden. De armoed wierd hoe langer hoe groter. Geen klederen, aardappels zonder zout, droog brood, geen werk, het vlas zo slegt dat het gepretendeerde er niet uit kon gesponnen worden. Word mijne lieve vrouw door het slegte voedsel en van verdriet ziek. Ik schrijf een request om hulpe aan Zijne Ex:, die laat mijn weten dat zulke menschen na Ommerschans in de gevangenis moesten. B: ik had te voeren een request aan den Capt: ingezonden, die had het zelve aan de permanente commissie verzonden, die mij in nood toestond ƒ 1: per week van mijn tegoed, doch door dien wij geen werk hadden, hebbende mij zoon in 6 weken zes st: verdiend, zo waar dezen onderstand onvoldoende. Wij hadden geen brand om ons voedsel te koken, geen oli in de lamp, geen voedsel voor mijn zieke vrouw, die had geen hemd op het lijf, geen kousen aan de benen, zonder vuur tot zij den geest gaf. O God ziet neder op de onschuld.
Hier op volgden het request aan Zijne Ex: een week of 7 voor de dood van mijn lieve vrouw, had verzogt om ontslag van de coloni, alzo de dood van mijn vrouw anders door gebrek zeker waar. Nu liet mijn den Directeur op een avond voor de raad roepen, vraagde of ik een papier wilde tekenen dat ik dan binnen 8 dagen met mijn gezin van de coloni konde vertrekken. Ik konde bij het kaarsligt niet lezen wat het behelsde. Hij las mijn voor dat het waar over mijn verdiende geld. Ik dankte god, dagt ik krijg er dog nooid geen duit van, tekende met vreugd, maar dit waar mijn ongeluk.
Den Directeur ging met deze getekende papieren bij de aangestelde regering tot Steenwijk, liet onze grote verdiensten zien, verklaarde ons voor deboucenten waar aan geen goed te doen was, deed het gerugt lopen dat ik en de mijnen na de Ommer Schans zouwden worden gebragt, zo denk ik om ons tot vlugten te noodsaken, dat egter niet gelukte, alzo geen misdaad hoegenaamd bewust waar.
Bij het begraven van mijn lieve vrouw waar mijn dochter met een kind present, en bij haar retour na haar huis dat meer den een uur gaans waar, zouwde ik en mijn zoon het kind helpen dragen. Passeerden den Directeur op den weg, die ik groeten en hij mijn omtrent een half uur gaans daar na zond mijn den Directeur een sergeant na die ons agterhaalde, en mijn wilde arresteren zeggende dat ik gedrost waar.
Ik was zo verschikt dat ik ging vlugten, hopende op Godes hulpe. Maar helaas. De veren waren aan de politie gewaarschouwd en mijn singale­ment duidelijk uitgedrukt. Wierd tot Zwartsluis geaprentiendeerd. Ik wierd met 2 dienaar der politie te rug gebragt en zat 12 dagen op Frederiksoord in detentie.
Mijn ander kinder en mijn dochter die van de coloni ontslagen was wierden gehaald en allen na Steenwijk getransporteerd.
Op deze manier kwamen wij voor de Heren tot Steenwijk, welke ons verfoeiden, vooringenomen door het rapport van den Directeur, wierden allen gecondemneerd na Ommerschans.
Op deze manier is het verantwoorden van de 550 gl ontdoken en de vrees dat ik alles zouw ontdekken gestild.
Ik waar tot opzigter in de spinzaal geweest over wol en vlas en over de garens en een man die ervaring had dus waarde, vrees groot dat ik tot Amsterdam aan Mijne Heren, of aan de Commissie of aan vermogende Heren van mijn kennis zouwde spreken als aan den Baron Van Palland tot Keppel, of Zijne Excelentie den Minister der Marine Van der Hoop, of aan Mevrouwe Douariere Van Rouwenoord, welke allen beneven den Burgemees­teren van Doesborg mijn persoon als een braaf man kennende, van welke bij mijn vertrek bij UW Wel Edelachtbare enige papieren heb laten zien. Dit mijn ontvallen zijnde heb ik nimmer, gelijk anderen, met verlof na Amsterdam mogen gaan. Anders bestaan er geen reden waarom men mijn dus mishan­deld.
Ons wierd beloofd van de Heren tot Steenwijk, na rato ons gedrag behandeld te zullen worden met ontslag, het zij met 6 weken, 3 maanden of een half jaar, of alles na gedrag. Nu is meer dan een half jaar verlopen zonder enige hoop op redding. Ja men slaat mijn voor om mijn onder Spin­baas te maken alhier, en als dan de bedelaars komen, zouw ik mijn leven onder vloekers, godslasteraars enz: moeten eindegen. Dit verhoede Godt, want dan kom ik hier nooid van daan om het ampti(?). Den Directeur alhier is een braaf man. Hij en de Heer Greven, een Amsterdammer, hebben wij ons leven te danken. Want indien wij volgens hunne instruksies behandeld waren, geen onzer was meer. Men kan zig bij hun na ons gedrag informeren.
Het 2de kind geboren op Frederiksoord is hier volgens bekentenis van den Heer doctor tot Ommen insgelijks aan de gevolgen van slegt voedsel overleden, aan een verzuurde maag. Dit heeft hij in onze presentie aan den Directeur den Heer Fenner bekend.
Nu Mijne Heren, ziet mijn elenden aan, en om den wil van hem die bevolen heeft aan allen die hij in de regering op aarde gesteld heeft, het regt der onderdrukten te handhaven, bid ik, laat of doet onderzoeken na mijn en de mijnen. Of men immer tot Amsterdam of op Frederiksoord of tot Steenwijk ooit enege debougerende door ons zij begaan. Zo ja ontzeg ons alle hulpe. Zo neen is het een pligt die Godt en ik van Mijne Heren vraag - dat den Directeur zegge bij wien wij ooit iets hebben gehaald van belang dat na debougingen kan gelijken. Steenwijk is geen Amsterdam, het dorp Vledder is maar een winkel. Men vrage in welke herberg ik in 2 en 2½ jaar met allen die mijn aangaan 6st heb verteerd of er een winkel is waar wij ooit iets hebben gehaald. Zo dit waar is men straffe ons als lasteraars 7 maal meer.
Godt verhoede dat op de bij mijn zo geliefde en geEerde regering van Amsterdam nimmer toepaslijk zij nog worde Jeremia.22 vers 13 en vervolgens. Indien iemand op Frederiksoord kan gevonden worden die onder ede kan bevestigen ooit iets slegts van mijn of de mijne van ons kan getuigen dat men mijn doe sterven als een lasteraar. Zo veel mijn bekend is zouwde den Onder directeur die ons wekelijks in gewigt en in geld heeft te kort gedaan die willen doen. Geheel Frederiksoord zal uw zeggen dat hij in het gewigt en in te veel schrijven ons alle heeft te kort laten doen door zijn geemploieerde in de winkel. In een week aan mijn ƒ 1-3 en van maandag tot woensdag weder 8st. Hier hielpen geen klagten.
Gij Mijne Heren zult zeggen waarom dan niet aan ons geschreven. Maar al die schreven wierden op de een of ander wijs als schelmen of luiaards geabandonneerd aan de Permanente Commissie. Viel Zijne Exelen­tie in handen broeder van den Directeur.
Mijn eer en goede naam vrezende deed mij op God hopen dat eens redding zouwde geboren worden, en ik hoop dat den tijd bij Godt bepaald van het einde. Mijner kastijding mag een einde hebben, en dit middel door den brenger dezer mag gezegend zijn.
Ik heb van tijd tot tijd aan Zijne Eerwaarde den Here D: ten Dal, Emeritus predicant brieven van mijn ongeluk geschreven, alzo ik meer dan 12 jaren bij hem bekend, zijn boodschapper ben geweest en veel vriendschap van hem heb genoten daar Godt hem voor zal zegenen. Dit kan UW Mijne Heren van de waarheid dezer ook overtuigen. Men kan zig in Amsterdam ook wegens mijn gedrag informeren bij den Heer Zoze, commissaris van het 2e arondissement, gedient hebbende bij een compagnie als mede bij den calichiziermeester Dijkhof of bij den calichizeermeester Koster, gewoont hebbende of nog wonende, het 13 huis over de eenhoornsluis bij welke meer dan 10 jaren als antwoorder in zijn avond oefeningen of met hem bij anderen heb geoefend, of bij de Heer Roseboom, lakenkoper aan de Nieuwe Markt.

Aldus Mijn Heren ben ik met Joseph om mijn ??arigheid en om dat ik tegen mijn geweten niet wilde zondegen van het hof van Potiphar onschuldig in de gevangenis geworpen, daar ik nimmer zonder Gods werkelijke hulp of door middel van Mijne Heren zal uitkomen. Want dromen doet men nog wel maar de uitlegger deugen niet ook kan ik het niet veel te onwaardig zijnde zulk een mate des geests.
Maar mijn ogen zien naast Godt op de Heren die mijn bij mijn vertrek lieten zeggen dat zij bij mishandeling als vaders over ons zouwden denken.
Gods zegen ruste op allen. De Here zegen en behoede uw allen. Hij doe zijn aangezigt over alle ligten en zij uw genadig. De Here verheffe zijn aangezigt over uw alle en zij uw genadig
Amen

UWDWDienaar J. Bosch - thans onschuldig gedeteneerd op Ommerschans. Bid genadig om ontslag van de coloni.

Bijgeschreven in de kantlijn:
Bidde om van de coloni te worden ontslagen. Zal bij verantwoording het bij mijn broeder bewaarde relaas laten zien van alles. 27-10-21

Bijgevoegd op een los papiertje:
Bidde Mijn Heeren, indien men mijn niet kan helpen dat dit papier nimmer het ligt zie om mijn ongeluk niet te verzwaren. Zal dan zien een request door mijn zoon aan Zijn Majesteit te laten presenteren. Het schrijven is verboden, maar dit is bij geluk met deze vriend ontsnapt. 59)

debouceren = afzetten? (klagen?)
drossen = deserteren

Verder bijgevoegd, brief van Fenner aan Visser:

Gisteren den 11 dezer heb ik J: Bosch bij mij doen koomen, Seijl en mijne dogter uit de kaamer verweitert, en mij met hem alleen onderhouden - hij is listig - dus was mijne eerste vraag
Vraag 1)    Ik heb een brief ontfangen van den Opper-Directeur, darin die Heer mij zijnen onwillen bemerken laad, als of ik niet punktlijk mijne plicht waarnam, niets weed in dat ik misdaan heb, of het moeste buiten mijn weeten een of de ander brieve schrij­ven of geschreven hebben en daaromtrend heb ik u in ver­dagt: het is zeer onaangenaam verweitingen van zijne supe­rieuren te bekoomen. Zegd mij hebt gij ook misschien zoo iets gedaan.
Antwoord    O neen, mijn Heer, ik weed dat ik dat niet doen darf en hoe zulde ik dat onderneemen durfen.
V: 2    Gij weed wel en hebt ondervindig darvan, dat ik mij aan het woordje ja of neen weinig stoore, ik gaa op den grond van den zaak - en ieder een doet wel anstonds zijne schuld te bekennen; als niet. Hebt gij het gedaan! dan zegd het, ik schreif anders aan den Direkteur en wil dien Heer verzoeken mij te schreiven waar mijn misbedreif in bestaad, en koomd het zal; dus nu de waarheid gezegd; daarvoor zalt gij mij uit den droom helpen, en beletten buitengewoone maatre­gels in t werk te stellen, om achter de zaak te koomen.
And:    Bosch zweigd een weinig stil zich bedenkende en spreekt - Ja mijn Heer, ik wil het u zeggen, ik heb geschreven naar Amsterdam.
V: 3    Aan wien hebt gij geschreven.
And:    Aan den Heer van Meurs.
V: 4    Wie heefd u den brief bezorgd.
And:    Eene arbeidsvrouw, die hier gewerkt heeft, die heefd mij de brief met naar Amsterdam genoomen.
V: 5    Hoe heefd gij kennis met de vrouw gekregen.
And:    Zij heefd gehoord, dat ik uit Amsterdam was, en daar is zij bij mij gekoomen, en heefd mij beloofd eenen brief met derwaarts te nee­men.
V: 6    En waar hebt gij het papier bekoomen.
And:    Dat heb ik van u ontfangen.
V: 7    Wad zegt gij! van mij, gij hebt tot briefschreiven nooid geen papier van mij ontfangen.
And:    Ja, ik heb wel papier van u ontfangen.
V: 8    Het is waar gij hebt van mij een fel papier ontfangen darvan dat boekje gemaakt is, darin het spinnewerk wekelijks van u en den jongens moest opgeteekend worden.
And:    Ja mijn Heer, dat is ook zoo, nu ik heb het papier noch gehad.
V: 9    Nu dat is zoo, ik ben te vreden, dat gij mij het gezegd hebt, ik ben in de zaak onschuldig, wat mij weten aangaad, maar gij doet niet wel, dat gij mij verdriet aandoet, dat mij doch natuurlijk overkoomen moet, als ik over zulke zaaken verweiten bekoome wegens mijner onacht­zaamheid: ik zie gij bend koud, kom bij de kachel.
And:    Is het mij permiteerd, dan zal ik mij warmen, het vriest mij.
V: 10    Ik hoop niet dat gij iets over mij geschreven hebt, dat mij tot nadeel wezen kan, ten minsten dartoe zijn geene reden, evenwel kan men een mensch ook leugenagtig belasteren, doch daarvoor ziek ik u niet an.
And:    Neen mijn Heer over u heb ik niets geschreven, ik begreip dat wat gij gedaan hebt, hebt gij doen moeten.
V: 11    Nu als gij zoo denkt, dan denkt gij braaf. Zie daar is een stoel zet u bij de kachel, het staan zal u lastig vallen.
And:    Als het veroorloofd is, zal ik dat doen.
V: 12    Maar Bosch gij zuld doch wel zoo voorzigtig zijn niets te schrijven, of het moet waar zijn.
And:    Neen mijn Heer, alles wat ik geschreven heb is waar, en ik heb daropgewerkt, dat mijne zaak direkt voor de P.K. zal koomen.
V: 13    Maar wat zal u dat helpen, zonder beweizen, het is just mijne zaak niet, mij in eene zaak te misschen die mij niet aangaad, ik had voor beter gehouden dat gij u aan den Heer Generaal had adresseerd, en goede woorde gegeven, daar zoude gij beter bij gevaaren zijn.
And:    Dat heb ik gedaan, voor dat ik hier gekoomen ben, maar geen gehoor bekoomen.
V: 14    Maar als gije zaak nu onderzogd zijnde, en niet voor goed bevon­den wordt, dan heefd gij het zelfde te verwagten.
And:    Mijne zaaken zijn zoo zuiver als God de zon aan den hemel scheij­nen laat, en als ik dan hier op niet gehoort worde, dan komd mijne zaak voor den Koning.
V: 15    Wat voor den Koning! ik begreip dat de Koning zich weinig om zulke beuselarijen bemoeijen zal.
And:    Dat moet u niet gelooven, dat het baggetellen zijn, daar is een Heer die heeft het aangenoomen, mijne zaak voor den Koning te brengen, als ik hierop geen gehoor bekoom.
V: 16    Ik moet zeggen, dat gij noch verscheiden Heeren kend, en als die u alle helpen willen, dan kan het niet missen, maar woond die Heer ook in Amsterdam, en ken ik hem ook misschien van naam.
And:    Misschien kend gij hem, maar hij woond niet in Amsterdam, hij woond in Doesborg.
V: 17    A! in Doesborg, daar ken ik noch verscheidene goede menschen, daaromtrend heb ik gewoond, dus kan het wel zijn, dat ik den Heer kenne.
And:    Nu mijn Heer het is de Heer Ketjes, dat is de Heer, die het als alles verlooren is, voor den Koning dacht te brengen, en bezorgen zal, dat ik voor een onpartijdig gericht teregd zal gesteld worden, ik hoef daaromtrend niets meer te schreijven, dat angaande is alles reets bezorgd.
V: 18    Dus hebt gij meer als eenen brief geschreven.
And:    Neen dit heb ik niet van hier gezonden, maar dat heefd mijn zoon, die in Amsterdam woond, van Frederiksoort reets mede genoomen, bij die papieren is het geheele dagverhaal, en bereekening, kortge­zegd alle papieren, die noodig zijn, als ik voor een onpartijdig gericht gevonnist worden zal.
V: 19    Maar gije zoon in Amsterdam, heb ik gehoort, dat hij voor 2 a 3 maanden overleeden is, en kan dus in de zaak niets doen.
And:    Dat is waar, maar zijne vrouw leefd noch, en kan zooveel doen als, evenwel zij heefd niets meer noodig te doen, die papieren zijn lang voor den dood van mijn zoon in handen, daar zij niet zullen uitge­haald worden.
V: 20    Nu dan hebt gij noch meer zulke vrienden, die voor u werken, ik kan mij van zoo vee grooten mannen als vrienden niet beroemen. Woond die Heer die de papieren in handen heefd ook in Amsterdam.
And:    Dat kan ik niet zeggen, zijn naam is mijn onbekent.
V: 21    Maar als gij daar reets die papieren zoo lang leggen gehad heefd, dan verwondert het mij, dat die zaak, niet al lang voor de Koning is.
And:    Dat kan niet geschieden, voor en al dat die zaak, door de P.K. van de hand is geweezen, als dan kan het eerst voor den Koning komen.
V: 22    De zaak van u is mijn zoo duister, dat ik niet weis daruit worden kan, ik mogd dog eigenlijk weeten, wat gij te klagen hebt.
And:    Ik zal het u vertellen, en dan zult gij zien, hoe men mij behandelt heefd - Hierop verhaalt hij de zaak just zoo als die artikels luiden, die door mij toegezonden zijn.
Hij wierd op t laast hij dit verhaal zo driftig, dat hij opstond en zeijde ik ben een oud man, mijne vrouw is door gebrek aan voedzel gestor­ven, mijn lichaam hebben zij zoover gebracht, dat ik maar noch een geraamde ben, en op den rand van het graf staa, maar mijner ziel zal God genaadig weezen, en de waarheid, zoo niet bij mijn leven dan maar mijner dood zal blinken als de zon, en die vervloekte knevelarij van den ond. Direk. zal vroeg of laad aan den dag koomen. Hij begon eindelijk zoo driftig te worden, en zaaken te herhaalen, die minder of meer op de voornoemden artikels neerkoomen, dat ik genoodzaakt wierde hem te zeggen, stil te zijn, ik wilde niets meer van de zaak hooren.
Ik kwam op mijne eerste vrage terug, wegens bezorging van den briefen, en waar het papier van dan gekoomen waar, maar kond niets meer van hem ontwaar worden, en lied hem weder naar zijn kamer brengen.
Eenige uuren darna schiet mij ten binnen, dat ik meerder van de Heer Ketje te Doesborg weten moeste, nam dus de sleutels en ging bij hem in de kamer, vragende hem of hem ook zijn behoorig eten, trinken en slaapstee bezorgd wierde, bij dezer gelegendheid zegde ik tot hem dat ik in Doesberg een goeden vriend gehad hadde, dat een officier geweest was, en daar hadde ik lange niets van gehoort, of dat misschien de Heer mogd zijn, die zijne zaak bezorgen zulde.
And:    Mijn Heer van die Ketjes zijn verscheidene, maar ik ken hem eigenlijk niet, mijne andere vrienden hebben dezen Heer verzogd en hij heefd het angenomen om te doen.
Maar Mijn Heer! naar die tijd dat ik bij u geweest bin, en weder hier gekoomen, is mij een licht opgegaan en begreip dat ik onnozel gedaan heb, met u zoveel over mijne zaak te spreken, ik gevoel hoe de zaak zit, gij bend een bediente van der Maadschappij, en hebt reets geweeten dat ik een brief geschreven heb, ook misschien alles wad dar instaad, en dus gij wildet meerder van mij weeten, maar God dank alles wad ik gezegd heb kund gij overschreiven, ik heb geen kwaad gezegd, en alles wad ik gezegd en geschreven hebbe, zal ik voor een ieder zichter herhaalen, en bewijzen.
Ik wilde zulks hem uit het hoofd spreken maar daar was niets an te doen, en verlied dus de kaamer.

Met verschuldigde eerbied heb ik de eer te zijn

UWelEd DWDienaar
ond: Direk: Fenner

Tenslotte bijgevoegd een overzicht van de inkomsten en uitgaven van Bosch.



Vrijdag 21 december 1821

Visser herhaalt een verzoek om voor ƒ3500,- mandaten te mogen ontvan­gen. 59)



Zaterdag 22 december 1821

Visser bevestigt de ontvangst van mandaten. 59)


Maandag 24 december 1821

Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie:

Frederiksoord den 24 december 1821

Amicissime

Zo het nodig geoordeelt word van locaal te veranderen conformeer ik mij deswegens gaarne met mijne medeleden. Alleen meen ik in consideratie te moeten geven of het niet verkieselijk zijn zal voor eerst een locaal te huuren, al is het dan ook wat duur. Daar in zal dan bij eene volgende vergadering een motief te meer gelegen zijn om tot het kopen van een comvertabel locaal overtegaan, te meer hoop daar ik mij vleije dat tegen dien tijd het gouverne­ment schikkingen zal beraamd hebben die meer uitbreiding aan onze onder­neming staan te geven of althans tegemoet doen zien. Mogt intuschen mijne medeleden van een andere opinie zijn dan confermeer ik mij ook hier mede daar deze in staat tot de koop van een huis. Als een voordeel zou ik het beschouwen zo het aan het water geplaatst en desnoods voor een gedeelte tot een magazijn gebruikt kon worden, omdat bij een verdere uitbreiding onzer onderneming noodzakelijk worden kan. Zo men tot de koop mogt besluiten meen ik echter dat het nodig zijn zal de toestemming van de Prins te vragen.
Ten aanzien van van Waardenburg zal men wellicht nog enige informatie bij het medelid van Nes kunnen inwinnen in wiens buurt ik geloof dat hij gedomicilieerd geweest is.
Zo even krijg ik tijding dat er 20 balen vlas voor ons te Meppel liggen. Hoe die er komen en door wie dezelve gezonden zijn, daar van weten wij niets. Dezelve moeten met wagens gehaald worden door een impractikabele weg dat veel moeite en kosten veroorzaakt. Deze kwantiteit bedraagd op verre na niet wat er is aangevraagd. Wat ik u bidden mag, bespoedig toch de afzending van het overige. Alle dagen hebben wij vorst te wachten en zonder vlas vind ik mij in een zeer onaangename positie. Nauwelijks heb ik het schulden maken er uit of ik zal het wederom, zo er gebrek aan vlas bij vriezend weer plaats heeft, oogluikend moeten toestaan.
Als iemand voorsteld een gekkenhuis voor de kolonie te bouwen dan kan men aan B.G. van Kollendam daar in een plaatsje accorderen. Nog geen milloen gulden kan een instituut tot stand gebragt worden zo als hij voor­steld. Waarlijk zulke brieven zijn het port niet waard.
Zo de Koning Lindeman heeft toegestaan kan Hof gerustelijk aange­vraagd worden daar de Koning besloten heeft het verlof op half tractement zoveel mogelijk te en courageren. Onze positie is van dien aard dat wij volstrekt iemand hebben moeten in staat om de hoofd directie te voeren aan de Ommerschans en des noods een Directeur te remplaceren. Ziekte en duizend andere omstandigheden kunnen dit noodzakelijk maken.
Zo er goede informatien van Staalman inkomen zal die man hier welkom zijn. Wij hebben groot gebrek aan bekwame boekhouders. Meer als een verdiende weggezonden te worden zo wij slechts stof hadden om hun te vervangen. Hier van bewust groeit dit tot achteloosheid aan, dat in een land van goede policie niet kan worden geduld.
Treijntje Bensonides (op verzoek harer uitbesteders en met consent van de Permanente Kommis­sie in de Ommerschans geplaatst) die niemand ooit tot eenige arbeid heeft kunnen brengen en de gewoonte had van voor gek te spelen is thans van hare kwaal genezen. Na Fenner al de middelen van zijn vinding rijke geest vruchteloos had uitgeklaard om haar tot de arbeid te brengen, heeft hij haar eindelijk een solo laten dansen om het muziek van de sweep, die Seyl meesterlijk speelt daar hij t leven koetsier geweest is van Koning Lodewijk, met dat gelukkig gevolg dat thans niemand beter spint als Trijntje Bensonides. Wie had zulk een magtig geneesmiddel in een sweep durven vermoeden. Waarlijk indien men alle gekken onder deze kuur brengen kon wat zou dat middel nuttig worden. Onze vriend Serrurier had dit ook wel nodig, dan hier over wel eens nader.
De brief van Amsterdam N 55/12 zal ik opzoeken. Zo dan onder mij berust gaat hij met de volgende post.
Gelieft beneffens de dames onze complimenten aan te nemen en geloof mij

TT
Van den Bosch 59)


Ingekomen post invnr 59. Visser stuurt enkele stukken en verantwoordingen.



Dinsdag 25 december 1821

Ingekomen post invnr 59. Visser stelt een wijziging voor van de plaats van nog te bouwen huizen. Deze zouden meer bij kolonies 4 en 6 moeten komen, in plaats van kolonie 7.



Woensdag 26 december 1821

Ingekomen post invnr 59. Visser stelt voor om Trijntje de Vries uit Koog aan de Zaan voor ƒ1,- in te de­len bij een familie.


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan de Permanente Commissie over het koloniale onderwijs. transcriptie:




Zondag 30 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Uit een brief van directeur Visser aan de Permanente Commissie:

Voorts ontvangt de Permanente berigt, dat de beide vrouwen van de grietenij Wymbritseradeel, uit kolonie N 6 weggelopen, onder geleide van policie dienaren te Ommerschans zijn aangekomen; als mede dat de wees Kornelis de Jong van Dordt, ingedeelt bij de huisverzorger Hulst in kolonie N 3, wegens het ontvreemden van eenige zakdoeken uit eene winkel te Steenwijk, is geaprehendeerd, en naar Zwolle gezonden. 59)



Maandag 31 december 1821


Ingekomen post invnr 59. Brief van Johannes vd Bosch aan W.A. Ockerse:

Frederiksoord den 31 december 1821

Amicissime!

Hier nevens een brief van de Heer van Assen met een gift van ƒ100- waar­van hij geene mentie verkiest gemaakt te hebben.
(Ameshof moet ook nog eene gift van 100 ducaten ontvangen hebben, is daar van al iets bekend.)
Uit de brief van van Assen die ik terug verzoek zal het u blijken dat Tiedeman onze partij niet is. Vraagt het de collega's of hij voor ons tijd­schrift ­niet een geschikt helper zijn zou. Dan hij verlangd zeker voor ieder vel eene billijke renumeratie. Gelieft dat te zamen te overleggen en mij het gevoelen te bedeelen. Ik kan op den duur niet zo veel blijven leveren als ik gewoon ben en dus zal deze gaping moeten worden aangevult.
Van de beloofde door Stuart gekopieerde papieren heb ik noch geen lellen(?) gezien. Dat van der Heij die dus ook niet op zijn tijd ontvangen zal is wel natuurlijk. Het verzenden met scheepsgelegenheid is ten uiterste langwij­lig en onzeker. Er vaart slechts een schipper de week.
Ontvang beneffens de dames onze hartelijke groeten en geloof mij

TT
VdBosch

P.S. Vooral verzoeken de brief van van Assen spoedig terug. Ik moet die beantwoorden. Hoe zit het met Lindeman. Riemsdijk is ernstig ziek, zo doende schiet ik er eindelijk alleen noch over. Ook bij mij zijn er verscheidene ongesteld. 59)

Geen brief van Van Assen gevonden.

Dec 31 Vledder, geboorteakte, 31 december 1821, aktenr. 45
Kind: Lukas Vergeer, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 31-12-1821, zoon van Sint Vergeer, beroep: arbeider; oud: 22 jaren, en Geertrui Bodestaf, oud: 22 jaren.