Naar het overzicht
van de POST







De POST van APRIL 1819

Donderdag 1 april 1819

Brief van P.J. Ameshoff aan de Permanente Com­missie:

Amsterdam 1 april 1819

Van ter zijde heb ik vernomen, dat door tusschenkomst van het Gouvernement, een voorstel geprojecteerd wordt, om het Aalmoe­zeniers Weeshuis hier ter stede, te ontlasten door alumni aan onze Maatschappij over te doen. Het komt hier voornamelijk aan op de welwillendheid der Regenten om de wijze van het kontrakt ten meeste voordeelen der Maatschappij te regelen; ook is het van belang dat geene andere schikkingen tot stand komen dan die hunne goedkeuring wegdragen, voor zoo veel zulks bestaan­baar is. De overweging van dit een en ander doet mij de vrij­heid nemen de P. Kommissie te verzoeken om zoodra er eenig project dienaangaande bekend worde, of werkelijk eene uitnood­iging ter onderhandeling worden gedaan, mij als bekend menende te zijn met den geest en de gezindheid van Regenten, daarvan wel mede deeling te willen doen, ten einde ik in staat zij, het belangrijk oogmerk, als de gelegenheid zich daartoe aan­bied, naar vermogen te helpen bevorderen.
Het Aalmoezeniers Weeshuis wordt door den stad met drie, en door den het Gouvernement met ééne ton gesubsidieerd, derhalve kan het zelve over eene vierde der tegenwoordige alumni, zijnde een aantal van 200 en wel vondelingen en verla­tene kinderen naar welgevallenheid beschikken.
Ik denk dat de Regenten genegen zullen zijn, wel 3/4 meisjes van 12 tot 18 jaren daaronder te betrekken, om dat zij de jongens het beste kunnen te werk stellen. Ik zou evenwel van gedachten zijn dat de kinderen door de Regenten aangebo­den, vooraf aan onze goedkeuring behooren te worden onderwor­pen. Wijders heb ik de eer UWE eventueel in consideratie te geven:
Of niet de Maatschappij voor de uitrusting zou behooren te zorgen, volgens overeenkomst, naderhand door Regenten te vergoeden?
Om de kinderen bij kleine massas te doen overzenden, en die genen welke niet dadelijk geplaatst kunnen worden, in het huis te laten blijven en aldaar te laten voeden, als zijn zij werkelijk reeds overgenomen.
Om het transport te doen geschieden, nadat vooraf vol­doende maatregelen van politie, door of met overleg van Regenten zijn beraamd geworden tot voorkoming van alle wanor­der.
En of niet de kinderen bij overzending genummerd behooren te worden, met alle die acten van den Burgerijken Stand, of wat daaraan suppleren kan, als ook welke hunne afkoomst blijkt. Ook daarom noodig, als kunnende zij, door ouders of voorstan­ders in tijd en wijle gereclameerd worden. Tevens zou men naar gelang der afzending, verdacht behooren te zijn, om de kinde­ren, welke het huis verlaten, van de registers te roijeren en op die van de Maatschappij over te dragen.
Of niet de kinderen, zoo dadelijk bij de afzending moeten aangemerkt worden voor rekening te zijn van de Maatschappij en tot de Maatschappij te behoren.
Of men eindelijk niet telkens drie maanden over de pen­ningen zou moeten beschikken, het aan Regenten overlatende, om zelven de subsidiëere van het Gouvernement te reclameren.
Ik draag de Permanente Kommissie speciaal deze jounter(?) voor, om dat ik meen vernomen te hebben dat dezelve met den geest van Regenten instemmen en zij op die grondslagen wel in onderhandeling zouden willen treden, kunnende de Permanente Kommissie naar bevinding, casu gus, daar op acht geven.

Bijgevoegd is een rekening van wat Ameshoff naar de kolonie gezonden heeft. Genoemd worden 560 lasten straatvuil, 10 vaten schoorsteen­roet, 19 vaten visgrom (=ingewanden) en 5 vaten bloed.  1403 + 51)








Zaterdag 3 april 1819


Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie:

"Brief van den Heer Ameshoff. Verzoekt mededeling van onze maatregelen, in ha??? wij die bewerkstelligen, omtrent de vondelingen uit het Aalmoezeniershuis. Te antwoorden dat de voorstellen daar omtrent te doen, aan de Komm. van Weld. en tijdig zullen worden bekend gemaakt." 38)

Uit de ingekomen post:

Brief ontvangen van J.D. Lawaetz van 30 maart, waarin hij het honorair lidmaatschap accep­teert. 51)


Apr 03 Vledder, geboorteakte, 4 april 1819, aktenr. 4
Kind: Jesais Jacob Frederiks Hoosien, geboren te Frederiksoord (Vledder) op 03-04-1819, zoon van Jacob David Hoosien, beroep: arbeider; oud: 43 jaren, en Judikje Jesaaijes, oud: 37 jaren.




Woensdag 7 april 1819


Uit het brievenboek:

Besluiten der Per. Kommissie. Een voorstel tot het doen eener negotiatie van ƒ 80.000- onder verband van Westerbeeksloot en dit te brengen te goed- of afkeuring van de leden der Kommis­sie van Weld.

Een voorstel tot het opnemen van onderhandelingen
a. met den Min. van Binnenl. Zaken, tot het aannemen van vondelingen in de kolonie.
b. met den Min. van Marine over het aannemen van invaliden tot opzieners enz. in de kolonie van bedelaars. 18)



Uit de Staatscourant:

's Gravenhage, den 7 april.

De Permanente Commissie van Weldadig­heid acht het noodig, alle schouten en leden der plaatselijke besturen, vooral ten platten landen, op het dringend­ste te verzoeken, om voortaan geene personen of huisgezinnen, eigener gezag, en zonder hare voorkennis en consent, naar de kolonie van Frederiks-oord op te zenden, dewijl de directeur, ingevolge haar besluit, niemand der zoodanigen in de kolonien opnemen, maar allen onverwijld naar de plaats hunner woning terug zenden zal.
De Permanente Commissie
P. van Hemert, secretaris sc 8.4.19



Vrijdag 9 april 1819

Brief van Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie:

Frederiksoord den 9 april 1819

Ik heb de eer aan de Permanente Kommissie de receptie harer missive van den 3 dezer no. 10 en 14 en daarbij zijnde mandaat no. 64 ad ƒ 500- te accuseren.
Door 3 wissels op Dheer Bagman ieder groot ƒ 250- inge­volge autorisatie afgegeven, en bovengenoemde mandaat zijn mijne financien wel eeniger maate verbeterd, maar echter niet in dien staat gebragt, dat ik zonder onmiddelijk tegemoetko­ming, de dagelijksche uitgaven voor een korte tijd zelf kan gaande houden.
Uit mijnen ingezonden verantwoording zal de Kommissie gezien hebben hoe buitengewoon de dagelijksche uitgaven ver­meerdert zijn en welken aanzienlijke pretentie zelfs bij de achterstand hebben moeten gebragt worden.
Half meij zal, hoop ik, het zaad in de grond zijn, de paarden voor een gedeelte wederom kunnen verkogt, en de uitgaven zelfs - wanneer er buiten de kolonie mag gewerkt worden - beneden de gewone kunnen gebragt worden.
De werkzaamheden gaan ijverig voort. Men is dagelijks met eggen, mestrijden en zaaijen bezig. Het schone weder begun­stigt zeer de onderneemingen, en bedrieg ik mij in mijne verwagtingen niet, dan zou het volgend nummer der Star kunnen melden, dat er op ons heidevelden schone stukken met veelbelo­vende haver staan.
Deze hoop wordt echter niet gemakkelijk verkregen: er vallen zeer grote zwarigheden te overwinnen, en zeer zwaren arbeid te verrigten; nog het een nog het ander schrikt onze brave kolo­nisten af. De goede wil is bijna alge­meen, maar de geschikt­heid meer bepaald.
Het werk vordert steeds een nauwkeurig toezigt, daar den onderdirecteur thans onpasselijk is, zijn mijne werkzaamheden hier door nog ver­meerdert.

Ik heb van den onderopziener Jansen veel dienst. Andere zijn naar hun vermo­gen behulpzaam; zo dat ik hoop steeds gunstige berigten ten aanzien onzer werkzaamhe­den te kunnen meededeelen.
Ik zal daarna aan de Kommissie doen kennen de kolonisten, welke zich het meest hebben onderschei­den.

Het ondankbare en zich steeds slegt gedragende huisgezin uit Amersfoort heeft mij verzogt de kolonie te mogen verlaten, voorgevende bij hen te plaatse meer geld te kunnen verdienen; maar inderdaad uit geene andere motief dan zucht naar hun vorig luij bedelend leven.
Zonder hemd kwam deze famille die, zoals uit alle mijne rap­porten blijkt, hier als vagebonden aan, en onderscheiden zich reeds in den beginne door den verre gaanste onbescheidenheid.
Terwijl ik niet kon beletten zijn zelfs binnen de kolonies somtijds den vreemdeling een aalmoes afvroegen, dan waartoe de ondeugden van deze famille opgesomt. Den 2 assessor kent dezelve even zo goed als ik.
Tot het algemeen welzijn, en te voorbeeld voor andere ware het te wenschen zij in een werkhuis op zodanige plaats konden opgeno­men worden. Waar men meerdere en strenger middelen te hunner teregtbrenging zou kunnen aanwenden.
Ook het huisgezin van Rigagneau veroorzaakt mij zeer veele onaangenaamheden en voldoet thans in geene deelen meer aan hunne verplichtingen, vooral ten aanzien der bij hen inwonende kinderen. De aanhoudende dronkenschap van vrouw Rigagneau heeft mij gedwongen voor het eerst strenge maatrege­len ten aanzien van volwasschen kolonisten te gebruiken.
Ik heb haar na een aller slegts gedrag, en nutteloze herhaalde aanmaningen tot beterschap voor 24 uur bij sergeant Coster doen logeeren. Thans weigerd zij dit logies te verlaten, ten zij men haar veroorlooft de kolonie te verlaten.
Ik heb ge­meend aan haar verlangen te moeten voldoen, tot ik hier in de decisie der Kommissie zou hebben vernomen.
Rigag­neau is van een goed gedrag, maar voor alle arbeid ten eenen­maale onge­schikt, en bijkans, altijd te leed. Volgens zijne eigene verklaring is hij altijd ziekelijk geweest en zelfs aan een kant geheel lam.
Deeze famille was toch waarlijk wel een der ongeschikste welke voor de kolonie kon gevonden worden. Het zal mij zeer aange­naam zijn, de besluiten der Kommissie voor beide familles te mogen ontvangen.
De Switzer­sche famille gedraagt zich - tot dusverre - zeer ijverig en goed. In haast. 51)

Hier zien we hoe kolonist Jansen de status van onderopziener voert.



Brief van de Permanente Commissie aan onbekend:

'S Hage den 9 april 1819

WelEdGeb. Heer en Vriend!

Uwe missieve ter kennis gebragt zijnde van de Permanente Kommissie, is dezelve een onderwerp onzer overweging geweest, en zij heeft gemeend, hoe zeer volkomen regt doende aan het gewigt der gemaakte aan­merkingen, niet te min de volgende tegenbe­denkingen te moeten maken, die UWelEd­Gestr aan de eene kant zullen overtuigen van de noodzakelijkheid der voorgesteld maatre­gels en van de andere kant verzekeren dat de zwarighe­den door eene omzichtige han­delwijze veelal uit den weg kunnen geruimd worden.
Met betrekking tot het eerste moeten wij aanmerken, dat zal de publieke geest niet verslappen in hare gunstige stemming ten onzen behoeve de uitwerking van het stelsel van kolonisatie meer en meer zigtbaar wor­den moet; de voor ons nog meer gevaarlijke tegenbedenking is deze: dat een ontwerp van dezen aard deszelfs uitvoering te langzaam werkt om al het bedoelde nut te stichten en wij moeten dit stokpaardje van onze tegen­partij niet voeden, integendeel, wij behooren gegronde hoop en vooruitzigt op eene spoe­dige uitbreiding te geven of wij lopen gevaar van het grootste gedeelte onzer leden te verliezen. Eene zodanige uitbreiding is te­vens noodzakelijk, zullen wij de voordeelige gelegenheid, die ons van wege het gouverne­ment aangeboden wordt, aangrijpen, en onze jaarlijksche inkomsten tot een aanzienlijk montant doen stijgen, door een bepaald getal vondelingen en gegageerde militairen in de kolonie optenemen. De ontwerpen, daartoe betrekkelijk, zullen UWelEdGestr. eerdaags worden toegezonden. Deze onderhandelin­gen staan op den beste voet; onze prelimi­nairen dien aangaan­de zijn gaaf aangeno­men, en vorderen alleen de bekrachtiging der Kommis­sie van Weldadigheid.
Wat de aanmerking betreft dat het koren eerst te veld staat, en wij, nog den geheele afloop der zaak niet kennende, niet wel eene juiste rekening wegens de kosten maken kunnen. Dit is zeker een wapen, dat wij voor­alsnog onzer tegenpartij niet kunnen ontne­men; dan zullen zij niet altijd echter deze of gene gezochte zwarigheid zich verschuilen, zullen zij niet altijd zeggen kunnen: "Ja, één jaar bewijst niets, er kunnen misgewassen plaats hebben, en hoe dan?"
Het groote vraagstuk heeft, na ons in­zien, hiervan bestaan: Kan men met behoefti­gen eene toerijkende hoeveelheid grond be­bouwen voor hun bestaan, en zoo ja, wat zijn de kosten daarvan? En dit, meenden wij, is nu volledig beslist. Hoe veel grond er nodig is om een huisgezin te onderhouden weet men overal, en op honderde plaatsen bij bevin­ding, wat een morgen wel toegemaakte hei­degrond, bij een gewoon saisoen opbrengen kan. Wij menen derhalve (hoezeer wij met UWelEdGestr den nadeligen indruk, die der­gelijke bedenkingen op het publiek maken, erkennen) dat dit echter ons niet moet terug­houden op den weg, tot dusverre met vrucht bewandeld.
Ten aanzien van de zwarigheden in het verkrijgen der noodige garantie, men wij te moeten aanmerken, dat deze voorzigte han­delwijze in deze ons voor teleurstelling be­hoeden kan, Wij moeten het meer doen voor­komen als een middel waarvan de gemeente besturen, des verkiezende, gebruik kunnen maken, dan wel als door ons voorgesteld. Reeds hebben wij de verzekering van eenige bekomen, dat zij genegen zijn om met ons op de voorgestelde voet te onderhandelen en de goede uitslag zal gewis anderen daartoe aanmoedigen; voor het aanstaande jaar zul­len wij dan een goeden grond gelegd heb­ben, op welken wij kunnen voortarbeiden, en wij zullen succesievelijk de zwarigheden be­strijden kunnen, die verders in het aan­staan­de jaar, bij een uitbreiding op een groter schaal, ons opnieuw ten aanzien van tijd en geld zouden kunnen belemmeren, en die moeijelijker te overkomen zullen zijn, naar mate dezelve meer verenigd bestreden wor­den moeten. Het is ons oogmerk, zoo min mogelijk aan het toeval overtelaten, van gee­ne garantie te spreken, waar wij niet op soli­de gronden verwachten kunnen, dat deze verleend zal worden, en geene lening te ope­nen, zoo wij niet nagenoeg vooraf zeker zijn, dat dezelve aan het oogmerk beantwoorden zal.
Deze voorzorgen, durven wij vertrouwen, zullen alle tegenbedenkin­gen doen ophou­den, en UWelEdGestr met ons overtuigen, dat van den genomen maatregel, mits deze voorwaarde stiptelijk in het oog gehouden worde, een goede uitslag te verwachten is.
Wij menen ons enigermate te mogen vleijen, dat het Koninklijk Huis in de geprojek­teerde belening deelen zal; en hoopen dit ook van onze medeleden, en eenige Honoraire Leden en begunstigers. De goed uitslag der eerste negociatie is inzonderheid van veel belang, en wij hebben daartoe die op Wester­beeksloot uitgekozen. Is het UWelEdGestr mogelijk ook in uwen vriendenkring daartoe eeniger medestanders te vinden, dan zal ons zulks dubbel aangenaam zijn. 960)



Zaterdag 10 april 1819

Uit een brief van Ameshoff aan de Permanente Commissie:

Amsterdam 10 april 1819

De Heeren Johannes Kluppel en Boas zijn zeer gevoelig dat alle de namen der benoemde Honoraire Leden in de couranten ONDERSTREPINGgepronktEINDEONDERSTREPING hebben, doch hun beiden zijn overgeslagen. Konde hierin niet voorzien worden? Zij zijn zeer ijverige lieden en hebben veel invloed, in dit geval vergunt UWE mij voorze­ker aanteraden de datum der benoeming bij de plaatsing in de courant bij te voegen. 51)

Uit de besluitenlijst van de Permanente Commissie:
WEBPAGINA BESLUITEN
(afschrift zonder datum) 960)




Maandag 12 april 1819

Notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie invnr 38.

"Brief van den Direkteur, accuserend de recep­tie van een mandaat van ƒ 500, en

over Metz en Rigagneau. transcriptie bij Metz en transcriptie bij Rigagneau.


Rigagneau was op voorspraak van Ameshoff in de kolonie geplaatst.

"Besloten, dat de verdiensten van alle kinderen, die in de kolonie worden ingedeeld, voortaan s'wekelijks ten volle zullen worden uitbetaald aan de huisgezinnen, bij welke zij zijn ingedeeld: uitgezonderd echter het kind, onlangs bij de Kruif ingedeeld, waarvoor wekelijks een gulden betaald wordt."
N.B. Het kind bij De Kruif is afkomstig van Bransma.

"Subkommissie Leeuwarden (van 5 april) proponeert eenen Johan­nes Gunther tot spinbaas en opzichter der weverijen, als bij uitnemendheid in die vakken ervaren tot opzigter en leermees­ter bij de fabricage in de kolonie. Besloten aan die subkom­missie te proponeeren of die man genegen zoude zijn naar Frederiksoord te vertrekken, en aldaar 6 weken lang op de proef te arbeiden, op zeven gulden per week: zullende dan, zoo hij voldoet, nadere engagement met hem gemaakt worden."

"Gelezen en geapprobeerd de brief aan de douariere Prinses Louisa, ter kennisgeving van de plaatsing van haren protegé, J. Baij."

De subcommissie van Zaandam is aangeschreven over een vervan­ger voor Weender. 38)


Uitgaande post invnr 960. Brief van de Permanente Commissie aan de subcommissie Amers­foort over Metz. transcriptie:




Dinsdag 13 april 1819

Uit een brief van D.S. Boas aan de Permanente Commissie over het niet openbaar maken van zijn honorair lidmaatschap:

Amsterdam 13 april 1819

Niet dat ik positief daarop eenigen prijs stel. De benoeming waardig gekeurd te zijn, is mij reeds voldoende. Maar in het negatieve, bij uitzondering, zit iets onmoemlijk bitters, en hetzelve herinnert mij de bekende anecdote, dat Frederik de Grote eenen officier ter zijner straffe, tot generaal verheven heeft, met verbod echter van alle openbaring daarvan. 51)



Woensdag 14 april 1819

Uit de minuten van verzonden brieven van de Permanente Commis­sie:

Een brief verzonden aan prinses Louize omtrent de opneming van het Zwiterse huisgezin Guillaume Bay. Geschreven in het Frans. 352)




Uit de Staatscourant:

Rotterdam, den 14 april.

De Sub Commissie der maatschappij van Weldadigheid, in deze stad, heeft van een' der door dezelve naar Frederiks-oord gezon­den kolonisten een brief ontvangen, van den 11den dezer, waarin hij zijne dankbaarheid en zijne tevredenheid over zijn tegenwoordig lot, met zijn huisgezin van acht kinderen, betuigt, en verder meldt, dat het met tuin- en akkerbouw zeer voorspoedig in de kolonie gaat; reeds waren drie honderd roeden van zijn bouwland met haver bezaaid; alle de gronden der kolonie liggen geploegd, en men was druk bezig met het bemesten en bezaai­jen derzelven. Door de directie was aan elke kolonist een hoeveelheid tuinzaad van ver­schillenden aard uitgedeeld, alsmede eenig bloemzaad, ter verfraaijing hunner tuinen. De rogge, die verleden herfst op het heideveld gezaaid was, wordt reeds aan de paarden gevoerd en is bijna een voet lang, terwijl op geen der omliggende landen buiten de kolo­nie de rogge zoo voorspoedig staat als op dezen hei-grond. Men is begonnen, met we­derom eenige nieuwe schuren te bouwen. (Rotter­damsche Courant) sc 16.4.19



Donderdag 15 april 1819

Brief van Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie:

Frederiksoord den 15 april 1819

Ik heb de eer aan de Permanente Kommissie hierbij in te zen­den.

1. de maand staat over maart.
2. de staat der menage van 5 tot 11 april.
3. de staat van voeding en verdienste.
4. de staat van verdiend spinloon, mede over de afgelopen week
en 5. twee stuks kwitanties, tot de verantwoording der voor­gaande maand behorende.

Door veele bezigheden is de opmaking van den maand staat vertraagd geworden. Daar ik geene gedrukten heb ontvangen is het wellicht de intentie der Kommissie deze staat, die ook slegts eene recapitulatie der week staten is, achter wegen blijven.
De staat der menage zal met weinig uitzonderingen aan de vroeger ingezonden gelijk zijn.
Burks kan slegts voor ƒ 1-8-. gebragt worden, dewijl hij verzogt eigen menage te mogen maken, kunnende de levensmidde­len elders tot minder prijs dan in de kolonien bekomen. Ik heb hem zulks, tot hier op de decisie der Kommissie zal zijn ingekomen geaccordeert, eendels wijl ik vast stellen: eene kleine proefneeming hem het best van zijne verkeerde bereeke­ningen zal overtuigen en ten ande­re, dewijl ik meende in de Star, of in eenig ander stuk, te hebben gezien, dat de Perma­nente Kommissie zulks ter keusen van den kolonist steld.
Wanneer ik mij hier in bedrieg en het verzoek van Burks niet kan worden geaccordeert, kan ik hier in dadelijk tot de gewone order terug keeren, dewijl het slegts een provisioneele ver­gunning is.
De veldarbeid zal toeneemen in uitgaaf, dewijl eenige aanko­mende jongelingen van de spinschool tot derer arbeid wenschen over te gaan. Dit is zeker overeenkomstig den bedoe­ling der Kommissie, ten einden uit de jeugd bekwame landbou­wers te vormen.
Ook zal, hoop ik, de Kommissie kunnen goedkeu­ren, dat de daghuren thans op 12 stuivers per dag, zo als reeds lang overal elders betaald wordt, gesteld zijn. Men zou zulks in den beginne aan de ijverigste kunnen toe staan, en de andere op 10 en 11 stuivers stellen, ten einde de beloning naar de verdienst evenredig zijn.
De verantwoording van gelden in den beginne der maand per beurtman gezonden zal de Kommissie geworden. De hierbij zijnde kwitanties behoren tot derzelven en hier meede is dan ook de rekening van het leeren spinnen geheel afgedaan.

Zo even ontvang ik den brief der Permanente Kommissie van den 12 en daarbij zijnde mandaat no. 70 ad ƒ 500=.=.
De post op zijn vertrek staand, zal ik bij een volgende de Kommissie ten aanzien van Metz en Rigagneau nader rapport doen. Van de vrouw uit laatsten gezin zond ik gisteren een door mij ontvan­gen brief die zeker wel zal aangekomen zijn.
Uit het besluit der Kommissie ten aanzien der bij kolo­nisten ingedeelde kinderen, meen ik te mogen opmaken, dat de verdien­ste dezer kinderen, niet aan de huisgezinnen waar zij inwonen hadden moeten worden afgegeven.
Dewijl genoemd besluit bepaald dat zulks voortaan geschieden zal (stuk ontbreekt) dus eene tegenovergestelde veron­der­stel­ling bere (stuk ontbreekt) tusschen is reeds van den beginne af de geheele verdienste der kinderen bij andere inwonende bij de algemene verdiensten getrokken, en aan het gezin betaald. Welke met genoemde kinde­ren eene schikking naar goedvinden maakte.
Vrouw De Kruijf is in de veronderstelling zij ƒ 1- per week van het thans bij haar inwonend meisje, en daarenboven nog de verdienste voor zich behoud. Op deze voor­waarden, is het zelfs nog ten uiter­ste moeijelijk kinderen ingedeelt te krijgen. In haast. 51)

Genoemde brief van vrouw Rigagneau is niet gevonden.

Zo wordt het wel erg moeilijk kinderen geplaatst te krijgen, concludeert Benjamin als hem eindelijk - na vijfeneenhalve maand - duidelijk is gemaakt hoe de financiële verrekening werkt.



Zaterdag 17 april 1819

Uit een bericht van Ameshoff:

Dat de P.K. door mij gekrediteerd is wegens mijne den schatten van:
straatvuil in maart    ƒ 1364.70
bureau-kosten over maart    -   41.00
moerbezieboomen en tuinzaden    -  192.00
zuurkool    -   20.75
bureau-kosten over february    -   40.00
51)



Maandag 19 april 1819

Een missive van de Permanente Commissie:

De Permanente Kommissie der Maatschappij van Weldadigheid heeft de eer het navolgend belangrijk voorstel tot de kennis van Zijne Excellentie, den Minister voor de Binnenlandsche Zaken te brengen.

A
Bij de Staats begroting van 1819, als een vaste poot voor deze en volgende budgets aangenomen zijnde een jaarlijksche post van uitgave van vier maal honderd duizend gulden tot onderhoud der vondelingen in dit Rijk, meent men te mogen vooronderstel­len dat de strekking en het doel hier van niet zijn kan om uit dit fonds blotelijk zekere sommen gelds als subsidie aan die gestichten of steden te geven, alwaar vonde­lingen worden opgevoed.

B
zonder inzage en beschikking omtrend de wijze, waarop derzel­ver verzorging en opvoeding geschiedt, maar dat integen­deel van wege het Gouvernement zoodanig dade­lijk beheer over de wijze van verzorging der vondelingen zal worden gehouden, waar door het algemeen verzekerd worde, dat ook dit gedeelte van den opbrengst der belastingen, welke door de ingezetenen worden opgebragt, op de nuttigste en tevens zuinigste wijze worden besteed.

In deze veronderstelling, en zich tevens overtuigd hou­dende, dat het meeste nut, met eene mindere of gelijke uitgave te stichten, het doel van deze nieuwe wijziging in de verzor­ging der vondelingen zal zijn, vermeent de Permanente Kommis­sie, dat die verzorging, immers voor een groot gedeelte, zoude kunnen worden in verband gebragt met de uitbreiding der Maat­schappij van Weldadigheid, en wel in dier voege, dat aan de eene

C
zijde de ver­zorging der vondelingen nuttiger en minder kost­baar zoude worden, en aan de andere zijde, deze Maatschap­pij in staat gesteld zoude worden, om hare inrigtingen uitte brei­den, immers een vast inkomen tot kwijting van de door haar te maken onkosten te erlangen.

D.
Wat de wijze van verzorging der vondelingen aangaat, zoude de Permanente Kommissie voorstaan, dat de Maatschappij een zood­anig aantal vondelingen, als men onderling zoude overeenkomen tegen eene jaarlijksche en tot aan de meerderja­righeid der vondelingen voortdurende uitkering zou overnemen. Aanvan­kelijk zouden dezelve niet jonger dan tien, en niet ouder dan acht­tien jaren, gezond, en zonder ligchaamsgebreken moeten zijn. In het vervolg zoude men welligt middelen kunnen bera­men, om ook jongere kinderen te kunnen opnemen.

Deze vondelin­gen zouden in de koloniën van de Maatschap­pij overge­bragt, en aldaar bij geschikte kolonisten, die geen of weinige kinderen hebben, geplaatst kunnen worden.

Het toezigt en de direktie over dezelve zoude aan het bestuur der Maatschappij moeten worden toevertrouwd, het welk deze vondelingen, even als de kinderen der kolonisten, in veld en spinarbeid zoude doen onderwijzen; en alzoo de jongens tot bekwame landbouwers en de meisjes tot geschikte boerinnen opleiden, of wel, aan sommigen, welke daar toe minder ge­schikt­heid hadden een of ander in de koloniën, of ten minsten ten platten lande algemeen nuttig, ambacht of beroep zoude laten leren.

E
Van wege de Maatschappij zoude wijders gezorgd worden voor het zedelijk en Godsdienstig onderwijs; en eindelijk zoude opvoe­ding zoodanig worden ingerigt, dat de jongens tot de militai­ren stand wierden bekwaam gemaakt, en de lust tot vrijwillige dienstneming bij hen opgewekt en aangemoedigd wierd.

Dat zoodanig eene opvoeding en verzorging den vondelin­gen, meerdere derzelven in het leven zoude behouden, en tot meer gezonde, sterke menschen doen opgroeijen dan de tegen­woordige, dat op die wijze vele kinderen tot nuttige en werk­zamen leden der maatschappij zouden worden gevormd, het welk bij eene opvoeding in armengestichten zeer zeldzaam het geval is; zal ieder ligtelijk gevoelen.

F
In het algemeen zoude niets gemakkelijker zijn, dan breedvoe­rig te betogen, dat zoodanige verzorging doelmatiger en nutti­ger voor de vondelingen, zoo wel als voor den staat, zoude zijn dan die, welke zij thans genieten; doch ieder, met de zaak slechts oppervlakkig bekend, gevoelt de waarheid dezer stelling, ook zonder eenig stellig betoog.
Hier bij voege men wijders, dat de onkosten van het onderhoud der vondelingen merkelijk minder zouden zijn dan die bij hunne tegenwoordige wijze van verzorging.

Immers men meent te mogen vooronderstellen, dat deze laatste wijze van verzorging omtrent honderd guldens per hoofd kost.

En waarlijk, wanneer men in aanmerking neemt, dat de vondelin­gen meest allen worden opgevoed en onderhouden in gestichten, welke zich in groote steden bevinden, waar alle benodigdheden tot levensonderhoud zeer duur, immers veel duurder dan op andere plaatsen te platten lande zijn, dan is deze som nog zeer gering. Ondertusschen heeft de ondervinding doen zien, dat het overvloedige en gezonde voedsel, het welk de Maatschappij aan de kolonisten verstrekt, voor ieder jongen of meisje, tusschen de tien en twintig jaren, door elkander gerekend, niet hooger dan tachtig cents per week, of veertig gulden 's jaars, komt te staan.

De kleeding, geheel nieuw gegeven - en waar van wederom de doelmatigheid en genoegzame warmte niet kan betwijfeld worden - kost door elkander negentien guldens; zoo dat men het jaarlijksch onderhoud van kleeding niet veel hoger dan twaalf guldens kan stellen. Wanneer men nu in aanmerking neemt, dat de vondelingen, even als de kinderen der kolonisten, aanhou­dend eenige arbeid zullen kunnen en moeten verrigten, en zij hier door dus ook gedurig eenige verdiensten zullen genieten, dan mag men veilig vaststellen, dat die verdiensten: gevoegd bij de acht guldens, welke er nog overschieten, om de opgege­ven som tot zestig guldens te brengen, genoegzaam zullen zijn tot vinding van de onkosten van huisvesting en ligging, in een koloniaal huisgezin.

De Maatschappij zoude derhalve de vondelingen tegen zestig guldens per hoofd kunnen aannemen.

G
Het Gouvernement zoude dus hier door een aanmerkelijk voordeel van veertig guldens per hoofd genieten, en al ware ook de berekening tot die overneeming tot een dadelijk middel van uitbreiding van de Maatschappij te doen strekken niet volkomen juist, zoude zij echter in deze jaarlijksche uitkering eene nieuwe bron van vaste inkomsten vinden, welke hare werkzaamhe­den merkelijk fauliteren, en de afdiening der tot uitbreiding der kolonisatie, te negotieeren kapitalen, merkelijk bespoedi­gen zoude.

De Permanente Kommissie vermeent tevens, indien dit voorstel eenigen ingang mogt vinden, bij de als dan nader te houden onderhandelingen, te kunnen aantoonen, dat het niet moeijelijk zal zijn, van gemelde jaarlijksche uitkeering van zestig guldens, zoodanige som aftezonderen waardoor een ge­noegzaam fonds tot vinding der noodige kosten, ingeval van ziekte, of indien eenig vondeling door ligchaams gebreken tot den arbeid ongeschikt mogt worden, kon worden daargesteld.

Deze consideratie tot de kennis van Zijne Excellentie den Heer Minister voor de Binnenlandsche Zaken brengende, neemt de Permanente Kommissie de vrijheid aan zijne Excellentie het voorstel te doen, om over het successief emplacement van een zeker getal vondelingen van wege den staat, onder approbatie van Zijne Majesteit den Koning, met haar in nadere onderhande­lingen te treden, en zoo mogelijk, eene bepaalde conventie daaromtrent te treffen.

De Permanente Kommissie 1402)
(datum van 19 april is gereconstrueerd vanwege een verwijzing naar die datum in de rEactie van Ameshoff)


Dinsdag 20 april 1819

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie:

"Brief van de subkommissie van Delft verzoeken favorabel ant­woord op den door de subkommissie voorgestelden man voor de kolonie. Te antwoorden dat er voor het tegenwoordige nog geen huizen in de kolonie open zijn, doch dat in meij een huisje open komt even buiten de kolonie, waar dan die man, indien hij daar toe geschikt gevonden wordt, zal geplaatst worden." 38)






Zaterdag 24 april 1819

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie:

"Brief van den Direkteur, ... meldt dat Burks menage a part te mogen maken; onder goedkeuring der P.K.; principieel geaccor­deerd: accuseerende receptie van een mandaat no. 30. Besloten, den brief in handen te stellen van den Generaal." 38)



Maandag 26 april 1819

Brief van S.J. van Roijen aan Johannes vd Bosch:

Hoog Edele Gestrenge Heer!

Zoo ik tegen mijne verwagting, geen onderhandsche tegenwerking had ontmoet, zoude ik spoediger aan de intentie van UHoogEdgestr: met het inzenden der bewuste voordragt, tot afstand van grond aan de Maatschappij  hebben voldaan, dan, niet tegenstaande dat de menschen overtuigd moeten zijn, dat ik met hun dezelfde belangs heb, en door  de Maatschappij in haar edel doel, naar mijne geringe vermogens, mede te werken, daar door het belang der ingezetenen van dit kerspel behartige, heeft men echter van de domheid der meeste ingezetenen gebruik weten te maken, van hun in het denkbeeld te brengen, dat wat ik in dezen verrigte niets als eigenbelang zoude zijn, om mij daar door bij de Commissie van Weldadigheid verdienste­lijk te maken.
Daar ik de opstaken in de gemeente ken, en weet met welke lieden dezelver correspon­dentie houden, geloof ik de onderhandsche tegenwerkers wel te kunnen raden. Wanneer echter de Commissie van Weldadigheid het concept contract door mij met eenige ingelanden opgemaakt, waarvan ik de eer heb hier nevens een afschrift aan UHoogEdg. intezenden, mogt approbe­ren, zullen alle tegenwerkingen verijdelen, vermits ik en de geenen welke met mij dit contract willen tekenen, genoegzaam in de markte geregtigd zijn, om de bedoelde grond aan de Maatschappij van ons eigen aandeel te kunnen leveren, en aan de onwilligen het hunne in gelijke grond te vergoe­den. Doch het lijd geene kwestie, wanneer de Commissie van Weldadigheid op den voet bij gemelde contract bepaald, hetzelve approbeerd, of de overige marktgeno­ten zullen daar stilzwij­gende in toestemmen.
Ik heb billijkheidshalve, en ook om de overige ingezetenen van het kerspel, welke geen eigendom in de markte hebben, en tevens tot de kosten der kerk moeten betalen, niet te kort te doen, en hen te overtuigen dat door de maatschappij tot de vernieuwing der kerk ten dienste der colonisten - om welke de kerk groter moet zijn - word gecontribueerd, in 't concept contract geplaatst, dat al wat door de Maatschappij voor de afgestane grond boven de wezenlijke waarde word betaald zal komen ten voordeele der ingezetenen van het geheele kerspel, om aan hun aandeel in de kosten der kerk gekort te kunnen worden.
UHoogEdgestr: het concept contract met zoodanige verbeteringen en veranderingen als UHoogEdg. dienstig oordeeld aan de Commissie ter goed of afkeuring willende voordragen, als dan solliciteer ik vriendelijk dat UHoog­Edg: de goedheid gelieve te hebben, mij zoo spoedig mogelijk door eenige letteren te informeren of de voorgedragenen overeenkomst na de gedagten van UHEdgestr: door de Commissie, het zij met eenige verandering of hoe ook, zal worden geappro­beert, ten einde ik met de eigenaren buiten Vledder woonachtig, die ik in dezen moet gebruiken kan voort werken, en dezelven bij 't optimmeren der kerk op zijde te houden.
Er moet mijns gedagten, wat veranderingen er plaats moeten hebben, voor al in het contract blijven, dat het geen meerder dan de waarde voor de grond mogt worden betaald, ten voordeele der gezamentlijke kerspellieden tot den opbouw en der colonistenregt in de kerk zal verstrekken, waar door de kerspellieden dan ook de mond word gestopt.
Het bestek der nieuwe kerk word thans opgemaakt, ik heb den architect vooraf, alleen gesproken, en zal wel zorgen dat de kerk de grootte krijgt, om de tegenwoordige en toekomende kolonisten van Frederiks-Oord tegelijk met de geheele gemeente te kunnen bevatten.
Wat betreft om het bewuste aan Frederiksoord grenzend stuk groenland, in grondpagt of huur te bekomen, daar in ben ik niet geslaagd. Ik heb daarom naar den eigenaar geweest, doch dezelve daar in beesten weidende en van andere in de weide hebbende aangenomen wilde na geen voorstel horen. Over twee perceeltjes land in het broek gelegen, zoo als UHoogEdg. weet, ben ik met eenige der eigenaren in onderhandeling ge­weest, doch daar alle eigenaren niet op de hand waren, heb ik met hun geen contract kunnen aangaan. Hier over verwagt ik nader antwoord, en zoo ik kan zal ik onder goedkeuring van UHEdGestr. met dezelven contracteren. Ik verwagt ook nader andwoord van iemant te Havelte, welke in kwalifikatie als voogd over minderjarigen een stuk groenland heeft, gelegen ten zuiden aan Frederiksoord, groot na gissing om de 4 morgens. Doch dit aan de overzijde der schipsloot gelegen zijnde, legt niet zoo dienstig als dat aan de oostzijde aan het broek grenst.
De tegengelanden van de waterlossing waar over UHoogEdg: met Egbert Carsten hebt gesproken, onderling over het opmaken daar van kwestiens zijnde geworden, en deze waterlossing ten behoeve van eenige landen onder Frederiks-Oord noodzakelijk opgemaakt moetende worden, heb ik overeenkomstig de beveelen van UHoogEdelgestr. deswegens het nodig rekwest aan de regtbank laten presenteren, met verzoek om iemant te authoriseren, gedagte waterlossing, bij uitbesteding, op kosten van ongelijk te laten opmaken. Denkelijk zal ik daar toe worden geautori­seerd, wanneer ik onverwijld zal zorgen, dat de meer gemelde waterlossing in een behoorlijke staat word gebragt.
Ik neem de vrijheid mij in de voortdurende vriendschap van UHoog­Edg: aan te beveelen, en te verzoeken de verzekering mijner bijzondere hoogachting te willen aannemen, en te geloven dat ik met alle respect en hoogachting de eer heb te zijn U.S. UHoogEdelgestr: Onderdanige Dienaar

S.J. van Royen

P.S.
De Heer van Royen uit 'S Hage heeft ons met een bezoek vereerd, en die Heer was uitstekend over de kolonie voldaan, heeft hem zeer verwonderd dat alles zoo ver was gevorderd en inzonder­heid ook over de rogge op het Vledderveld, door hem bezigtigt, waar van dagelijks bij wagens vol voor de paarden word afgemaaid. 51)

ongedateerd, ontvangen 26 april 1819
Waterlossing is 'iets' dat de waterstand regelt


Uit het brievenboek:

Besluit der Perm. Kommissie 26 april. Om aan den Heer E.J. van Royen, Direkteur Brand Assur. Maatschappij in 'S Hage, kennis te geven van 't besluit, om al de gebouwen van Frederiksoord tegen brandschade te doen verzekeren. (zie not. 12 april art. 6) 18)

XXdag ?? april 1819

Een persoonlijk door Prins Frederik geschreven brief, datum even onbekend, inhoud niet belangrijk (hij betuigt zijn instemming met genomen besluiten). Hier alleen vermeld omdat het een van de weinige proeven van zijn handschrift is. Te vinden onder inkomende post Permanente Commissie maart/april 1819. 51)



Dinsdag 27 april 1819

Brief van dr. Schuurman aan Johannes vd Bosch:

Steenwijk den 27 april 1819

HoogEdel Gestrenge Heer!
Ik vertrouw dat de Heer Directeur Uwelegestr. in mijn voorne­men zal berigt hebben om iets over de gezondheid van de kolo­nie te schrijven.
Ik heb dit mijn bedenkens niet beter als in een brief aan een gefingeerde vriend in Holland kunnen doen, welke ik ter verde­re verzending aan de Heer Directeur zal bezorgen.
Uwelegestr gelieve dezelve indien u de moeite mogt te vergen na te lezen, de noodige verbeteringen of veranderingen daar in te maken, en indien uwelegestr zulks goedkeurt in de Star te laten plaat­sen.
Of indien het om een of andere reeden niet goed uit mogt komen verwagt ik dezelve weerom.
Ingeval van plaatsing zal uwele­gestr wel een gefingeerde brief boven schrijven zo als men gemeenlijk van de bestendige lee­zers in andere maandschriften vind.

J.B. Schuurman

Schuurman is de 'ijverige' dokter uit Steenwijk. 51)



Woensdag 28 april 1819

Brief van Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie:

Frederiksoord den 28 april 1819

Ik heb de eer aan de Permanente Kommissie hier bij in te zenden.

1. de staat der menage van den 19 tot en met 25 april
2. de staat van voeding en verdienste idem.
3. de lijst van verdiend spinloon.
4. twee stuks rekeningen van wol, waar van ik eene groot ƒ 116-. reeds vroeger meen ingezonden te hebben.
5. eene rekening van den schoolmeester van Vledder waarbij ik eene kleine nota voegen, van eenige vragen door genoemde onderwijzer aan mij gedaan.

Ten aanzien van de drie eerstgenoemde stukken heb ik geene aanmerkingen, of veranderingen gevonden, die reeds niet bij voorgaande inzendingen zijn opgegeven en afgehandelt. Alleen ten aanzien van Burks moet ik de Kommissie solliciteren mij haare decisie te willen doen toekomen.

Reeds voor eenige tijd heb ik aan de Kommissie ingezonden eene rekening van wol van Levi Salomon Cohen & comp: ik voeg van dezelve hierbij op nieuw een van ƒ 253=.= Ik heb zeer veel moeite gehad op nieuw wol te bekomen, dewijl ik aan mijne belofte van vroeger betaling niet heb kunnen voldoen.
Buiten de onaangenaamheden, die ik dagelijks om het niet betalen der achterstand heb, ontstaat hier uit veel nadeel voor de Maat­schappij; dewijl ik genoodzaakt wordt het noodza­kelijk boven de waarden aan te kopen, 't geen mij noch niet altijd gelukt. Het doet mij leed dat ik gedwongen wordt zo vaak op dit punt terug te komen en de Kommissie hier over bij herhaling lastig vallen moet.
De rekening van den verdienstelijke van Wolda is, naar mijn inzien, niet hoog. De man is altijd even bescheiden. Hij heeft gezegd, het begin de uitgaven had gemonteerd en dat zulks in het vervolg veel minder zijn zou. Zijne gedane vragen niet kunnende beantwoorden neem ik de vrijheid dezelve van de Kommissie toe te zenden.
De verzending van vlas en snuit, en de receptie eener mandaat ad ƒ 500- heb ik bij mijne voorgaande, den 2 assessor geaccu­seerd; met verzoek hier van de Kommissie te willen informee­ren.
Ook dat ik den 25 genoodzaakt ben geweest voor ƒ 250- op Dheer Bagman te trekken en dat ik uit hoofde van zeer veele uitga­ven, wanneer ik geene mandaat ontvang, zulks nog­maals zal moeten doen, heb ik ingelijks den 2 assessor giste­ren geinfor­meerd.

In de kolonie gaan de werkzaamheden voor­spoedig, schoon de gure koude nagten ons nadelig zijn en de gemaaijde gerst bij den uitbotting gedeeltelijk is bevroren. 't geen echter buiten eenige terugzetting bij de groeijing (stuk ontbreekt) nadeel van belang zal veroorzaken. Bij (stuk ont­breekt) -gende zal ik de Kommissie ten aanzien der zaaijing etc. nader rap­port doen.

P.S.
Ik heb heden aan de Kommissie verzonden een brief van doctor Schuurman ten aanzien van de gezonde ligging van Frederiksoord etc. om daar van zodanig gebruik te maken als de Kommissie zal nodig oordeelen. 51)



Uit de Staatscourant:

De Permanente Commissie publiceert weder­om enige giften, waaronder een 25tal exem­plaren van Netters "Gedenkboek voor Roomsch-Katholijken".
De Permanente Commissie van Weldadig­heid adverteert bij deze, dat zij voornemens is, in den loop der aanstaande maand mei, in het openbaar, aan te besteden, het bouwen, met bijlevering aller materialen, van ongeveer tweehonderd en vijftig woningen, in de kolo­nie van Frederiksoord. De conditien en be­stekken zullen, met bepaling van den tijd, tot aanvang en voleinding van het werk vastge­steld, en het adres tot informatie, hoedanig deze gebouwen behooren te worden ingerigt, tijdig nader worden bekend gemaakt; alsme­de de lokalen, waar die conditien en bestek­ken ter lezing liggen.
P. van Hemert, secretaris sc 28.4.19



Vrijdag 30 april 1819

Uit de notulen van de vergadering van de Perma­nente Commissie:

Leeuwarden bericht dat Gunther genegen is om op proef naar de kolonie te vertrekken.

"Besloten de subkommissie te Delft aanteschrijven, dat hun aanbevolen kolonist naar Frederiksoord kan worden opgezonden; en tevens besloten den Direkteur kennis te geven, dat deze man komt in de plaats van Rigagneau."

"Brief van den Direkteur van 21 april, ... bericht voorts de te rug zending der huisgezinnen van Rigagneau, en Metz, naar Amsterdam en Amersfoort." 38)


Brief van Benjamin v.d.Bosch aan de Permanente Commis­sie:

Frederiksoord den 30 april 1819

Ik heb de eer aan de Permanente Kommissie te accuseren de receptie der beide mandaten no. 15 & 16, te zamen ƒ 1000- bedragende.
Ik zal mij bezig houden met het opmaken eener verantwoor­ding van gelden over december, voor die welke aan het bureau is verloren gegaan. Ik heb de kwitanties in orginalie daar bij gevoegd.
Ik ben in den afgelopen maand de Kommissie de verant­woording van kleding en die van levensmiddelen schuldig moeten blijven, dewijl mijne tegenwoordigheid in de kolonies op dit tijdstip onafgebroken gevordert wordt. Ik hoop men mij deze vertraging uit dien hoofde zal te goeden houden, terwijl ik alles zal aanwenden hier aan te kunnen voldoen. 51)