Drents Archief, toegang 0186, invnr 984
De Permanente Commissie der Maatschappij van Weldadigheid,
nader gelezen den brief van den Directeur der Kolonien van den 26
February ll. N496,
Besluit
daarop te antwoorden als volgt:
Ten gevolge van de mededeelingen gedaan bij uwen brief van den 26
February ll. N 496, betreffende den diefstal door den
Kolonistenzoon Bodeker gepleegd en het wangedrag van den
Veteraan
O. Mathijsing, welke feiten door UwEd als van geen
genoegzaam belang waren aangemerkt om ons daarvan bepaaldelijk
verslag te geven;
moeten wij UwEd onder de aandagt brengen dat, voor zooveel het
betreft het misdrijf van Bodeker, de omstandigheid dat
daarvan eene aangifte aan den burgerlijken regter het gevolg is
geweest, reeds van zelve aanleiding had moeten geven om ons
daarvan niet onkundig te laten, als liggende het in den aard der
zaak, dat een vergrijp dat tot zulk een maatregel noopt,
belangrijk genoeg is om er opzettelijk melding van te maken.
Wij verzoeken UwEd derhalve zulks in het vervolg in het oog te
houden opdat in deeze meer overeenkomstig onze bedoeling worde
gehandeld en alzoo tot regel te stellen van elke aangifte aan den
burgerlijken regter ons opzettelijke mededeeling te doen.